Hel Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
MULTATULI.
Ie Stem ra let Bloei
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2956. Zaterdag 25 Juni
FEUILLETON.
191Q.
Uwö VAN
ALTtf
VOOE
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7Yi ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Toen wij laatst memoreerden hoe
prof. Bolk meende, dat wij bezig zijn
de eigenschappen uit onze gouden
eeuw", dien tijd van Jan Kordaat en
Jan Credietj terug te krijgen, is ook
aangestipt dat wij als volk met groote
en rijke kolonies nog een groote taak
in de wereld hebben te vervullen.
Multatuli, de man wiens „Max Ha-
velaar" 50 jaar geleden verscheen en
wiens naam derhalve in den laatsten
tijd weer zooveel genoemd wordt, heeft
daai zeer levendig aan herinnerd, heeft
velen wakker geschud, die dommelden
en droomden van reusachtige „batige
sloten" waarmede door een inhalige
staatkunde 't moederland werd begiftigd
ten koste van Iosulinde. Een „eere
schuld" heeft men later deze -enorme
sommen wel eens genoemd, een schuld
die nog altijd op Nederland rust, en die
wij, gezien de onverschilligheid door den
Nederlander voor zijn kolonies aan den
dag gelegd, zonder eenige gewetens
wroeging dragen.
De hulde aan Multatuli dezer dagen
gebracht was dan ook meer voor den
literator dan voor den kampvechter van
den „hongerlijdenden Javaan", al zou
de gehuldigde zelf de eerste geweest
zijn daartegen te protesteeren. Dat hij
„zoo mooi schreef" is hem nooit een
compliment geweest; hij was geheel
anders dan gewone schrijvers.
Het is haast overbekend dat slechts
door de omstandigheden de literaire
gaven van Eduard Douwes Dekker aan
den dag zijn gekomenwant in 1852
toen hij, na in Ned. Indië verschillende
landsbetrekkingen vervuld te hebben op
een wijze die voor hem een uiterst voor
spoedige ambtenaarsloopbaan konden
doen verwachten, met verlof naar Ne
derland ging, was er niets dat in hem
een schrijver zou doen vermoeden. De
32-jarige had een snelle promotie ge
maakt en had het reeds gebracht tot
assistent resident.
Twee en een half jaar later is Dou
wes Dekker tegen zijn zin naar Indië
teruggekeerd. Hij had gehoopt en
zijn vrouw Everdina Huberti baronesse
van Wijnbergen met hem in Leiden
„letteren" en „rechten" te kunnen gaan
studeeren. Doch de financiën daarvoor
bleven op het beslissend moment uit
ofschoon ze hem aanvankelijk schijnen
te zijn toegezegd.
THEO VON BLANKENSEE.
3)
Malchus had zonder hem in de rede te
vallen geluisterd, en vroeg daarna:
„En niet herkend, nietwaar? Is het niet?"
Ven Forster aarzelde. Wat zou hij ant
woorden Maar neenHij had hem immers
niet herkend. Hij had immers niets gezien
dan een schaduw, die langs hem gegleden
was.
„Neen" antwoordde hij dan ook, „ik heb
hem niet erkend en hem ternauwernood
gezien, daar hij mij zoo vlug voorbijliep,
dat ik slechts de herinnering ervan heb,
maar niet in staat was ook maar eenigs-
zins de gedaante van den onbekende te er
kennen.
„Jammer, Jammer!" bromde Malchus.
Zij sloegen reeds de Gabelsbergerstraat
in, toen zij duidelijk hoorden, dat er in de
Richard Wagnerstraat iets te doen was.
„Weer iets aan de handl" zeide de com
missaris tegen Von Forster. „Laat ons wat
voort maken!"
Men was de enkele huizen snel genoeg
gepasseerd, en zij waren aan het bekende
doel gekomen. Toen zij de straat insloegen,
zagen zij uit hetzelfde huis, waarin Forster
woonde en waar de moord gepleegd was
een waker van den particulieren veiligheids
dienst komen, die iemand, welke er zeer
haveloos uitzag onder het grootste verzet
en geschreeuw voor zich uit duwde.
Met een heesche en rauwe stem schreeuw
de de gepakte kerel;
Pogingen om aan de speelbank te
Monte Carlo zich deze te verschaffen
mislukten evenzeer en bezorgden den
jongen man veel schuld en moeilijkheden.
