Hel Land van lleusden en Alteoa, de Langstraat en de iiommeierwaard.
Feestdagen,
Feu ar ui Meisje
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2944. Zaterdag 14 Hei.
FEUILLETON.
191Q.
Und VAN ALT^'
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7yg ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Zij wachten ons en vinden ons voor
bereid. Hoe wij ze ook denken door te
brengen, allen zijn zij welkom. Dat is
trouwens vrij wel het geval met alle
feeststonden. De mensch gevoelt daar
nu eenmaal de behoefte aan. Hij ge
voelt, hoe gaarne en met hoeveel ijver
hij zijn dagelijksch werk verricht, hoe
zeer hij doordrongen is van het besef
van de waarde en het noodzakelijke
ervan, behoefte om nu en dan zoowel
het lichaam als den geest eens eene
andere richting te geven, behoefte om
zich te onttrekken aan het alledaagsche
en het louter stoffelijke.
Maar de voldoening aan die behoeften
zou nauwlijks denkbaar wezen, en in elk
geval zeer weinig waarde hebben, wan
neer niet allen, of althans geheele groe
pen van menschen, zich in diezelfde
richting bewogen en op dezelfde wijze
handelden. In feestgewaad gevoelen wij
ons niet thuis te midden van den arbeid
van anderen en wenschen dat ook zij
zullen rusten en in onze stemming dee-
len.
Het is daarom een niet te hoog te
waardeeren voorrecht, dat van liever
lede, naar aanleiding van belangrijke
gebeurtenissen, in de wereldgeschiedenis
van een volk, feest- en gedenkdagen
zijn ontstaan; dat die instellingen een
blijvend karakter hebben aangenomen,
en dat zij, door regelmatigen terugkeer
ons leven als hot ware in bepaalde
perioden hebben afgedeeld. Zooals de
Zondag de welkome wekelijksche rust
dag is, zoo zijn onze feestdagen, al val
len ze voor een deel met den rustdag
te zamen, als het ware de Zondagen
van het leven.
Het Pinksterfeest staat in de schatting
van de meesten onzer waarschijnlijk
boven aan, en het is geen wonder. Al
schijnt het zonnetje van binnen, we zien
ons ook zoo gaarne door het zonnetje
van buiten bestraald en, dat is meestal
het geval, omdat het Pinksterfeest als
een zomerfeest kan worden beschouwd.
Als het Paa8chzonnetje ons flauw
beschenen heeft en, half in traantjes,
half in lach, de rij onzer feesten ge
opend heefr, dan tellen wij de dagen
tot vijftig en, hoe meer wij naderen,
hoe meer het verlangen toeneemt. Met
Paschen was de natuur bezig zich te
verjongen, te vernieuwen, en nu is dat
heerlijke werk afgeloopen en wordt over
WILHELMINA HEIMBURG.
33)
„Mijnheer van Hegebach is in de stad;
vanmorgen heb ik zijn equipage gezien,"
merkte het meisje bescheiden op.
Was dan heden alles in de war.
„Het is goed," zeide zij, maar haar toorn
ontwaakte nu eerst recht. Dat was dus de
dank voor al haar liefde! Zij liep weg,
zooals men wel in romans leestin grenze-
looze onbedachtzaamheid stiet zij alles van
zich af, wat haar, de arme zwervelinge, als
een groot, onverhoopt geluk in den schoot
was gevallen; zij compromiteerde zichzelf
en het huis waarin zij een toevlucht had
gevonden. Waar haalde het meisje met die
teedere bruine oogen de geestkracht van
daan? Maar men mocht niet toegeven;tot
eiken prijs moest worden verhinderd dat
de Bennewitzer dien brief ontving. Zij zette
zich aan haar schrijftafel en schreef een
telegram aan de directie van het instituut
te D. om Elze te verzoeken, geen letter te
verzenden, vóór zij met haar gesproken had
zij zelve kwam met den nachttrein en
verzocht om logies. Zij zond het dienst
meisje met het telegram weg en schreef
toen een briefje aan den baron; hij moest
toch wel ergens te vinden zijn, in zijn hotel,
op het stadhuis of aan het kantongerecht;
hq moest niet op het kasteel komenmen
moest hem iets op den mouw spellen,
waarom niet. Wat viel haar eerlijk gemoed
alles licht en gloed in rijken overvloed
uitgestort. Het zaad is sinds lang ont
kiemd, in stilte en duisternis; het plantje
heeft zich ontwikkeld en bloesems voort
gebracht, en de eerste vruchten ver
toonen zich aan ons oog.
