Het Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Onze Tijd. Levensstrijd. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden, No. 30S3, Woensdag 13 September. Zij, die zich thans op deze Courant abonnee- ren, ontvangen de nog deze maand verschijnende num mers GRATIS. FEUILLETON. 1911. UNB VAN ALTENi- VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/» °t. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. "Wij vroegen eens aan een boogleeraar in de geschiedenis, wat hij dacht van een zekere gebeurtenis en haar invloed op den loop der wereld. Hij antwoordde, dat hij daar even weinig van kon zeggen als wij, die geen specialiteiten zijn op dit gebied, omdat hij er niet meer van wist dan wij. En hij voegde er aan toe: „Het is, hoe moeilijk ook, toch nog veel gemakkelijker te oordeelen over den tijd van honderd en meer jaren geleden dan over onzen eigen tijd." Toch wordt over geen tijd méér ge sproken en geschreven dan over dien eigen tijd, waaruit al weer de stelling af te leiden zou zijn, dat de menschen gemeenlijk 't meest praten en oordeelen over de dingen, waarvan zij 't minst weten. Wij hebben 't vaak zoo druk over onzen tijd en zijn geest, maar onze oordeelvellingen loopen hemels breed uiteen. Wat den een een teeken van vooruitgang dunkt, is voor den ander een teeken van verval, voorden derden een bewijs, dat we 't spoor bijster zijn, terwijl een vierde met gelijkmoedigheid of onverschillig heid? er zich niet koud of warm over maakt. „Dat is immer de geest van den tijd", zegt er een, smalend afkeurend, maar vergetende dat eens de eigen geest van hem zelf en de zijnen de tijdgeest werd genoemd, ter- wpl helaas veler geest allesbehalve de tijdgeest is. Maar zijn buurman noemt dien geest een zeer boozen geest, dien hij als ook hij niet onder dien in vloed van dien tijdgeest stond des noods wel met geweld zou willen uit drijven, zooals men dat tot voor een goede eeuw heeft beproefd en niet im mer tevergeefs. Want niet altijd was het bloed der martelaren 't zaad der kerk, al weet iedere goede zaak hare martelaren te noemen. Nu dringt ver scheidenheid van oordeel steeds tot (35 Het was op een Zaterdag, toen Tobias met twee knechts uit het Gemsbergerbosch kwam, waar zij hout gehakt hadden. Tobias, die nog met een Weiier boer te spreken had, zond de knechts vooruit en deed z\jn zaken af, en toen hij een paar minuten gaans van het huis van den boer af was zag hij in de snelvallende schemering Josepha, die naast een schuur stond, angstig rond ziende, naar links en rechts, en hoorde toen hij haar naderde, hoe zij hem haastig toe fluisterde: „Doe alsof ik niet met u sprak en ga langzaam voorbij. In heb iets op het hart, wat uw broer betreft en mijn zuster. Daarom wilde ik met u spreken. Er gebeurt een ongeluk, vroeg of laat, als er niets ge daan wordt. Morgen middag ga ik naar de St. Antonius-kapel, in het Intschibosch. Kunt u mij daar ontmoeten?" „Ja," zeide Tobias, zonder zich te bedenken en zoo goed had hij zichzelf in bedwang, ondanks zijn verbazing, dat hij naar links noch rechts keek, en kalm voortstapte. Den volgenden dag, toen de Praeaes uit was, Felix eveneens was heengegaan, zonder dat iemand wist waarheen en Tobias, die nog alleen met zijn moeder in de kamer was, zich mede klaar maakte om heen te gaan, liet Rosi hooren, terwijl zij een zucht onderdrukte „Ga jij ook al heen?" Óndanks de goede jaren, die haar bescho ren waren geweest, gevoelde zij zich in den laats ten tijd eenzaam. Haar zoons waren volwassen; de oudste voorzichtigheid en omzichtigheid in ons eigen oordeel, en dit brengt ons terug tot de uitspraak van den hoogleeraar, die door te zwijgen meer wijsheid toonde dan hij in vele woorden kon uitspreken. Daarnaast sta een ander woord, van een oud man, die veel nadacht en veel las: „Ik zou na honderd jaar nog wel eeDS willen terugkeeren om te zien, wat uit al 't gewirwar, waarin wij thans leven, is geworden. Nu echter ben ik er moe van en boezemt 't me minder belang in." Wij moeten niet te zeer letten op de tegenspraak tus- schen 't eerste en 't laatste. Zoo iets is nu eenmaal menschelijk en een wijs maD, die de menschen kende als Socra tes, wist daar met zijne methode van vragenonderwijs op die tegenspraak in te gaan heel wat van te maken. Maar dat gaat boven onze kracht. Ook dat „gewirwar" laten we maar staan. Wèreld heet ze, omdat ze dwarrelt. Doch hier is de weetgierigheid, die van belangstelling niet verre is, en de ver wachting, dat uit 't gewirwar nog wel iets, dat de moeite van den terugkeer en 't zien loont, zal te voorschijn komen. Die beide zijn reeds iets, neen veel. Want al kent ieder ernstig mensch juist door zijne belangstelling de moe heid des geestes door 't vele, overmatig vele, dat zijn geest bezig houdt, niet bij ieder en niet altijd blijft er vol doende geestkracht over om 't einde te willen zien van wat wordt vertoond op 't schouwtooneel van 't heden. Na honderd jaren dan