Hel Land van lieusden en illena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
Een arm Meisje.
Barbaarsche Mode.
UitgeverL. 3: VEERMAN, Heusden.
No. 2935. Woensdag 13 April.
FEUILLETON.
191Q.
*l UWö VAN ALTEN/^
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 77» ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
We hebben toch eigenlijk nog bar
baarsche gewoonten. Als wij lezen van
Papoea's en Kaffers, die zich riDgeu
door den neus boren, zich met allerlei
kleuren besmeren en gekleurde veeren
in hun haren steken of allerlei blinkend
tuig omhangen, dan glimlachen we.
Maar wat doen we zelf? We dragen
ook ringen, zooal niet in den neus,
dan tocb in de ooren en om den vinger,
met kleurseltjes smeren doen de dames
ook, van allerlei blinkends zijn we even
min afkeerig en veeren Ocb, laat
ons daar thans maar van zwijgen. Vee
ren zijn niet eens meer genoeg. Heele
vogels priemen ze op haar hoofden vast.
En de dameshoeden schijnen wel hoe
langer hoe grooter to worden, alleen
maar om de draagster gelegenheid te
geven er nog meer dierlijks en plant
aardigs op vast te plakken, als wilden
ze er een vogelen- en plantentuin van
maken. Is dat soms atavisme? Want wij
beweren wel, dat wij ons alleen m t
waardevolle en werkelijk mooie dingen
opsieren. Maar dat begrip waardevol en
mooi is zeer betrekkelijk geachte lezeres.
Papoea's en Indianen nemen ook geen
voorwerpen, die ze leelijk vinden. En
dat hun sieraden wat goedkooper zijn
nu dat doet er toch zeker al heel weinig
toe. 't Zit hem tot nog toe in het geld,
dat wij er voor neertelleu Maar boven
dien duurte heeft ook al weer een be
trekkelijke beteekenis. Misschien betalen
zij voor hun sieraden naar evenredig
heid nog meer dan wy.
't Zal dus wel atavisme zijn, neigin
gen, die ons van onze wilde en half
wilde voorouders in het bloed gebleven
zijn. Erg vleiend voor de dames is dat
niet. Want men zou moeten besluiten,
dat atavistische neigingen in haar nog
het sterkst heerschen. Niet, dat wij man
nen, ons ook niet soms verwonderlijk
uitdossen kunnen! Maar zoo erg als
onze vrouwen en zusters en dochters,
die de ergste kwellingen ter wereld voor
dien opsctrk gaarae verduren en liever
een uur wandelen, nu zij met haar
groote hoeden de tram niet meer inkun-
nen dan een kleiner model hoofddeksel
te dragen, zoo erg maken we het ge
lukkig nog niet. Misschien zijn er voor
dat verschil wel andere redenen, dan
het veelvuldige voorkomen van atavis
tische neigingen. Wij, mannen, hebben
VAK
WILHELMINA HEIMBURG.
24)
„Ja, tante Lotte had gelijk, Elze zag er
slecht uit en zij wa8 ook zeer stil. Dat de
den de lange slapelooze nachten en het
smartelijk verlangen naar het verloren ge
luk zij kwam zichzelve voor als een paria
onder andere menschen, zonder troost, bui
tengesloten alleen omdat zij arm was. Ja,
haar hart was ziek, haar jeugdig hart dat
behoefte gevoelde aan geluk, en dat nu
werd geslagen, zich niet in een paar dagen
in den slaap der vergetelheid liet wiegen.
Daartoe zouden jaren, lange jaren noodig
zijnl
's Avonds was de kamer van de oude
mevrouw van Ratenow de gezelligste van
het geheele huis; het vuur knetterde in
den haard, het licht der lamp weerkaatste
in zilver en in kristal op een sneeuwwit
tafellaken, tante Lotte en de bewoonster
zaten op de sofa, de laatste bezig te breien
en Elze zat op een tabouret naast de thee
stoof, waarop de zilveren ketel stond te
dampen. De Bennewitzer werd verwacht.
Hij was Elze onaangenaam, omdat zij
wist hoe hij over haar vader dacht, in wiens
verbitterd gemoed zij in den jongsten tijd
een blik had mogen slaan, en waarbij zij
ontdekt had, dat het verdriet en de een
zaamheid van den ouden man tot een loo-
den laag waren aangegroeid, die in het
hart van den armen het goud bedekte, en
hij was toch ook haar vader, de eenige
mensch op wie zij recht had, een heilig
recht.
gewoonlijk wat meer omhanden, moeten
ons bij onze werkzaamheden gemakke
lijker kunnen bewegen, zouden vaak
geen tijd hebben om te wandelen, wan
neer onze hoeden maakten, dat we in
de tramdeuren bleven vastzitten.