Onwillekeurig denken we daarbij aan
de dichtregelen van onzen nu ontslapen
Laurillard
Groei en bloei, gewoon verschijnsel,
Maar een wonder niet te min;
Ieder bloemke, ieder sprietje
Heeft een tal van raads'len in
Door geen vorscher te openbaren,
Door geen hunner te verklaren
In hun allerdiepsten zin.
Groei en bloei, gewoon verschijnsel,
Maar toch prachtig, altijd weer;
't Grouw der aard met tinten dekkend,
Hoog en gloeiend zacht en teer;
Blaad'ren, bloemen, ranken, halmen
Vlechtend als tot zichtbr'e psalmen
Voor den grooten Opperheer.
Wat zijn die eenvoudige dichtregelen,
blijkbaar uit het harte geweld, geschikt
om ons te brengen in de rechte stem
ming
Onze christelijke feesten zijn niet
alle oorspronkelijk, het zijn ten deele
voortzettingen van voorheen reeds
bestaande feesten, in anderen zin en
in andere beteekenis; maar die ook
voor ons volstrekt niet alle waarde
hebben verloren. Bij de Israëlieten was
Pinksteren een oogstfeest, en dan
hei dacht men tevens het heuglijke
feit, dat het volk zijn wetgeving ver
kregen had. Dat zijn ook voor de
christenwereld volstrekt geene onver
schillige zaken; maar wy christenen
hebben aan het feest een nog hooger
wijding gegeven en verbinden er in
de eerste plaats de gedachtenis aan
van de eerste, eenvoudige, reine, maar
niettemin krachtige prediking van een
nieuw levensbegiusel, dat wij in het
kort zouden kunnen noemenhet be
ginsel van geloof, hoop en liefde.
Wat het gevolg van die prediking
is geweest, 't is ons allen bekend. Ook
hier was, toen het zaad in den akker
was uitgestort en ontkiemde, van den
aanvang af groei en bloei, en dat zijn
zulke gewone verschynselen, dat we
er soms niet meer op letten en ver
geten dat ook hier wel degelijk een
wonder is.
Maar het Pinksterfeest brengt het
ons toch telkens weer krachtig in her
innering. Als het groote beginsel van
het goede zijn weg door de wereld
vindt en de monschenziel doordringt,
de leugen toch zwaar. Reeds verscheurde
zij het derde vel papier. Eerst had zij willen
schrijven dat Elze hoofdpijn had, maar hij
zou toch wel vernemen, dat zij was uitge
gaan. Dan dat zij een kleine reis had moeten
ondernemen ach, maar waarheen dan?
Hij zou wel merken, dat er iets niet in
orde was. Neen, zij kon niet liegen, er mocht
dan van komen wat wilde. En zij vond
geen uitweg.
Als Moritz maar eerst tehuis was.
„De groeten van mijnheer van Hegebach."
Het meisje bracht een bouquet lelietjes van
dalen voor freule van Hegebach en een
brief voor mevrouw Van Ratenow.
„Breng den ruiker naar de kamer der
freule," beval zij en opende toen de enve
loppe.
De brief was van Bennewitz en luidde:
„Het is mij onmooglijk mijn plan om
heden bij u te dineeren, te volvoeren.
Ik moet oogenblikkelijk terug naar
Bennewitz, daar de commisssie voor
den M.'schen spoorweg straks een stuk
land van mij komt bezichtigen, waar
over de nieuwe lijn geprojecteerd is.
Vergeef mijn haast, ik hoop morgen
met u en mijn verloofde ten uwent
een paar gezellige uren door te brengen.
Uwe toegenegen
HERMAN VAN HEGEBACH."
„Goddank, dat is tijd gewonnen 1" Me
vrouw Van Ratenow schepte weer nieuwen
moed; het kind mocht haar geluk niet
aldus met voeten treden. Haastig maakte
zij hare toebereidselen. Wat al geen drukte
voor zoo'n eigenwijs kind! En zij had zoo
het land aan reizen. Op eens schoot haar
iets te binnen zij had het getrappel van
een paard gehoord en ging naar het venster.
Ja, hij was het!
