el I,and van (lensden en Allena, de Langstraat en de dummelerwaard. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusderi. No. 3O37. Woensdag 3 April LENTEBODEN. FEUILLETON. DE GOEDHARTIGE. Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. 1911. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 7Yj ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. De bekende strijd der elementeu is aangevangen; de bekende strijd, die vaak des te feller is en des te langer duurt, waar we het twijfelachtig voor recht van een zoogenaamden zachten wiDter genoten. Die lange maanden, in vocht en nevel doorgebracht, zijn voor onze Nootdsche gestellen niet gunstig geweest en doen ons maar al te zeer verlangen naar een verblijf in de fris- sche voorjaarslucht, onder een koeste ren! zonnestraaltje, bij dat heldere licht, dat het leven opwekt en blijd schap in het hart toovert. En waarlijk, zulk een heerlijke dag gaf de gure Maart ons reeds en we waardeerden hem te hooger, omdat hij wel de eenige zal zijn van de negen, die de traditie wel steeds belooft, maar zelden geeft. En daarop weer die ruwe stormen, beter gezegd die koude luchtgolf, die met ijzingwekkende vaart uit het Oosten op komt zetten en ons soms in enkele dagen al de felheid van den winter gevoelen doet! Gelukkig is dat weer voorbij en van nu af zal de lente, nauw aangevangen, met vallen en opstaan, haar weg ver volgen, haar weg die onder het zachte hemellicht leidt over het jonge groen, tU8schen de eerste bloemknoppen. De winter is voorbij en de lente is aangevangen, al was het nu juist n:et op den 2len Maart. De lente is aan gevangen en zal andere menschen van ons maken, zooals ze alles verandert en vernieuwt. Ze zal andere gedachten in ons doen oprijzen, nieuwe veerkracht aan den geest en waar het noodig is, gezondheid aan het lichaam schenken. Gezondheid, we hebben ze allen noo dig. De winter moge voor de natuur een periode van rust zijn, voor den men6ch, die niet geheel riaar de natuur leeft en het ook bezwaarlijk zou kunnen, is ze dat zeker niet. In den zomer doen we de krachten op, die we in den winter weer verbruiken. Wij arbeiden dan met onze volle kracht en waar de omstandigheden dat niet toelaten, daar moeten wij dubbel de moeiten en zor gen van het koude en gure jaargetijde ervaren. Zeker, menigeen deren de nadeelen van dit jaargetijde in geen enkel opzicht. De arbeid, zoo die al noodig is, valt hun niet al te zwaar en zij genieten volop van de gaven, die ook dit jaar- 1) I. „Jij bent tot een zonderling opgegroeid," zei de nieuwe pastoor van Imboden lang zaam en keek daarbij met zijn scherpe oogen naar de forsche gestalte van den man, die tegenover hem zat, den schout van het Wildbacherdal. Zijn blik verried verbazing en bewondering te gelijk. De schout keek van zijn schrijfwerk op, dat hij bij het binnentreden van den be zoeker slechts eenige oogenblikken had af gebroken en nu, al pratend, voortzette. De weerschijn van het gloeien van den nabu- rigen sneeuwtop viel door de vensters van het ruima vertrek en op Metter's gelaat, toen hij het naar den pastoor wendde. Er waren eigenaardige trekken in dat gelaat, krachtige, forsche lijnen, die een voor een spraken van een vast, energiek karakter, doch er te gelijkertijd een vreemde, bijna verheven uitdrukking aan gaven. Het blonde haar liet een hoog voorhoofd vrij en daar onder lagen, diep in hunne holten, een paar vertrouwen wekkende oogen, die echter tevens gehoorzaamheid konden afdwingen. De mond en het onderste gedeelte van het gelaat waren verborgen achter een langen, blonden baard, die den schout ouder deed schijnen dan hij was. Hij had te gelijk met den 28-jarigen pastoor Mattmann gedurende drie jaren de school bezocht en was even oud als de onlangs