Het Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Levensstrijd. IDEALEN. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No, 3QSO, Zaterdag 20 Hei, FEUILLETON. Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. 1911. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. "Welk meo8ch heeft ze niet? Welk mensch heeft geen idealen, die hij gaarne zou verwezenlijkt zien? Een mensch zonder idealen bestaat op de geheele wereld niet. Een mensch zonder idealen zou eigenlijk nog niet eens gelijk zijn aan een dier, want ook een dier heeft zelfs nog idealen. Een mensch zonder idealen zou gelijk zijn aan een ma chine, die werkt, omdat hij in werking is gebracht, maar niet weet waarom hij werkt. Zoo'n machine hééft geen idealen. Doet hij zijn werk goed, of doet hij het niet goed, 't is hem alles gelijk. Zóó, als zoo'n machine, is geen mensch, op onze geheele wereld niet. Een mensch moet idealen hebben eu een mensch hééft ook idealen, geen enkele mensch uitgezonderd. De idealen van allen zijn niet de zelfde. De eene streeft dit, de ander weer dat ideaal na. Een handwerks man heeft zich tot ideaal gesteld het zóóver in zyn vak te brengen dat hij later zelf patroon kan worden, terwyl de student in de rechten zijn best doet advocaat te worden. Ieder mensch zal trachten vooruit te komen in de wereld, ter bereiking van zijn ideaale- n beter bestaan zich in de maatschappij te ver overen. Dit ideaal heeft bijna ieder. Anderen zijn er, die ook nog als hun ideaal nastreven, misstanden in de maat schappij op te ht ffen. Dezen hebben met hun streven op 't oog het alge meen welzijn te dienen, terwijl de eersten voornamelijk bevoordeeling van hun eigen ik willen. Zoo heeft ieder zijn idealen, want geen enkele mensch zal tevreden zijn met het bestaande. Geen enkele mensch mhg er ook te vreden mee zijn. Een ieder moet zijn best doen mede te helpen het volmaakte zoo dicht mogelijk nabij te komen. Dat is 's menschen plicht. Ieder ideaal is echter niet voor ver wezenlijking vatbaar. Zoo zou men zich tot ideaal kunnen stellen iets wat beslist onmogelijk is. Zulke idealen na te streven is natuurlijk onzin. Ook moet men niet idealen nastreven, welke wèl door een ander, maar niet door öns kunnen worden verwezenlijkt. Zoo'n ideaal is weliswaar niet gehéél onmo gelijk, maar toch bestaat er zeer weinig kans dat het verwezenlijkt zal worden. Overal en in alles heeft men grenzen. 2) Christiaan stond daar, het bleeke gezicht met de hoogmoedig blikkende oogen en de koen gebogen wenkbrauwen fier opge heven; Rosi streek als verbijsterd met de hand over het zachte, glad langs den schedel gekamde haar. Haar handen speelden een oogenblik later zenuwachtig met haar schortje en toen drukte zij ze beschaamd voor de oogen, zachtjes schreiende. „Ach, God, ik ben zoo bang, Christiaan Wat zal er van ons worden?'' Bevend bracht zij die woorden uit. Christiaan evenwel was zichzelf volkomen meester. „Schrei nu niet, Rosi, wat gebeurd is, is gebeurd." „God helpe onsl" zuchtte het meisje en keerde zich om, om langs het voetpad achter de schuur, huiswaarts te gaan. Christiaan keek haar na, tot zij veilig was. De nachtwind streek koel langs zijn kool zwarte haren en gelij kgekleurden knevel. Kwam het van het verheven tafereel, dat zich aan zijn blik voordeed en waardoor ontvankelijke gemoederen zich voelen opge heven, of was het een bewustzijn van kracht, waardoor de forsche, sterkgespierde jonge man zich verhief in zijn volle lengte en de vuisten balde? Langzaam schreed hij voort, door de weide tot aan den uitersten zoom van de vlakte. Vandaar zag hij droomerig neer in de gapende diepte voor zijn voet. Het bergpad kronkelde zich ver beneden, als een lint. Een enkel lichtje glom nog in de huisjes van het gehucht. Hij ademde diep. Het was bijna midder- Het onmogelijke te willen is onzin, het bijna onmogelijke te willen is ook niet aan te raden. Datgene na te streven, waarmede men kans heeft op verwezenlijking, is heerlijk. Al het an dere tot verwezenlijking te brengen moet men overlaten aan hen, die dd&r- voor weer meer kans voor slagen heb ben. Zoo kan ieder medewerken tot het goedp. 