De stemming waarin de terugtocht werd
aanvaard was dan ook verre van roos
kleurig. Overprikkeld aanvaardde hij het
assistent residentschap van Lebak waar
toe hij op 4 Januari 1856 was benoemd.
Hier werkten de knevelarijen, waaraan
de bevolking bloot stond, zoo sterk op
zijn ontvankelijk gemoed, dat hij, toen
de Indische regeering niet van zins
bleek er op de door hem gewenschte
krasse wijze een eind aan te maken,
zijn ontslag nam, en zonder fortuin,
zonder pensioen voor de tweede maal
repatrieerde. Dan is hij „Multatuli" ge
worden, die man die veel heeft geleden.
Zijn verontwaardiging stort hij uit,
eerst in zijn bekendste werk den „Max
Havelaar, dan, als het officieele Neder
land dat boek doodzwijgt, in tal van
geschriften, meest van polemischen aard
en bepleitende den vrijen arbeid in
Ned. Indië.
In zijn „Ideeën'", „Millioenenstudies"
hoofdstukken over specialiteiten, zegt
hij telkens verrassende dingen die hem
doen kennen als kunstenaar met krach-
tigen oorspronkelijken stijl, als scherp
polemist, als filosoof en criticus.
Hij gelijkt in zijn werk op Heine,
en is in ons land om zijn stekelig ver
nuft al even weinig geliefd als de
schrijver van „Atta Troll" in Duitsch-
land. Het was inderdaad voor Multa-
tuli's tijdgenooten moeilijk in hem te
waardeeren den man, die hun den
spiegel voorhield waarin slechts slap
heid en lamledigheid werd weerkaatst.
Geen Nederlandsch schrijver is zoo
gehaat als hij, van geen zijn met zoo
grooten wellust min-vleiende bizonder-
heden uit het particulier leven opge
dolven, om daarmede hem te treffen.
Maar ook geen is door het jonge ge
slacht zoozeer „aangebeden" het
woord is van een bekend schrijver
als hij. Yoor den leeftijd zonder eer
bied voor tradities, moest deze man van
het vlammende woord, die als een storm
ram beukte op alles wat z. i. ten on
rechte aanspraak maakte op autoriteit,
wel groote bekoring hebben. Zij jubel
den als hij mannen van „gevestigde
reputatie" uitschold voor Droogstoppels,
Wawelaars, Slijmeringen, Pennevyps.
Zulke namen werden symbolen voor
hen.
Men kan van Multatuli zeggen dat
„Laat los, zeg ik je, of ik steek je mijn
mes door je
Reeds had de commissaris met zijn scherpe
oogen in de hand van den kerel een mes
zien blinken, en in minder dan geen tijd
was hij op den landlooper toegesprongen.
Voor deze Dog een stoot met het mes had
kunnen toebrengen, had Malchus hem reeds
beetgepakt, op den grond geworpen en op
hetzelfde oogenblik hem het dreigende mes
uit de hand geworpen.
Schel en ver in den omtrek hoorbaar
blies daarna de commissaris op zijn fluitje
om hulp. Geen twee minuten later, of er
was reeds een politieagent bij de hand, om
den gepakte, die op den grond lag en door
den commissaris en den waker vastgehou
den werd, de boeien aan te leggen.
De gevangene beet van nijd de tanden
op elkaar. Maar uit zijn blik sprak woede
en haat.
Malchus richtte zich op en zeide opzijn
gewonen zenuwachtigen toon:
„Nu is u onze gids. Hier is nommer 182."
Toen Von Forster knikte, commandeerde
Malchus den waker en den agent.
„Kom mede! De gevangene ook!"
Von Forster ging nu voor. Hij wist nog
niet, wat de zoo even gevangen genomene
met de zaak uit te staan had; daar deze
echter met een mes uit zijn huis gekomen
was, lag het vermoeden voor de hand, dat
hij misschien de dader was. Hij vroeg daar
om zachtkens aan den commissaris:
„Denkt u, dat deze het gedaan kan
hebben?"
„Iedereen kan het gedaan hebben!" was
het antwoord. „We moeten alleen maar
zekerheid hebben!"
De agent en de waker kregen de op
dracht om in de voorkamer met den ge
vangene te wachten.
Vervolgens ging Malchus met v. Forster
in zijn tijd het volk om hèm in zich
zelf verdeeld was.