„Moritz!" riep zij met luider stem. Hij
dan is dat niet iets wat zoo maar van
zelf spreekt. Integendeel, we moeten
ons verbazen dat de levensoogst in de
zedelijke wereld geen aanleiding geeft
tot het tegenovergestelde van feestvie
ring en dat we niet veeleer ons moeten
bedroeven over de al te geringe resul
taten, zooals we ons bedroeven over
zooveel miskenning, onverschilligheid,
tegenkanting en openlijke bestrijding,
als steeds en alom het woord van waar
heid, liefde en vrede, op zijn weg
ontmoette.
Dat woord is als het zaad, dat wel
met milde hand wordt uitgestrooid,
maar dat met zoo ontzettend vele be
zwaren te kampen heeft, dat er ten
slotte slechts een klein deel in de goede
aarde terecht komt, waar het dan ech
ter rijke vruchten oplevert.
Het Pinksterfeest wekke ons dan
ook in de eerste plaats op tot dank
baarheid; dankbaarheid zoo mogelijk
ook voor de gesteldheid van het eigen
hart, dankbaar in elk geval voor de
vruchten, die de zedelijke oogst in de
wereld afwerpt en vol ijver en goeden
wil, om tot de vermeerdering van dien
oogst het onze bij te dragen.
Het heerlijke feest zij ons ook eene
opwekking tot vermeerding van liefde.
Dhn vooral zou de oogst grooter geweest
zijn, indien er meer liefde ware betracht.
Dan zou voor velen de weg naar het
goede meer toegankelijk en effen zijn
geweest; dan zou het gemoed waak
zachter gestemd zijn geweest, het hart
warmer geklopt hebben.
En laat Pinkster ten slotte ook een
feest der hope wezen. Niet moedeloos
worden, maar strijden omdat er een
uitzicht is; niet wanhopen, maar vast
vertrouwen, omdat wij toch bouwen
op een rots; niet twijfelen aan den
einduitslag, maar het geloof behouden,
omdat het de beste wapens verschaft
in den levensstrijd.
In zulk een stemming mogen wij
feest vieren, ook waar het onvolko-
mene ons omringt, en wij diep onze
eigen tekortkomingen gevoelen. Die
stemming zal de nevelen doen optrek
ken en menig raadsel oplossen en, als
het schoone feest van den oogst ander
maal tot het verledene behoort, ons
kracht hebben geschonken, om, meer
vervuld van den geest des goeds, de
taak des levens in betere richting voort
te zetten.
Huitenlasid.
groette en knikte. „Ik kom terstond, mama!"
Toen kwam hij op zijn doode gemak naar
boven; in de vestibule hoorde zij hem nog
met den tuinman spreken. Eindelijk trad
hij binnen.
„Jongen, wat draal je toch!" zeide zij
spijtig.
„Hebt gij zoo'n haast Vergeef mij dan
moederlief!"
„Het is kwartier voor elf, Moritz en
Wilt gij mij een dienst bewijzen, Moritz?
Ziet ge, het reizen valt mij moeilijk;
ga gij naar D., spreek met Elze; zij heeft
altijd het meest naar u geluisterd. Weet
gij volstrekt niets? Niet, dat het meisje
ontvlucht is? Of wel? Moritz, wist gij
iets?" Zij keek hem uitvorschend aan.
Hij bleef uiterst bedaard bij haar driftig
vragen.
„Ja, moeder, ik zag haar heengaan."
„Moritz! En gij hebt haar niet terugge
houden, niet met alle geweld getracht te
verhinderen, dat zij haar domme, sentimen-
teele ideeën volgde?"
Hij richtte zich in zijn volle lengte op.
„Neen, moeder, daartoe had ik geen recht
„Wat zegt gij, Moritz!" de oude dame
was vuurrood van toorn geworden.
„Geen recht," herhaalde hij. „Gij niet,
en ik niet moèderonze wetten geven nie
mand goddank het recht, een meisje tot
een huwelijk tegen haar zin te dwingen."
„Wat een fraaie redeneering! Men zou
er zijn verstand bij verliezen! Wie drong
haar dan in het beslissend oogenblik?"
„Alles! de menschen, de omstandigheden,
het leven en de dood, moeder. Haar hart
zeide, neen! Maar niemand wilde er naar
luisteren!"
„Maar waarom, Moritz? Begrijpt gij de
reden? Is het in haar positie niet krank
zinnig?"