't Gaat met de verwezenlijking van een ideaal niet altijd zoo vlug als men wel wenscbt. Is het zich tot doel ge stelde evenwel mogelijk, dan mag een kleine tegenstoot geen reden zijn om maar bij de pakken te gaan neerzitten en anderen het voorgenomene te laten uitvoeren, of tevreden te zijn met wat men is of wat men heeft, omdat men toch haast geen kans ziet zyn doel te bereiken. Met een goeden wil is veel nog mogelijk, wat eens bijna onmogelijk scheen. Men moet ook eerst goed overwegen, of het ideaal, indien verwezenlijkt, wer kelijk beantwoorden zal aan den wil. Zoo kan men bijvoorbeeld streven naar hooger loon. De smid, de timmerman, de verver, allen zullen meer loon willen hebben om beter te kunnen leven. Wij nemen aan dat ze een hooger loon beslist noodzakelijk achten voor een beter bestaan. En we zullen dan in deze hunne meening moeten deelen. Immers, ze zouden meer en beter voedsel kunnen aanschaffen, grooter en gezonder huis kunnen bewonen en ook zouden ze misschien nog een stuivertje kunnen oversparen voor den ouden dag, enz. Dit zou kunnen, indien al het andere gelijk bleef. De smid, de timmerman en de verver moeten meer loon uitkee- ren aan hunne knechten. Goed. Maar nu zegt de huisheer, de bouw van het huis is door de verhoogde loonen zoo veel duurder gekomen, dus ik moet 's jaars beslist vijf en twintig gulden huur meer voor die woning hebben. Daar gaat dus iedere week al weer ongeveer vijftig cent af van het ver hoogde loon van den werkman. Ook de bakker, de kruidenier enz. laten hunne waren duurder betalen, omdat ze hooger loon moeten uitkeeren aan hun dienstpersoneel. En wat is dus nu het gevolg van een en ander? Dat, zooals we het wel eens hebben hooren noemen, men het geld met do eene hand ontvangt en met de andere weer uitgeeft, net als vroeger, toen minder nacht, en morgen zou het een dag van strijd worden. Hij keerde terug, om huiswaarts te gaan en zijn blik viel op het donkere wolkge vaarte, dat boven de bergen hing. Was dat een voorteeken? Hij kneep de smalle lippen samen en glimlachte. Met de handen in de zakken, stapte hij op het huis toe, zonder zich in het minst te verbergen. Hij hield de oogen gevestigd op de vensters van het huis. Bijna hoopte hij, dat iemand hem zou zien. II. „Waarop wacht je nog?" vroeg Felix Furrer aan zijn knecht, Christiaan Russi, die bij de deur van de woonkamer stond en met ongeduld wachtte op het heengaan der overige knechten en meiden, die, even als hij, het avondeten gebruikt hadden. De zon was pas begonnen achter de wolk- bank te verdwijnen. De Gemsberg, aan welks voet het gehucht lag, stond als in lichterlaaie en de weerschijn van dien pur peren gloed verlichtte het vertrek. De laatste der dienstboden was juist heengegaan en ook Rosi, met neergeslagen oogen en knikkende knieën had de kamer verlaten. „Nu, waar wacht je toch op I" herhaalde de boer. „Ik zou gaarne een woordje met u alleen spreken," luidde Christiaan's antwoord. „Is dat dan zoo gewichtig, dat je daar staat, of je je oortje versnoept hebt?" gaf de boer ten antwoord, terwijl hij knorrig over zijn krant keek in de richting waarin zijn knecht stond' Christiaan bleef het antwoord schuldig. Hij hield de handen op den rug en keek be teekenis vol naar de boerin, die bezig was de tafel op te ruimen. De rijke eigenares van den Hochfluhhof was een betreurenswaardig mensehenkind. loon werd gegeven, maar toen alles ook veel goedkooper was. In zyn verwachtingen over iets wordt men nog al eens vaak teleurgesteld. By het nastreven van een of ander ideaal moet men zich eigenlijk eerst de vraag stellenkan, al is het doel bereikt, men ook nog in zijn verwachtingen teleur gesteld worden Buitenland. Den 12den Maart, vóór het joodscke Paaschfeest, verdween in de stad Kiëf een twaalfjarig knaapje, genaamd Joet sjinski. 