En thans? Er zijn nog maar 50 jaar
verloopen sinds Douwes Dekker „Mul
tatuli" werd. En toch is er zooveel
veranderd op literair, op politiek gebied.
Een talrijke commissie, waarin politici
en literatoren van diverse pluimage,
heeft zich gevormd en eendrachtig
saamgewerkt om zijn nagedachtenis te
huldigen op tweeërlei wijzedoor een
tentoonstelling van Multatuliana in het
Stedelijk Museum te Amsterdam en
door de stichting van een „Max Have-
laarfonds" tot stoffelijke en geestelijke
verheffing van den Javaan".
Men vindt in het zaaltje dat de
kleine expositie bevat, wel 't een en
ander dat de moeite van rustige be
schouwing loont; zoo het manuscript
van den Max Havelaar, de correspon
dentie van Multatuli met Jacob van
Lennep, die de eerste uitgaven heeft
verzorgd.
Die briefwisseling is wel het merk
waardigste van al het aanwezige, tref
fend om te lezen en weemoedig om te
herdenken, omdat men er uit beseft
hoe weinig deze twee menschen ge
schapen waren elkaar te begrijpen en
te naderen, hoe hier werd gedacht en
gehandeld uit twee geheel verschillende
sferen, waartusschen geen duurzame
gemeenschap kon zijnde oude ge
vestigde stand van zaken en het jonge,
individueele, romantischgeaarde opstan
dige, dat door de enkele kracht van
eigen woord en daad dat machtige al-
gemeene veranderen wou.
Daar zijn bijv. de eerste gewisselde
brieven sprekende van v. Lennep's ver
wondering en bewondering voor den
Havelaar, zijn correspondentie met Ro-
chussen, den minister van Koloniën,
om Douwes Dekker te helpen met een
post in West-Indië, de brieven aan den
Koning, Dekkers hooge eischen (hij
wilde minstens Raad van Indië worden
als vergoeding voor het geleden onrecht),
eindelijk de twist over den verkoop
van den Havelaar.
Dan tal van geschriften die over den
Havelaar en Vorstenschool door tijd
genooten zijn gepubliceerd, do aparte
vrij-socialistische broc'nuretjes, die „Het
gebed van den onwetende" of de „Kruis-
sprook" inhouden. Men kan, al deze
schrifturen beziende, zich eenigszins
indenken wat bijv. een stuk als Vorsten
school beteekende toen bet uitkwam
men gevoelt de heftigheid, de harts
tochtelijkheid waarmede de een zich
vóór, de ander tegen verklaart, men
komt voornamelijk daardoor sterk onder
den indruk, dat Multatuli in zyn tijd
wat te zeggen had; dat hij meer dan
iemand anders tot vernieuwing en ver
dieping van inzicht heeft bijgedragen.
Van minder belang maar toch wel
interessant zijn de talrijke portretten,
de correspondentie met Potgieter, met
vrienden en bekenden en zooveel nog
meer dat ongedrukt is gebleven in de
uitgave vaD zijn verzamelde werken
bij Elsevier's Maatschappij.
Dit alles bijeen te brengen in een
„museum", gelijk in den catalogus ge
opperd wordt, heeft niet zooveel belang,
dunkt ons, als het in druk in een boek
uit te geven. Dan eerst heeft elk er
wat aan.
En dat Multatuli nog in veler harten
leeft, bleek bij een voorstelling door
het RotterdamBch Tooneelgezelschap
van zijn „Vorstenschool" en twee frag
menten van zijn onafgewerkt gebleven
blijspel „Aleid". Ademloos zat de volle
zaal, en dat zeker niet alleen uit piëteit
voor Multatuli, maar geboeid door de
warmte der overtuiging die uit „Vorsten
school" spreekt, door den schalkschen
humor die in „Aleid" tintelt.
Bij deze herdenking van een geniaal
man, als Multatuli zeker was, is geble
ken dat de haat die hij tijdens zijn
leven heeft gewekt is vergaan, even
als de „aanbidding" van zijn persoon.
Rustig kan thans zijn leven worden
beschouwd en zijn werk gewaardeerd.
Als baanbreker en voorlooper van een
nieuwen tijd heeft hij zoowel voor ons
land als voor Indië groote verdiensten.
Hij heeft zijn tijdgenooten geprikkeld
en getart, tot zij althans uit hun sleur
kwamen en ons tegenwoordig geslacht
kan nog altijd van hem leeren dat
onze kolonies meer aandacht vragen
daa daaraan ook thans nog wordt be
steed.
de kamer binnen, waarin de doode lag.