tot zielverzorger van getijde aanbiedt, voor hen wien ze ge schonken zijn. En toch, te midden van de vreugde die geen zorgen kent en met den beker van genot aan de lippen, moet er wel eens een onbevredigd verlangen in het hart oprijzen en een gevoel van onvol daanheid en oververzadigdheid zich van het gemoed meester maken. Wij menschen komen er zoo licht, toe om vergelijkingen te maken en als we daaraan beginnen, dan is't gewoon lijk spoedig gedaan met al wat kunst matig is. Het eene wat meer en het andere wat minder; maar dit is toch zeker, dat onze amusementen en ver makelijkheden tot op zekere hoogte altijd iets kunstmatigs hebben. We zullen er van genieten omdat de tijd er zich voor leent, omdat ze ons veel doen vergeten wat wel eens vergeten wil worden, omdat ze den tijd helpen korten, wat afwisseling brengen in den eentonigen gang van het leven; dat alles is zeer verklaarbaar; maar toch, de natuur en hare onwaardeerbare gaven, die schenken ze ons niet. En ook dit eene is zek<»r: hoe ge matigder wij zijn in het streven naar wereldsch genot, onschuldig en betame lijk op zich zelf, hoe meer vatbaar wi-j zullen zijn voor dat ware, zuivere en liefelijke genot, dat de natuur ons biedt, dat de heerlijke lente zal schenken, die wellicht weer binnen enkele dagen, maar zeker zeer spoedig, in al hare heerlijk heid zich aan ons vertoonen zal. Er zijn geen welkomer vrienden dan lenteboden en er zijn er zoovele als wi] er ernstig op lettenmaar men moet een waar natuurvriend zijn, om een open oog te hebben voor al de teekenen van het naderende voorjaar. Hoe liefelijk kweelt reeds, als de avondschaduwen vallen, de vogel op zijn twijgje. Het is de vogel die elders ver toefde en teruggekomen is op dezelfde plek, verlaten toen de najaarsstormen begonnen te woeden. Hg zingt het lied van verlangen, daarin straks door meer deren gevolgd. Dat is een echt vroolijk leven, dat weer hoop geeft en den blik verruimt. Eiken avond wat later daalt de godin des daags ter westerkimme, eiken morgen komt ze wat vroeger ons aansporen tot de dagtaak, die ze ons tevens gemakkelijker maakt. Eiken dag zwellen do kleine, groene knopjes en ontbolsteren zich de bloesems in de vroegere heesters. Er komt leven en Imboden benoemde en sinds acht dagen als zoodanig optredende geestelijke. „Meent u, Hoogwaarde, dat ik een zon derling ben?" vroeg Metter als antwoord op de opmerking van den pastoor. Zijn oogen ontmoetten den onderzoekenden blik van den geestelijke, maar al spoedig dwaalde zijn blik met een peinzende uitdrukking door een der vensters naar den gloed daar buiten. „Men heeft mij allerlei van je verteld, zoodat mijn verlangen om je terug te zien verdubbeld werd. Ik heb na hetgeen de men schen van je zeggen verwacht, je veranderd te zullen vinden en ja .je bent een zonderling geworden." „Wat vertellen ze dan van me?" „Niets slechts! Integendeel! Zij spreken met eerbied over je, als over iemand, die meer kan en beter is dan alle anderen. Je hadt pastoor moeten worden! De menschen hier zouden zeker naar je woord geluisterd hebben!" „Dat doen ze toch wel!" „Ja, dat weet ik al. Ik ben pas een paar dagen hier, maar ik heb al ervaren, wie hier heer is in het dorp en het dal. Je hebt je een machtigen invloed weten te ver schaffen, Marti 1 Zelfs de heeren van de regeering moeten daarmee rekening houden, hoor ik!" „Bent u bij mij gekomen om mij te vleien, Hoogwaarde?" In zijn volle lengte stond hij tegenover den pastoor. De grove boerenkleeding, die hij droeg, verhoogde nog den indruk van buitengewone kracht, die uit zijn geheele voorkomen sprak. De geestelijke moest hei melijk erkennen, dat die man daar tegenover hem er voor geboren scheen het lot van dit afgelegen dal in handen te hebben. „Neen", antwoordde