's Morgens begaf hij zich naar de school, waarbij zijn weg door de jodenbuurt ging, doch hij kwam niet naar huis terug en eenige dagen later werd zijn lijk iu de buurt van de stad in een grot gevonden met alle ken- teekenen van een gewelddadigen dood. Op zijn lichaam werden niet minder dan 45 wonden gevonden en bij de lijk schouwing bleek, dat deze wonden hem in staande houding moeten zijn toege bracht, terwijl hij eerst geheel naakt uitgekleed, zijn mond dichtgestopt was en zijn armen en beenen stevig vast gebonden waren. Zijn bloed was tot den laatsten druppel afgetapt. Onmiddelijk deed het gerucht de ronde, dat men hier te doen heeft met een ritueelen moord, gepleegd door de joden ten behoeve van hunne gods dienstoefeningen ter gelegenheid van Paschen. Begrijpelijkerwijze bracht dit gerucht groote opschudding te weeg, vooral onder de joodsche bevolking der Zuid-Russische steden, die bij on dervinding weet, dat er zeer weinig toe noodig is om de Russische bevolking op haar aan te hitsen en een joden vervolging in het leven te roepen, ge paard met een bloedbad. Tegelijkertijd werd dan ook verzekerd, dat de joden niets met deze zaak te doen hebben, doch dat de moord gepleegd was door een agent-provocateur van de uiterste rechterzijde, met het doel, de schuld daarvan op de joden te werpen en daar door een jodenslachting in het leven te roepen. Laatstgenoemd gerucht is natuurlijk even ongerijmd als het eerste en door het verstandig optreden van de overheid, wier eerste zorg was eene jodenvervolging te voorkomen, waarvan de ver strekkende gevolgen nimmer vooruit te zien zijn, zijn tot dusverre alle ongeregeldheden voorkomen. Intusschen drongen de verschillende geruchten ook tot St. Petersburg door en begon men zich ook hier voor de zaak warm te maken. Zóó warm, dat er in de Rijksdoema door de rechter zij was gedeeltelijk verlamd en kon zich alleen schuifelend en met moeite door de kamer bewegen. Haar bovenlijf was mager en door ziekte gebogen en ofschoon zij pas acht-en-dertig jaar telde, waren haar haren toch al grijs. Op haar bleek, ziekelijk gezicht lag een trek van lijden, maar ook een van verbittering. Overigens was zij noch mooi, noch leelijk en tamelijk onbeteekenend, ofschoon vele menschen hoog tegen haar opzagen, omdat haar man zooveel geld in zijn kast had liggen. Furrer had den blik van zijn knecht opgemerkt en begrepen. „Is de vrouw ook nog te veel?" Hij legde zijn krant neer en sloeg deze met veel gedruisch dicht, toen zette hij zijn bril af en beschouwde Christiaan met meer opmerkzaamheid. „Ik zou graag eerst met u alleen willen spreken," gaf Christiaan met nadruk te verstaan en poogde te glimlachen, wat hem echter niet gelukkig afging. Furrer sperde zijn lichte, grijze oogen open. Er was iets in de houding van den jongen, dat hem ergerde; hem, die gewoon was, dat zijn dienstvolk hem met het meeste respect tegemoet trad. Christiaan droeg nog het blauwe, niet al te propere stalbuis, de broek van schaapswol en de houten sandalen aan de naakte voeten maar toch lag er over zijn wezen iets, dat niet aan zijn knecht-zijn deed denken. Dat lachje om den smallen mond, dat verlegen heid was en vertrouwelijkheid beteekenen moest, leek veel op minachting. Furrer wilde een eind maken aan dit tooneel, dat hem hinderlijk was. "Vrouw, doe wat hij vraagt, en ga even in de kamer hiernaast," voegde hij zijn echtgenoote toe. „Wel, komaan," liet nu de vrouw hooren, die door de woorden van haar man pas opmerkzaam gemaakt werd op hetgeen er zijde naar aanleiding van het gebeurde een interpellatie-aanvrage ingediend werd. De interpellanten deden hun uiterste best, om aan te toonen, dat men hier met niets anders dan met een ritueelen moord te doen kan hobben en zij vergeleken het geval met eene reeks van dergelijke gevallen van vroe ger, waarvan er twee, welke in