„De reden? Vraag daarnaar niet, moeder;
Dezer dagen werd gemeld dat het
Belgisch socialistisch kamerlid Vander-
velde aan den minister van Justitie
had verzocht een onderzoek in te stel
len naar den inhoud van drie koffers,
die den dag voor koning Leopolds dood
op diens last aan barones de Vaughan
werden afgegeven. Aangezien de Kamer
echter geen zitting houdt, heeft een
socialistisch Senaatslid die vraag aan
den minister gesteld en de heer Delants-
heere heeft hem daarop uitvoerig geant-
woor i dat er blijkens de rekeningen
aan den Onafhankelijken Congostaat
aan diens bezittingen een bedrag van
ongeveer 31 millioen francs kan ont
breken, welke som op 3 millioen na
belegd is in verschillende stichtingen,
welke tegen het eind van koning Leo
polds leven zijn geschapen, en dat het
geld dier stichtingen, vertegenwoordigd
door 27 millioen Congoleesche rente,
onder beslag berust bij de Belgische
Nationale Bank tot den afloop van het
door den Belgischen Staat ingestelde
rechtsgeding, zoodat het niet mogelijk
is dat de drie bewuste koffers iets be
vatten wat aan den Congostaat toebe
hoort.
Men schrijft uit Eeckeren aan het
„Hbl. van Antwerpen" d.d. 9 Mei:
Dezen morgen om 2 ure waren aan
de werken van Mestaets en De Clerck
aan den steenweg van Eeckeren naar
Antwerpen eenige dronken mannen aan
het vechten, gevolg eener ruzie over een
meisje.
Weldra werden de messen getrokken
en een zekere V. trof met zijn mes de
gebroeders G., waarvan een zeer ernstig
gekwetst werd aan het hoofd.
Toen liep V. achter den derde die
de vlucht had genomen, haalde hem
in, greep hem bij het haar, trok zijn
hoofd achterover en sneed hem de keel
af.
De ongelukkige, zekere O., van Oos
tende, bleef daar nog een twintig minu
ten liggen 6d was dood toen men hem
opnam. Men heeft het lijk naar het
doodenhuis gebracht.
Later hebben de doktoren het naar
het gasthuis laten overbrengen tot lijk
schouwing.
V. was intusschen naar. de Holland-
sche grens gevlucht tot Bergen op Zoom,
waar zijne moeder woont.
Daar is hij dezen namiddag aangehou
den en zal eerstdaags uitgeleverd worden.
De minister van buitenl. zaken Rifaat
pacha heeft aan de pers medegedeeld,
dat de mogendheden, in antwoord op
het protest der Porte, te kennen gege-
wie heeft ooit het geheim doorgrond, dat
de eene mensch naar den anderen trekt?"
„Gij spreekt als een dichter, Moritz, maar
kijk liever eens rond in de wereld, het
menschelijk leven is geen idylle, maar een
voortdurenden strijd om het bestaan en
ieder moet maar zien hoe hij aan den kost
komt."
„Juist moeder en het raderwerk dezer
maatschappij wordt gedreven door de liefde
en zij laat zich niet wegredeneeren, hoeveel
moeite de realisten zich daartoe ook geven.
Liefde en trouw dat hebben de meeste
van ons menschen nog altijd het meest
noodig," en hij knikte ernstig met het hoofd.
„Liefde?" de oude dame stond op, „liefde
herhaalde zij. „Gij bedoelt luitenant Ber
nardi? Wat is hij, bij den Bennewitser
vergeleken? Een nul, een niemendal
saloncomplimentjes afsteken en een beetje
vioolspelen, dat kan hij maar dat is ook
alles!"
„Ik ken hem alleen als een hoogst be
minnelijk jongmensch", hield Moritz vol,
„maar hoe dan ook, moeder, ook dat is
een mysterie. De liefde vraagt niet naar
die uiterlijkheden, naar positie, naar be
minnelijkheid; en daneen nul, moeder?
Beken het maar, wanneer Bernardi bijvoor
beeld eens de zoon van Hegebach was, hoe
zoudt gij er dan over denken?"
„Dan was het natuurlijk geheel iets anders,
mijn jongen, maar houd nu op met uw
sentimenteelen onzin. Wilt gij op reis
gaan? Wilt gij Elze nog eenmaal hetgeen
zij wegwerpt, goed onder het oog brengen
Want hoe ook, haar Bernardi kan zij toch
niet trouwen. Hij heeft zich zeker ook al
lang getroost?"