Richard stak alle lampen aan.
De commissaris keek met een onderzoe
kenden blik door het elegant en voornaam
ingericht vertrek. Zijn onrustige blik bleef
nergens langer dan een seconde op rusten.
Het leek wel, of hij alles terstond zoo
nauwkeurig opnam, dat hij het nooit weer
zou vergeten. Even vluchtig scheen het
onderzoek van het slachtoffer, zoodat er bij
Von Forster niet geringe twijfel oprees aan
de bekwaamheden van dezen zoo bekenden
commissaris.
Maar zoodra deze zijn beschouwingen
blootlegde, moest v. Forster toch erkennen,
dat hij dit onbeduidend mannetje beslist
onderschat had. Druk gesticuleerende deelde
hij mede als volgt:
„Vermoedelijk is de moordenaar met of
zonder dat de doode het opgemerkt heeft,
in de kamer gekomen. Nergens is eenig
spoor van een met geweld binnendringen.
Hoogstwaarschijnlijk hebben ze geworsteld.
Kijk maar: die samengeknepen vuisten. De
wonden zijn met een mes toegebracht. Breede
kling. Reeds de eerste steek was doodelijk.
Maar laten wij nu den gevangene in ver
hoor nemen."
Von Forster bleef aarzelend staan en
wierp een vragenden blik op den commis
saris.
„Is er anders niets, wat eenige aanwijzing
geeft?
„Hm!"
Malchus stond nadenkend stil, alleen zijn
oogen waren voortdurend in beweging, ter
wijl hij zelf zich niet verroerde.
„Er zal toch geen diefstal mede in 't spel
zijn?" opperde v. Forster.
„Dan heeft hij toch den diefstal niet
kunnen plegen!" hernam de commissaris.
Er zijn wel geen aanwijzingen voor moord
en diefstal, maar dit neemt niet weg, dat
Ituifteiilaiid.
Men herinnert zich de vreemde ge
schiedenis van den man Beeton, een
spoorwegbeambte, getrouwd en vader
van drie kinderen, en wonende in de
tuinstad Letchworth ten N. van Londen.
Uit een omgang met een buurmeisje
Young, werd in Juli 1909 een kind
geboren. In September d.a.v. kwam hij
het kind halen, zeggende dat zijn broeder
het wilde aannemen. Toen de moeder
er in de volgende maanden op aandrong
de moordenaar een diefstal van plan was,
doch door eene of andere omstandigheid
daarin is verhinderd geworden."
Nu vólgde er een langdurig en pijnlijk
stilzwijgen. Richard v. Forster moest voort
durend aan dien onbekende, die het huis
verlaten had, denken, en steeds kwam hem
daarbij de naam van zijn neef voor den
geest.
Malchus ging de voorkamer binnen en
bracht den geboeide naar de kamer, om
hem te confronteeren met den doode; het
had den schijn, alsof hij onverschillig rond
keek, maar inderdaad ontging hem niet
de minste verandering op het gelaat van
den gevangene.
Toen de gevangene het mishandelde lijk
zag, steeg hem het bloed in 't gezicht, en
met een rauwe, krijschende stem snauwde
hij den commissaris toe:
„Wat moet dat beduiden? Denkt men
soms, dat ik dat gedaan heb! Dat laat ik
me niet aanleunen, hoor! Kun je denken 1"
„Dat heeft ook niemand beweerd, Tho
mas!" zei de commissaris.
De gevangene keek Malchus met een
schuwen blik aan, waarop hij kalmweg zeide
„Zoo, heb je mij al weer herkend, com
missaris?" Nu, wat doet dat er toe: Maar
dat wil ik zeggen: ik heb hem niet dood
gemaakt, hoor!"
Het koste moeite om uit het gebarenspel
van Thomas een bepaalde conclusie te vor
men. Zijn wijze van doen, zijn optreden
was dat van een misdadiger, en wel van
een ruwen kerel, wien het van niets kon
schelen.
De commissaris verloor verder geen woord
aan hem, al verdedigde hij zich nog zoo
krachtig, doch liet hem wegbrengen.