hij ernstig, te gelijker- kleur iu en van dat alles is het licht de schepper. Het licht, dat zoo ontzag lijk veel verschilt van het grauwe, som bere winterlicht; het licht dat alreeds gepaard gaat met de ontwikkeling der warmte. Licht en warmte zijn voor ons de ware lenteboden; misschien daarom wel, omdat hart en gemoed er zulk een behoefte aan gevoelen, omdat zij cms met nieuw leven doordringen, de gausche schepping om ons heen veranderen en ook wij in die htrschepping deelen. Wij gevoelen dat zij een reinigende kracht bezitten, dat zij weldadig aan doen en kracht schenken. Dat gevoelen wij aan ons zei ven, zoo waar als wij zien, dat zij daarbuiten weer alles rein en frisch maken, tot nieuw leven op wekken en dat jonge leven met tinten en geuren overgieten. Neen, buiten licht en warmte kun nen wij niet en, wanneer de natuur ze ons onthoudt, dan weten we ze ons toch wel te verschaffenmaar die zijn niet de ware; want ze zijn kunst matig opgewekt en komen niet recht streeks uit «de reine, frissche hand der natuur. Niets is heerlijker dan zij en hare gaven. Iets dergelijks moet, dunkt ons, de mond der wijsheid bedoeld hebben, toen hij wees op de bloemen des velds en leerde dat de heerlijkheid van een koningsdracht dier dagen, voor de hare bezwijken moest. den nacht. De duisternis is zulk een heerlijke gelegenheid voor zwart en stof, om zich te verzamelen en het na tuurlijk leven te schaden; maar het hoogere, geestelijk leven moet voor dien invloed gevrijwaard worden. Zwart en stof dooden, maar het licht geeft leven. Het licht geeft levenEen eeuwige waarheid, overal: in elke menschenzielbij al ons werken en streven, in 's werelds strijd en woelen overal, zelfs dh&r waar het leven snel en vol afwisseling heenglijdt over de I graven onzer dooden. Ja, 't wordt lente; zij komt met haar licht en warmte; zij herinnert ons dat niet de dood heerscht, maar het leven Buitenland. Licht en warmte, het zijn de heer lijkste lentebodenmaar voor den mensch beteekenen zij nog wel iets meer als voor de hem omringende wereldwant het is niet alleen ons lichamelijk wel zijn, dat er behoefte aan gevoelt en er den invloed van behoort te ondergaan. We zijn wel kinderen der natuur of behooren dat althans te zijndat wil zeggen: we moeten de natuur lief hebben, haar bestudeeren en in haar een bron van genot zoeken. Maar, de natuur zij ons vooral een bron van veredeling en van hoogere geestelijke kracht. Hare aanschouwing moet ons leiden tot het besef, dat wij ook in geestelijken zin behooren te zijn kinderen des lichts, dat wij het licht dus behooren te beminnen en den wel- dadigen invloed zoeken van de zon van waarheid en gerechtigheid. Als die zon ons verlicht en hare warmte ons bestraalt, dan behoeven we niet bevreesd te zijn voor de koude van den winter 'en de schaduwen van Op 's Keizers verjaardag maakten te Trier een sergeant en zeven manschap pen der infanterie 's nachts zoo geducht rumoer voor de woning van een burger, dat deze hun een kan water over het hoofd uitgoot. De soldaten maakten zich daarover zoo boos, dat zij de deur der woning openbraken, naar boven storm den en verscheidene personen met hunne wapenen verwondden en alles kort en klein sloegen. De krijgsraad heeft den sergeant deswege tot 2 maanden en drie soldaten resp. tot 7, 3 en 2 weken ge vangenisstraf veroordeeld. De Lokal Anzeiger verneemt uit New- York, dat het hotel Riccadonas, het weelderigste hotel van Coney Island, totaal is afgebrand. Zes brandweerman nen zijn door den zwaren rook vergif tigd. De reservebrigade van de politie moest opgeroepen worden, om een paniek onder de gasten te voorkomen. Men is als door een wonder erin geslaagd alle vrouwen en kinderen naar buiten te brengen. Te Calcutta zijn Vrijdag een groot