Maar wat dan ook de reden zij van
de meerdere eenvoudigheid in onze
kleeding, het feit zelf geeft ons een
beter recht, de dames eens welwillend
attent te maken op de barbaarschheid
en wreedheid van sommige harer modes.
Niet dat we ze daardoor eens de wetten
willen stellen. Zij laten zich dat heusch
niet meer doen tegenwoordig. Ze zijn
mondig geworden en kunn leven goed
als wij op daken klimmen om vijandige
ministers te steanigen, en ruiten in
gooien, dat het een lieve lust is. We
zullen ze dan ook maar, al was het
alleen maar ter wille van eigen veilig
heid, in volle vrijheid de grootte hun
ner hoofddeksels laten bepalen, al wouen
ze dan ook hoeden gaan dragen als
middelmatig groote fantasietafels.
Het eenige verzoek, dat we ons op
dit punt zullen veroorloven is, zoo mo
gelijk de hoedenspelden niet naar even
redigheid al maar grooter te laten wor
den. Onze oogen loopen nu in drukke
straten al gevaar. Mochten die spelden
nog meer aangroeien, dan zou het toch
billijk zijn ze op te nemen in de wet
telijke bepalingen, die er ten opzichte
van het dragen van wapenen bestaau.
Maar dit willen we voorloopig nog
gaarne aan de verstandigheid der dames
zelveu overlaten, die er toch ook niet
op gesteld kunnen zijn, haar keuze
voor een toekomstigen echtgenoot in het
vervolg vrijwel beperkt te zien tot
eenoogigen.
Waarop we ze echter nu alvast at
tent willen maken, dat is het wreed
aardige en roekelooze van de gewoonte
om met vogels hun hoeden te garneeren.
Hoe groot die hoeden ook mogen worden,
er blijft toch immers altijd nog genoeg
over om ze te vullen. Daar zijn bloeiende
aardbeziën planten en sappig blauwe
druiventrossen en fijn-tintige perziken
en rozen en leliën; daar zijn ook nog
bloeiende appelboompjes en meidoorn
struiken en uit vreemde landen de to
maten jm de meloenen. Werkelijk, er
is zoovel nog, meer dan een vrouwen
kopje dragen kan. Waarom dan die
vogels?
Want vogels, dat zijn immers die
aardige, kwieke beestjes, die onze bos-
Buitendien prfees tante Ratenow den Ben
newitzer zoo buitengewoon, en daartegen
kon zij niets inbrengen. Daar reed zijn rij
tuig reeds over het voorplein en hield voor
de huisdeur stil. Spoedig hoorde men voet
stappen in de gang en nu stond mevrouw
Ratenow met een zekere deftigheid van de
sofa op.
„Goeden avond, waarde Hegebach," riep
zij, stevig zijn hand schuddende; het ver
heugt mij, dat gij ons drie eenzame vrouwen,
den tijd een weinig wilt helpen korten."
Hij kuste hoffelijk de hem geboden hand,
groette tante Lotte en Elze en overhandigde
de laatste een prachtige gele roos in een
peperhuisje; de eenige en laatste stellig,
welke in zijn oranjerie nog in bloei was.
Het gesprek was spoedig in gang en kwam
dadelijk op den ouden tijd.
„Pardon, Hegebach, ik ben tien jaar ouder
dan gij, juist even oud als uw neef, de
majoor, ik weet het precies."
„Neen, gij moet u vergissen, mevrouw",
verzekerde hij uiterst bedaard, „gij zijt op
zijn hoogst acht jaar ouder dan ik. „Toen
ik trouwde, was ik zes en dertig en sedert
zijn er achttien jaar verloopen
„Zoo, waarlijk, wat vervliegt die tijd toch,
Hegebach 1"
„Ja, inderdaad; Elze wordt in het voorjaar
al negentien 1" zeide tante Lotte.
„Nu, er zijn ouderen dan wij, Hegebach;
gij schijnt betrekkelijk nog een jong man."
Tante Lotte sloeg een blik op hem. Wel
zag hij er deftig uit, en ook nog wel knap
maar jong? Zij was reeds lang haar jeugd
gepasseerd en telde toch ook niet veel jaren
meer. Ook daarin zijn de mannen weder
te veel bevoorrecht, dacht zij.