de negen tiende eeuw geschiedden, uitvoerig be schreven werden. In beide gevallen werden christenknaapjes door joden om gebracht uit godsdienstig fanatisme (ten minste zoo wordt in de daarop betrek king hebbende documenten beweerd). De interpellanten drukten verder hunne verwondering er over uit, dat de overheid zich bepaalt tot het zoeken van de misdadigers, in plaats van zich bezig te houden met de vraag naar het al of niet bestaan van joodsche secten, die kinderen slachten! Het is echter duidelijk, dat, wanneer er een misdaad gepleegd is, de eerste plicht moet zijn de misdadigers te zoeken en dat, wan neer de overheid had gehandeld zooals de interpellanten dat verlangden, de gemoederen slechts in gisting gebracht zouden zijn, hetgeen de meest betreu renswaardige gevolgen had kunnen hebben. Ten slotte stelden de inter pellanten de volgende vragen: lo. Is het den minister van binnen- landsche zaken en dien van justitie bekend, dat in Rusland een misdadige joodsche secte bestaat, die voor zekere hunner ceremoniën christenbloed ge bruiken, en dat door leden dier secte in Maart 1911 in de stad Kiëf het knaapje gemarteld is, zooals de couranten mede- deelen? 2o. Zoo dit bekend is, welke maat regelen worden er genomen tegen die secte en de werkzaamheid harer leden, alsmede tot het vaststellen dergenen die aan de kwellingen en den moord van den minderjarigen Joetsjinski heb ben deelgenomen? De behandeling dezer interpellatie in de Doema was stormachtig. Het jodenvraagstuk ontketent steeds de harts tochten en eene zoo schoone gelegen heid als deze om tegen de joden te velde te trekken, lieten de jodenhaters natuur lijk niet ongebruikt. Ze riepen openlijk ten strijde tegen de joden, om ze tot den laatsten man uit te roeien 1 De afgevaardigden scholden elkaar voor idioten en leugenaars uit, doch de ge matigden hadden gelukkig toch de meer derheid en het resultaat der stemming was dan ook, dat de Doema de vraag terzijde legde als niet spoedeischend. Er zijn echter verscheidenen, die met bezorgdheid de verdere gebeurtenissen tegemoetzien. Reeds zoo dikwijls heeft men gezien, dat slechts een voorwendsel aanleiding gaf tot de meest meedoogen- looze vervolging van de joden, waarbij feitelijk niemand eenig voordeel of be lang heeft, doch waarbij vele joodsche familiën in ellende en rouw gedompeld worden en waarvan het geheele Rus sische Rijk per slot van rekening de schadelijke gevolgen ondervindt, zonder nog te spreken van den smaad en de schande, die het door zulke gebeurte nissen op zich laadt. Het Duitsche luchtschip Parseval II, dat bij het bataljon luchtschippers ge stationeerd is, is, toen het Woensdag avond te Bitterfeld een proeftocht deed, tegen de loods gedreven en vernield, ongeveer op dezelfde manier als de Deutschland. De zes inzittenden zijn allen licht gekwetst. De Morning Post verneemt uit Athene, dat, volgens bericht uit Konstantinopel, de Turksch*? regeering bericht heeft ontvangen, dat een aantal Garibaldianen op Korfoe zijn geland, ten einde naar Albanië over te steken. De Turksche regeering heeft vier torpedobooteu uitge zonden om het te beletten. Blijkens een telegram uit Newcastle is de afkondiging van de dreigende zeeliedenstakiug op 29 M i vastgesteld. Maar het is moeilijk officieele bevesti ging van dit bericht te ontvangen. Le Peuple verzekert uit betrouwbare bron te weten, dat een uitgebreide samenzwering tegen de Portugeeiche Republiek wordt voorbereid. De samen zweerders willen zeker van hun zaak zijn en trachten geld bijeen te krijgen, om de kosten te bestrijden van een militaire expeditie, die te Porto het land zal binnentrekken. De expeditie zal uit Vigo vertrekken. De samenzweerders hebben mede plichtigen onder het garnizoen van Porto. Een vertegenwoordiger van een groep financiers, die reeds 5 millioen francs heeft bijeengebracht, bevindt zich op het oogenblik te Brussel, waar hij financieels kringen peilt. Hij