„In dat eene opzicht hebt gij gelijk,
moeder, vooruitzicht op trouwen met Ber
nardi bestaat er niet. Of hij haar reeds
vergeten heeft, weet ik niet, maar ik geloof
ven hebben dat het feit dat de Kreten
zische afgevaardigden den eed van trouw
aan den Koning van Griekenland hebben
gezworen, hoegenaamd geen wijziging
brengt in den bestaanden toestand. De
minister acht dit antwoord gunstig voor
de Turksche belangen en verklaarde met
nadruk dat Kreta tot het Turksche rijk
blijft behooren.
Het heeft maar weinig gescheeld, of
de Engelsche onderzeesche boot A 8
was Dinsdag bij Plymouth vergaan.
Zij was 's ochtends met vier andere
onderzeeërs uitgevaren om oefeningen
in het afschieten van torpedo's te hou
den. Alles ging goed tot half twee
's middags, toen de A 8 dook en 200
voet daalde. Maar toen zij naar boven
wilde, lukte het rijzen niet. Een uur
lang heeft de bemanning gewerkt als
een paard, tot de boot ten laatste weer
in de richting van den waterspiegel kon
gestuurd worden. Toen de boot einde
lijk steeg, barstte de bemanning van 11
koppen in gejuich los. De A 8 is de
zelfde boot, die vijf jaar geleden in de
Cawsandbaai bij Plymouth is gezonken.
Toen zijn er vijftien man mee verdron
ken. Later werd zij bovengebracht en
hersteld.
Het besluit waarbij 70 Grieksche offi
cieren ontslagen worden, is te Athene
verschenen. De officieren protesteeren.
In het Belgische kolenbekken van
den Borinage zijn er nu 15,000 stakers,
duizend meer dan Maandag. Men v er-
wacht, dat de staking weldra algemeen
zal worden.
Volgens een telegram uit Granada
aan den Matin hebben de arbeiders
verenigingen aldaar als antwoord op
den uitslag der verkiezingen, die te
Gfanada voor do republikeinsche can-
didaten ongunstig is geweest, de alge-
meene werkstaking afgekondigd. Er zijn
betoogingen gehouden, waarvan bloe
dige botsingen met de gendarmes het
gevolg waren. Er zijn vele menschen
gewond.
Er bestond gisting te Granada, om
dat de nederlaag van den republikeiu-
schen candidaat werd toegeschreven aan
knoeierijen, bij het tellen der uitge
brachte stemmen begaan.
In het Hongaarsche dorp Télsoe
Neste zijn door een brand, die door een
hevigen storm werd aangewakkerd, 19
huizen vernield. Vier menschen hebben
het leven verloren.
Ook in het Galicisehe stadje Przemy-
slany heeft een hevige brand gewoed.
Een deel is geheel uitgebrand.
het niet, want vanmorgen bracht de op
passer van Rost uit naam van Bernardi
een prachtigen krans voor het graf. Naar
Elze reizen neen moeder, dat doe ik
niet; ik heb u zooeven mijn gevoelen ge
zegd, ik wil het kind er niet over spreken."
„Goed, dan zal ik zelf gaan."
„Doe het niet, beste moeder, doe het toch
niet, het is niet goed."
„Zoo, moet zij mij dan later verwijten,
dat zij door mijn schuld een oude, zenuw
achtige gouvernante geworden is?" vroeg
zij. „Ik doe mijn plicht en daarmee is
het uit!"
„Het is bovendien te vergeefs, moeder,
vooral nu, in haar opgewonden staat."
„Dat zullen wij zien!" en zij ging naar
haar slaapkamer.
Afgemat leunde Elze Van Hegebach in
de kussens van haar. coupé, de oogen on
afgewend op het voorbijvliegende landschap
gericht, maar dat daar buiten de wereld
in volle lentepracht prijkte, bemerkte zij
niet eens; in haar eigen gemoed was liet
daartoe veel te somber en te dor. Zij had
nu niemand meer, geen enkel hart dat haar
begreep, niets, niets! Zelfs tante Lotte had
haar een jubelenden felicitatiebrief geschre
ven en meende dat het wel een groot geluk
was, dat haar ten deel was gevallen.
GelukNoemden de menschen dat geluk
Den naam van een man, zijn have en goed
te deelen, geen levenszorgen meer te hebben
was dat geluk! En daarvoor moest zij
dan alles prijsgeven, haar vrijheid, haar
hopen, zichzelve met lichaam en ziel? Een
zenuwachtige huivering overviel haar; zij
sloot de oogen.
„Nimmer!" zeide zij zoo luid, dat zij
schrikte van haar eigen stem.
Naar het Duitsch
VAN
Wordt vervolgd.)