aantal strooibiljetten verspreid, getiteld „Onafhankelijk Indië", waarin de in boorlingen worden aangespoord zich te wapenen en de Engelschen en andere Europeanen te vermoorden. De politie heeft een onderzoek ingesteld naar den schrijver en de verspreiders van dat schotschrift. Maandag werd uit Kopenhagen ge meld Aangezien de onderhandelingen zijn mislukt, treedt de uitsluiting van metselaars en schrijnwerkers morgen in werking. Er zullen dan 11.500 arbeiders buiten werk zijn. tijd ook opstaande. „Maar wel wensch ik eens vertrouwelijk met je te spreken. Ik wil weten hoe onze verhouding tot elkaar zal wezen. Dalschout en pastoor moeten elkan der verstaan." Andermaal bleef Metter's blik lang en doordringend op het gelaat van den geeste lijke rusten. „U zult tevreden over mij zijn, Hoog waarde; ik kom veel bij u in de kerk en zal nu en dan uw raad ook wel eens noodig hebbenEn ook de anderen, de Imbodeners, zullen voor het meerendeel gehoorzame volgelingen van u zijn en mocht u eens een wensch hebben, dan moogt u gerust bij mij komenals ik kan, zal ik u De pastoor viel hem in de rede. „Dat is het niet, wat mij hierheen voert, dat wist ik al, maar" hij kwam een pas nader „wij zijn als twee broeders samen op de school geweest, Marti, en nadat de keuze van de Imbodeners op jou verlangen op mij gevallen is, ben ik hier gekomen en heb bepaaldelijk gehoopt nog den ouden Marti, den vroolijken Marti terug te vinden, met wien ik zoo prettig ben omgegaan. En nu vind ik iets bijzonders in je, iets zon derlings, dat mij koud aandoet. Je bent beleefd en vriendelijk tegen me, zeker, maar zoo kun je tegenover eiken vreemde zijn. Wat is er met je voorgevallen. Marti?" Geen spier was er vertrokken in het gelaat van den boer gedurende deze klemmende toespraak, maar de hand, die op de tafel steunde, balde zich tot een vuist, alsof hij door het samenwringen van de vingers een of andere aandoening wilde bestrijden. „Er zijn sinds onzen schooltijd tien jaren voorbijgegaan en daarin is veel gebeurd! Er zouden er zeker zijn, die hun lachen niet konden bedwingen, wanneer de pastoor van Imboden en Metter nog zoo onbezorgd met elkaar door dik en dun gingen als toen. Maar" de hand van den schout legde zich plotseling zwaar op den arm van den geestelijke „het spijt mij, dat ik u zoo zonderling voorkom, dat de wijze, waarop ik u ontvang, u tegenvalt. Word er maar niet boos om ik heb het „liefhebben" verleerd en kan slechts mijn goeden wil toonen. Halt! Val mij niet in de rede! Misschien vertel ik u wel eens wat mij zoo heeft gemaakt. Voor vandaag alleen dit: Gij zijt vroom en. goed, dat moet ge zijn, want dat brengt je ambt mee. Ik draag geen zwarte jas, maar ik heb mij toch ten doel gesteld ook zoo een te worden, die onzen goeden God elk oogenblik zijn schulden lijstje durft voorleggen. Een eerste vereischte daartoe is, dat men zich zeli in zijn macht heeft, zoodat het wenschen, hopen en lief hebben van eigen wil afhankelijk is. Die macht, Hoogwaarde" Metter's stem ging over in fluisteren „die macht heb ik over mij zelf." De pastoor schudde het hoofd. „Ik had je liever teruggezien zooals je vroeger waartovermoedig, opbruisend, liever dan zoo strak en ongenaakbaar, zoodat de menschen over je spreken als over een heilige, voor wien zij toch heimelijk angst koesteren. Pas op, Marti! Wat je zoo gemaakt heeft mag de Hemel weten, maar het waas van onfeilbaarheid, waarmede je je voor het oog der boeren hebt weten te omhullen daar kon wel eens een scheur in komen. Nu houdt het je op een hoogte die je eergierigheid streelt, maar de verzoeking blijft voor niemand uiten wan neer je daarvoor ook maar eenmaal bezwijkt, dan Wordt de heilige een schij nheilige, op wien de boeren zouden spuwen daarom heeft hij ze tot