biedt, voor het geval dat de samenzweerders de overwinning zouden behalen, mijn- en spoorwegconcessies in Portugal aan. voorviel, „dat mankeert er nog maar aan, dat ik door zoo'n knecht uit mijn eigen kamer zou worden weggestuurd: wat zoo iemand te zeggen kan hebben, zal ik toch ook wel mogen hooren, meen ik." Driftig bracht zij die woouden er uit, maar toch was zij reeds de deur uit eer een wederwoord kon volgen. Christiaan mat zijn baas met een langen blik, dien deze op dezelfde manier beant woordde. Kleine vonkjes van toorn begonnen reeds te glimmen, ofschoon tot dusver de verhouding tusschen meester en knecht zeer bevredigend was geweest. Felix Furrer, het raadslid van Fruttnel- len, was een man van herculische lichaams grootte. Hij was forsch gebouwd, zijn gezicht was glad als uit ivoor gesneden, zonder snor of baard; neus, mond en kin waren Rcherp belijnd. De harde, grove trekken waren die van die een man, bestemd om te bevelen, niet om te gehoorzamen. Men kon het hem aanzien, dat hij veel placht te denken en in gewone omstandigheden deed hij dat ook voor heel Fruttnellen. De boer van den Hochfluhhof werkte met eigen hoofd en met de handen van zijn werkvolk. „Welnu, spreek op," liet Furrer hooren, toen zijn vrouw de kamer verlaten had. „Ik ben gekomen, om u te verzoeken, mij uw dochter tot vrouw te willen geven." „Wat?" Scherp als gefluit kwam dit woorden den boer over de lippen. Toen lachte hij droogjes. „Je bent niet wijs, kerel; maak dat je weg komt." „Ik ben gekomen, om u te verzoeken, mij Rosi tot vrouw te willen geven," her haalde Christiaan bedaard, ofschoon de toon hooger klonk dan de eerste maal. Zijn handen hield hij nu niet langer op den rug. „Niet brutaal worden, mannetje," ver maande de boer. De ellebogen op de tafel latende rusten, richtte hij het forsche lijf Een eendekker, bemand door den aviateur Bournigne en den luitenant Dupuis, viel te Reims van een hoogte van ongeveer 70 meter. Door de benzine raakte de machine in brand. Het lichaam van den luitenant werd geheel verkoold gevonden. Bournigne is later overleden. langzaam op. „Wij hebben vroeger al eens over die zaak gesproken en je weet, wat ik toen gezegd heb. Je schijnt vergeten te zijn, dat je oogenblikkelijk de deur uit zou gaan, zoodra ik weer iets bemerkte." „Als twee menschen veel van elkander houden, dan zijn ze erg hardhoorig in zulke zaken," gaf de knecht terug. Hij glimlachte ditmaal inderdaad. Het werd hem licht te moede, nu de strijd werkelijk begonnen was. „Zool? Nu, je kunt heengaan, op staande voet, je loon zal ik je voor veertien dagen uittellen en daarmee basta 1" Hij stond op; de tafel kraakte, alsof zij brak, toen de groote man, zich oprichtende, daarop steunde. Een houten krukje schopte hij weg. Toen ging hij naar een kast in de muur. Christiaan had zijn handen in zijn broek zakken gestokende boer behoefde zijn gebalde vuisten niet te zien. Zijn lippen waren vast op elkander geperst. Het begon ernst te worden. Maar toch dacht hij niet aan wijken. Hij liet den boer in zijn geldzak zoeken, zonder hem te storen. Zijn blik dwaalde door de kamer. Was hij dan zoo heelemaal misplaatst in deze omgeving? Er was niets bijzonders te zien. Ja, de kamer was groot, viermaal zoo groot als gewone hoerenkamers, maar overigens Vas er niets te vinden, wat van buitengewone welgesteld heid sprak. Rondom waren banken getim merd, die wit en evenals de vloer en de zoldering van ruw hout waren. De zware esschenhouten tafel met het ingelegde blad van lei, vond men elders evenzoode korte gordijntjes aan de kleine vensters, de beelden aan de muren, zelfs de kachel waren heel gewoon en de ruwe schrijftafel niet minder. „Je hebt nog zestig francs te vorderen," zeide de boer, met een handvol zilvergeld van de schrijftafel terugkeerende. „Kom hier en tel het na." Roman naar het Duitsch. Wordt vervolgd.')

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1911 | | pagina 1