Elze was de zwijgende partijhaar ge
dachten waren elders. Wat konden haar
die geschiedenissen uit de oude doos schelen
Een zenuwachtige onrust maakte zich van
haar meester en zy zou zoo graag naar haar
8chen en tuinen en plantsoenen, die
heel ons leven vroolijk en levendig
maken, die ons 's morgens al in den
vroegen zonneschijn glimlachend het
hoofd doen buigen uit de opgeschoven
ramen en 's avonds zoo vaak luisterend
doen stille staan, wanneer een vreemde,
zachte wijs trilt boven de schemerende
landen, die de vreemde, verre bosschen
zoo wonderlijk kleuren op onze reizen
in verre landen of wier vederenpracht
ons tegenschittert in Artis of in de
kooien van onze kamers. Waarom zou
den we dan dat vroolyke en jubelende
en kleurige willen weg doen uit ons
leven, dat immers nog wel behoefte
heeft aan wat blij's en zonnigs? Ik
geloof ook niet, dat onze dames dat
willen of dat ze geen oor voor de vroo-
lijkheid, geen oog voor dat kleurige
zouden hebben. Maar waarom dan die
vogels? "Werkelijk, er is nog zooveel
anders, lieve dames. Als wat ik op
noemde nog niet genoeg is, wil ik er
nog wel een rijtje bijvoegen. Zet u er
desnoods azalen boomen op, die zoo
heerlijk geuren of knotwilgen met hun
fijn-zilverig gebladerte, alles wat u
maar wilt, als u de vogels maar in 't
leven laat. Want we zjju bang voor
die strakke doodschheid, die er om ons
heen zou zijn zonder vogels. Wilt u
niet gelooven, dat uw hoeden sierlijk
en elegant kunnen zijn zonder die
beestjes? Maar was u dan eens gaan
kijken te Utiecht naar die tentoonstel
ling van moderne dameshoeden, alle
zonder vogel veeren of andere vogel-
deelen, die de Utrechtsche afdeeling
van de Nederl. Vereeniging tot be
scherming van vogels daar had inge
richt. Yraag die afdeeling of iedere
andere afdeeling der vereeniging en zij
zullen u gaarne overtuigen. Want wer
kelijk, de bezorgdheid over het uitroeien
der vogels tengevolge van uw wreed
aardige mode is niet overdreven. Reken
maar eens wat een dameshoeden er in
de heele wereld gedragen worden. En
die alle gaan aan een of meer vogels,
en aan de mooiste en kleurigste na
tuurlijk, het leven kosten
Waarlijk, dat kunnen ook de vogels
niet volhouden
Verleden week werden des nachts na
bij de Porte de la Vilette te Parijs
door drie personen revolverschoten ge-
eigen kamer gegaan zijn en gepeinsd en
gedroomd hebben het viel haar zoo
zwaar, niet aan haar weemoedige gedachten
den vrijen loop te kunnen geven.
„Hoe maakt het uw vader?" vroeg de
Bennewitzer haar.
„Dank u, tamelijk wel", antwoordde zij.
„En nog niet vriendelijker gestemd?"
vroeg hij op vriendelijk hartelijken toon.
Zij kleurde.
„Papa verandert niet in één nacht van
meening", zeide zij stroef.
Het gezicht van mevrouw van Ratenow
betrok.
„Elze, wilt gij de tafel laten dekken?"
Het jonge meisje stond op en verdween
in het zijvertrek, terwijl van Hegebach
haar met de oogen volgde en het gesprek
een poos staakte. Maar toen het meisje
terugkwam, vond zij het gezelschap reeds
weder in druk gesprek.
Baron van Hegebach van Bennewitz was
een onderhoudend spreker; hij stond in
betrekking tot een menigte menschen van
naam en beteekenis. Hij sprak zoowel
over Lapland als over den Libanon, en dat
wel met kennis van zaken. Kortom, hij was
een man, die het leven kende en wel van
de aangenaamste zijde. En d;iar in het
sombere huis in de Rozenstraat zat een oud
en eenzelvig man, die niet eens beschikken
kon over zooveel geld om een badplaats te
bezoeken tot leniging van zijn lijden. Wat
zijn neef in Egypte voor een enkele snuisterij
had uitgegeven, zou reeds voldoende geweest
zijn om een verblijf van eenige weken in
Teplitz te betalen.
Bittere gedachten doorkruisten Elze's
brein. Al haar geloof tot nu toe, in liefde,
trouw en edelmoedigheid was vervlogen,
slechts één ding maakte heden ten dage
gelukkig het geld
„Op onze aanstaande goede vriendschap,
jieve nicht!" zeide de Bennewitzer en hief
lost op een voorbijganger, die echter
niet gewond werd, maar terugschoot en
een zijner aanvallers raakte, die daarna
door zijne kameraden werd weggedragen.