nu toe geleid zooals hij deed. Stel u De Turksche regeering gaat ijverig voort met het zenden van troepen naar de Albaneesche grens. De blokhuizen in de buurt van Gusinie zijn aange vallen, maar de aanvallers werden af geslagen en over de Montenegrijnsche grens gejaagd. Het gevecht in het gebied van Kastrati tusschen de geregelde troepen uit Skoetarl en de Malissore duurt voort. Aan beide zijden zijn zware ver iezen geleden. De katholieke Alba- neezen uit Selitchi, in het vilajetKos- sovo, hebben zich meester gemaakt van twee blokhuizen en die vernield. Langs de gansche Turksch-Montenegrijnsche grens wordt geweervuur gehoord. De vrees, te Peking in vele kringen gekoesterd, dat het, zelfs na het volledig toegeven van China op Ruslauds ulti matum, niet uit zou zijn met de drei gementen van Russischen kant, schijnt zich te bevestigen. Het Nowoje Wremja beweert, dat het in Oost-Mongolië nog wel degelijk spant en dat de Chineezen daar voortgaan met het onder de wapenen roepen van recruten. Heel anders schrijft de Retsj, welk blad te verstaan geeft, dat Duitschland Rusland tracht te verlokken om zich in een nieuw Ver-Aziatisch avontuur te storten. Maar meent het blad Rusland is niet genegen, zich daar in te begeven. Verder insinueert deze courant, dat ook Japan en Engeland gaarne zouden hebben gezien, dat het tusschen China en Rusland tot een breuk was gekomen. Japan had dan gebiedsuitbreiding kun nen nastreven in Mantsjoerije, Engeland hetzelfde in Tibet. Beide natuurlijk ten koste van China. Uit Boedapest wordt aan de Kölnische Zeitung geseind, dat in de gemeente Luhatlau in het komitaat Grau spoor wegarbeiders, die Donauw.iter hadden gedronken, ziek zijn geworden onder verschijnselen, die aan cholera doen denken. Ongeveer tweeduizend havenarbeiders te Mannheim hebben wegens een loons- geschil het werk neergelegd. Üit Tucson (in den staat Arizona) komt bericht, dat een vreeselijk bloed bad is aangericht in een gevecht, dat verleden week Maandag was aangevan gen en dat verscheiden dagen heeft gewoed in de buurt van Ures en San Rafael. Het heet.zelfs, dat laatstgenoem de plaats verbrand is. Er zouden in deze gevechten niet minder dan 1000 dooden zijn gevallen. Maar zoo Spaansch zal het er wel niet zijn toegegaan; en latere berichten zullen het doodencijier gerust, Hoogwaarde, ik ben zeker van mij zelf." Hard en spotachtig waren deze laatste woorden van den schout in het vertrek gevallenin het volgende oogenblik ging hij op een gansch anderen, zelfs innemenden toon voort „Ik herhaal: wacht af, u zult tevreden over mij zijn; wij zullen samen het geluk in het dal bevorderen. Ik vind het heerlijk met u samen te mogen werken tot heil van het dorp en het dal!" Hij bood den geestelijke zijn rechterhand aan, waarin deze met groote bereidwilligheid de zijne legde. „Ik vermoed, dat ik je eerst weer moet leeren begrijpen," zei hij en maakte zich gereed om heen te gaan. De schout begeleidde hem tot in de gang en daar namen zij afscheid. II. In het dal van de Wildbach was het herfst geworden. Het was avond en aan de ontzag wekkende bergmassa's, die het breede dal begrensden, verkleurde het laatste rood. Donker staarden de rotspyramiden naar den duister wordenden hemel. De doodsche rust van het hooggebergte lag over het landschap en de drie dorpjes, die het Wild bach taler district vormden. Alleen de beek, waaraap het dal zijn naam dankte, verbrak de stilte en zong haar eentonig lied. Ze was eigenlijk meer rivier dan beek. Zij ontstond daar, waar de bergen zich sloten, op den Rot- gletscher, nam spoedig in breedte en diepte toe en stortte haar watermassa's door de ongastvrije rotsengte naar het dal. Naar het Duitsch. Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1911 | | pagina 1