Waarop v. Forster echter direct vroeg:
„Denkt u, mijnheer, dat hij het gedaan
heeft?"
het kind terug te hebben, bracht hij
haar in December een kind, dat het
hare niet was. Hij had dat op straat
geroofd uit een kinderwagen. Voor dezen
kinderroof werd Beeton tot eenige maan
den gevangenisstraf veroordeeld. In de
gevangenis bekende hij aan een mede
gevangene naar deze aan de politie
aangaf dat hij het kind had ver
dronken en in een moestuin begraven.
Daar werd het lijkje inderdaad gevonden.
Toen Beeton zijn straftijd had uitge
zeten, werd hij weer gevangen genomen
en gisteren had hij zich te Hertford
voor den hoofdrechter te verantwoorden.
De gevangene, die hem had aangegeven,
bleek de bekende Stockall te zijn, de
man die te Londen een grooten goud
smidswinkel dreef en eenige jaren ge
leden gebonden in den winkel werd
gevondenhet werk van inbrekers, naar
hij zeide, die ook voor een groote som
kostbaarheden hadden meegenomen.
Onlangs heeft hij zich zelfbij de politie
gemeld. Hij had zich zelf gebonden en
den winkel, die aan een vennootschap
hoorde, bestolen.
De advokaat van Beeton liet de on
betrouwbaarheid van dezen getuige ter
dege uitkomen, en de hoofdrechter zeide,
dat z. i. het verhaal van getuige krachtig
bevestigd moest worden, wilden de ge
zworenen er op afgaan. Beeton had nu
een andere lezing. Hij had het kind in
een omslagdoek naar den trein willen
brengen, om het daarin te vondeling
te leggen, maar zag, voor hij 't station
bereikte, dat het dood was. Hij had
het lijkje toen in den moestuin onder
de groente verborgen en het na drie
dagen begraven. De gezworenen spraken
hem vrij.
De Times verneemt uit Konstanti-
nopel, dat de Turksche gezant te Athene
de Porte heeft medegedeeld, dat, volgens
de jongste berichten, de Kretenzers zich
naar den wensch der mogendheden
zullen schikken en dat de Mohamme-
daansche afgevaardigden zonder eed van
trouw aan den Koning van Griekenland
tot de Kamerzitting zullen worden toe
gelaten.
In tegenwoordigheid van president
Faillières, de ministers, de buitenland-
sche marine-attachés en een afvaardi
ging van Kamer en Senaat, zijn Woens
dag te Calais de 27 slachtoffers van de
ramp der onderzeeboot Pluvióse ter aarde
besteld.
Uit Lubeck komt bericht, dat het
Maandag den heelen dag snikheet is
geweest, maar dat 's nachts, blijkbaar
ten gevolge van de sterke uitstraling,
op verschillende plaatsen de te velde
staande gewassen bevroren zijn.
Malchus trok zijn schouders op, maar
zei niets.
„Zegt u toch iets. U moet het toch weten."
„Wij zullen zien!"
Maar hiermede was v. Forster volstrekt
niet bevredigd, waarom hij met des te
meerder klem zijn vraag herhaalde.
Dat was echter alles, wat Malchus hem
antwoorden kon.
De waker, die nu binnengeroepen werd,
dezelfde, die Thomas gegrepen had, deelde
nu het volgende mede:
„Ik was juist vijf minuten geleden het
huis binnengegaan. Daar de deur openstond,
achtte ik het mijn plicht het huis van
onder tot boven te onderzoeken. Ik vond
niets verdachts, tot ik op den zolder kwam.
Daar lag de kerel ontzettend te snorkeu.
Ik kon hem in 't geheel niet wakker krijg<-n,
Eerst toen ik hem wegtrok, werd hij wakker
en begon hij verschrikkelijk te schelden
en ruzie te maken. Zoodra hij op straat was
gekomen, trok hij zijn mes en dreigde mij.
Maar toen hebt u hem gepakt, commis
saris
„Denk je, dat de kerel heusch sliep, of
was 'tmaar schijnbaar?" vroeg de commis
saris die hieraan bizonder gewicht scheen
te hechten.
„Dat kan ik moeilijk zeggen," luidde het
antwoord. Het is best mogelijk, dat hg zoo
maar deed, want zoo vast slaapt haast
niemand."
„U kunt gaan."
„Dat was dus de tweede."
Richard v. Forster wilde Malchus ander
maal iets vragen, maar deze voorkwam hem,
zeggende:
„Kalm nu, mijnheer v. Forster. Het ver
dere zullen wij later wel zien."
DOOR
Wordt vervolgd.)