Enkele dagen te voren werd 's nachts
in de rue de Lunéville een handels
reiziger, die een tasch met verscheidene
revolvers bij zich droeg, op straat door
drie personen overvallen, die hem een
dolk in den rug stieten en hem uit
schudden. De revolvers verdeelden zij.
's Ochtends boden zij een dier wapenen
in een tapperij te koop aan, maar de
herbergierster herkende het wapen en
was onvoorzichtig genoeg dat uit te
spreken. De bandieten wierpen zich op
haar, sleepten haar naar een kamer
achter den winkel en wierpen haar op
een bed. De dienstbode snelde terstond
de straat op en riep de hulp in van
eenige werklieden die naar hun werk
gingen, waarop de bandieten de vlucht
namen. De vrouw had een hunner echter
herkend en diende een klacht bij de
politie in, die vijf personen in hechte
nis nam en bij de maitres van een
hunner eene huiszoeking deed, welke
leidde tot de gevangenneming van ze
keren Gabriel Mai re, die verscheidene
der gestolen revolvers bij zich droeg.
Voorts kwam aan het licht, dat er
te Pantin en omstreken vier benden
bestaan, welke samenwerken, ook om
personen, die een harer leden aan de
politie verraden, te straffen. Een hunner
slachtoffers zou zijn Elisa Vandamme,
het meisje, wier afgesneden hoofd en
handen eenigen tijd geleden in de rue
Botzaris te Parijs werden gevonden. Ook
zij had een persoon, wien het verblijf
in de hoofdstad ontzegd was, aan de
politie verraden, zoodat hij gearresteerd
kon worden, en Elisa werd daarom ter
dood veroordeeld. De persoon, die be
last werd met de voltrekking van dat
vonnis, werd door het lot aangewezen.
Het was iemand die het meisje zeer
goed kende en vroeger eenige weken
met haar had samengeleefd. Deze per
soon is opgespoord, maar ontkent alle
schuld.
Dezer dagen ontving de justitie een
ongeteekenden brief, waarin haar werd
medegedeeld, dat de ring van Elisa
Vandamme verborgen was in het pak
huis van een koopman van oud glas.
Eenige inspecteurs van politie begaven
zich 's nachts in stilte daarheen, maar
al spoedig bleek, dat men hen in een
val had willen lokken, want eensklaps
sprongen een twintigtal bandieten, met
revolvers en messen gewapend, van
achter een muur te voorschijn. De in
specteurs, den ongelijken strijd niet
aandurvende, trokken zich toen ijlings
terug.
zijn glas omhoog, en zij nam het hare op
en klonk met hem.
Maar bij deze daad bedekte een purperen
blos haar gelaatzij ergerde zieh over zich
zelve.
„Blijf nog even hier, Elze riep mevrouw
Van Ratenow, toen tegen elf uur de Ben
newitzer was heengegaan, met de belofte,
dat de dames hem weldra op zijn landgoed
zouden komen bezoeken.
Elze, die reeds bij de deur was om naar
haar eigen kamer te ontsnappen, keerde
terug en ging weer zitten. Tante Lotte had
zich reeds klokslag tien verwijderd.
Mevrouw van Ratenow keek verdrietig,
iets voor haar ongewoons, zij wist maar
niet, hoe zij het gesprek opnieuw beginnen
zou.
„Gij hebt een vreemde manier van uw
oom te behandelen, kindlief", zeide zij ein
delijk, ,,'t is dwaas en tegelijk dom, hem
verantwoordelijk te stellen voor een zaak,
welke uw vader op de meest lichtzinnige
wijze begonnen is. Gij tenminste moet
neutraal blijven."
„Ik weet, dat mijnheer Van Hegebach
volkomen in zijn recht is, tante", antwoord
de Elze, en keek de oude dame met groote
verbazing aan. „Ik voor mij, verwijt hem
volstrekt niets, dat zou minstens onzinnig
zijn."
„Goed, maar waarom zijt ge dan, om
het maar recht uit te drukken zoo
terughoudend, om niet te zeggen bepaald
onaardig, jegens hem?"
„Ik smeek u om vergeving, tante", sta
melde zij.
Mevrouw Van Ratenow stond op en reikte
haar de hand.
„Ik weet niet of gij anders zijt dan an
deren uw bevatting, dat weet ik, is zeker
uitstekend. Enfin, goeden nacht, Elze
Elze snelde naar de slaapkamer van tante
Lotte.
De gezworenen te Parijs hebben een
vrouw vrijgesproken, die haar man, een
beul van een kerel, met achttien revol
verschoten gedood gehad. De vrouw had
de revolver, nadat ze de eerste zes scho
ten gelost had, tweemaal op nieuw ge
laden. De gezworenen namen aan, dat
de vrouw uit zelfverdediging gehandeld
heeft en hielden, omdat het schepsel in
bittere armoede verkeert, onder elkaar
nog een inzameling, die vijf-en-twintig
frank opbracht.
Maandag werd uit Marseille gemeld:
Ondanks den oproep van den bond van
vakvereenigingen tot de arbeiders van
Marseille om tot algemeene staking
over te gaan, wordt er aan de kaden
gearbeid als in de afgeloopen week.
In een gisteren te Marseille gehouden
vergadering was een motie voorgesteld
en aangenomen, waarin gezegd wordt,
dat de arbeiders en arbeidsters van
Marseille zich solidair verkla en met
de ingeschrevenen der marine en heden
het werk zouden neerleggen. Blijkens
bovenstaand bericht heeft de motie dus
volstrekt geen algemeene instemming
bij de arbeidersbevolking van Marseille
gevonden.
Te Coal City, een plaatsje op zoowat
100 K.M. van Chicago, hebben dieven
een bank bestolen. De daders vijf
gemaskerden vernielden de brand
kast met dynamiet en namen toen de
vlucht in een trein. Maar zij werden
door gewapende politiemannen in auto's
achtervolgd. De trein werd tot staan
gebracht en van de 5 dieven vielen er
drie, die gewond waren, den vervolgers
in handen. De beide andere ontkwamen
met 7000 dollars.
Een vreeselijke geschiedenis wordt
uit Witzingerreuth in Neder-Beieren
gemeld. Langs den weg heeft men daar
een doodelijk uitgehongerden en uit-
geputten jongen van tien jaar gevon
den, die, voor hij bezweek, vertelde,
dat zijn vader geen werk had en zeven
broertjes en zusjes thuis hongerleden.
De jongen was gaan zwerven, om Paasch-
gaven voor zijn familie langs de huizen
te vragen. Hij was van de eene plaats
naar de andere gegaan en had geen ei,
geen stuk brood durven aanraken eu
ook geen geld, dat men hier en daar
gaf, voor zichzelf willen gebruiken, om
maar zooveel mogelijk thuis te kunnen
brengen. Het kind was ten laatste uit
geput van honger en koude in elkaar
gezakt. Medelijdende menschen wijdden
hem hunne beste zorgen, een dokter
deed al het mogelijke, maar de arme
jongen was niet meer te redden.
„Tante Lotte!" riep zij daar zacht.
„Wat is er, Elzelief?" klonk het slaperig,
„Ik ben zoo angstig, tante!"
Tante Lotte, nu geheel wakker, ging in
haar bed overeind zitten.
„Van avond, Elze, moest ik onwillekeurig
aan uw moeder denken. Als van avond
zaten wij ook in nicht Ratenow's salon,
toen uw vader om uw moeder vrijde. En
gij gelijkt zoo sprekend op haar, Elze, en
de Bennewitzer heeft ook iets van uw
vader, de stem, en de beweging der hand,
wanneer hij zich den baard strijkt, weet
gij, en dan keek hij haar ook altijd zoo
stil aan. Dat is nu ongeveer twintig jaar
geleden, en toch is het mij, alsof het pas
heden gebeurd is. En uw moeder kwam
dan ook altijd zoo bij mijn bed, en eens,
ik weet het nog zeer goed, zeide zij ook
„Lotje, Lotje, ik ben zou angstig, juist
als gij daareven."
„Tante, ik smeek u, een onverklaarbare
angst nijpt mij de keel toe."
De slanke meisjesgestalte, die op den
rand van tante's bed zat, beving een ze
nuwachtige huivering.
„Gij zijt niet wel, Elze!"
„Neen, tante, ik geloof dat ik ziek zal
worden.".
„Arm kind, dat komt omdat gij verdriet
hebt."
„Ik heb geen verdriet, tante."
„Ik weet het wel kind, maar morgen
komt de dokter, dan zal hij u iets geven
om te slapen. Ik heb het al aan Moritz
gezegd. Of denkt gij, dat ik niet bemerkt
heb, hoe gij tot laat in den nacht zit te
lezen Ik hoor u ieder blad omslaan. Nu,
goeden nacht kindlief, slaap wel! Vroeger
kon ik altijd zoo lang opblijven als ik maar
wilde, maar nu
Naar het Duitsch
(Wordt vervolgd).