is er na tuurlijk ook weer dwarreling, dan is er ook weer even groot verschil van inzicht als er menschen zijn, nog grooter dan nu, omdat de natuur zich in steeds meer verscheidenheid ontplooit en ook 't menschelijk leven een stuk natuur leven is en blijft. Toch heerscht bij deze ouden van dagen de onderstelling, dat uit den strijd en de oneenigheid van nu nog wel iets zal voortkomen, dat stand zal houden en zijne plaats zal innemen in wat de menschheid strij dend won, zooals wij thans hebben, wat gewonnen is in de eeuwen vóór ons, hebben als algemeen goed en onver- vreembaar bezit en onaantastbare na latenschap. Ons dunkt, wie zoo oordeelt over den tijd waarin hij leeft, die heeft bij alle moeheid van zeer vele en zeer veelsoortige indrukken toch nog wel iets *in zich, dat hem niet gansch en al tot een scepticus maakt en hem straks zal doen herwinnen strijd- en arbeids- lust en moed. ging geheel en al op in zijn werk, en de jongste had zooveel andere dingen te doen, dat de een noch de ander veel woorden voor hun moeder over hadden. En vooral in den laatsten tijd was dit het geval geweest, dacht Rosi; het was alsof zij buitenshuis iets te zoeken hadden, dat hen rust noch duur liet. „Ga jij ook uit?" vroeg de naar genegen heid smachtende vrouw en haar gezicht stond zeer verdrietig. Tobias zette zijn hoed op en keek haar ernstig en vol aan. „Ik heb een gewichtige boodschap te doen moeder." Toen zag hij, flat haar oogen vochtig werden en twee druppels, die zij tevergeefs met de hand trachtte terug te dringen, vielen op haar zijden staatsieboezelaar. „Laat Broni Hofer u wat gezelschap komen houden, moedei," liet Tobias hooren, op hartelijken toon. En hij bukte zich, nam haar in zijn armen en deed, wat hij sinds vele jaren niet gedaan had hij kuste haar op het rimpelige voorhoofd. Zij keek hem aan, toen hij zich oprichtte en drukte met geweld haar tranen terug. „Moeder," ging hij op schertsenden toon voort, „doe nu niet zoo, alsof u ellende bij de maat wordt toegemetener mankeert u toch niets, en van volwassen zoons kunt u toch niet verwachten dat zij u aan den schorteband zullen blijven hangen?" En toen hij haar toeknikte en nog eens aanried: „Laat Broni komen, om u door den Zondag heen te helpen", toen keek zij hem na, terwijl hij meteen vriendelijk „dag moeder!" de deur uitstapte. Wat was hij groot en forsch geworden die „achterbaksche jongen," zooals de knechts hem vroeger plachten te noemen. En, zij kon het niet helpen, maar zij was trotsch op hem! ja, en terwijl zij voortpeinsde, kwam als van zelf voor haar geest degene, van wien Tobias zijn kloeken, mannelijken geest ge- Ouze tijd wordt veel gesmaad en slechts zelden luid geprezen. Eerlijk gezegd, hooren wij geen van beide graag, noch 't smaden, want daarin is ondank, noch 't overmoedig prijzen, want daarin is zelfgenoegzaamheid. Aan wiesmaden vragen wijzoudt gij liever geboren zijn in eene der eeuwen vóór u? Aan wie luide prijzenkent gij onze wereld in hare schaduwzijden en donkere ver borgenheden? Over 't heden moogt gij niet oordeelen dan met groote voorzich tigheid, omdat gij slechts twee oogen hebt om te zien en niet meer dan twee ooren om te hooren. Wij eindigen met de oudbakken waar heid, dat 't mooiste van onzen tijd toch eigenlijk dit is, dat hij onzen tijd is, niet die van een ander, maar de onze alleeD, die ons ter beschikking staat en waarover wij te beschikken hebben, wij zelf en niemand anders, natuurlijk slechts in zoover als we waarlijk een zelf zijn. En nu zal dit 't meest blijken uit de wijze, waarop we over dien tijd beschikken. Over dien tijd, die in de eeuwigheid vóór ons en na ons is als een stip, die in de keten van der menschheid ge slachten is als een enkele schakel. Toch kan die stip een lichtende ster of een donker punt zijn voor ons. Toch is die keten niet sterker dan haar zwakste schakel. Onze tijd eischt van ons kracht en kunst om er van te maken wat er op onze plaats in dien tijd van te maken is. Niet meer, maar ook niet minder. Kracht tot arbeiden hier, tot strijden daar, tot lijden elders. En dat t8 doen met kunstenaars hand en eene kunstenaarsziele; dat is met oog en hart voor juiste verhouding van maat en orde. Ook nog in onzen tijd is de kunst lang en 't leven kort. De moeielijkste, daarom echter ook de heerlijkste van alle is, de levenskunst. Buitenland. De Lissabonsche correspondent van het Berliner Tageblatt seint over den toestand in Portugal De regeering heeft Almeida, den leider der Carbonarios, naar de grens gezonden, erfd had. Als in processie doemden de beelden van vroegere dagen voor haar ver beelding op en zij vergat Broni te laten roepen en schreide zich de oogen rood, dien ganschen langen Zondagnamiddag. Het was een dag van storm. Witte wolken zeilden langs den blauwen hemel, als schepen met gebolde zeilen bij feilen wind. De wind was ruw en scherp en blies Tobias bij vlagen in den hals, terwijl hij zich dalwaarts spoedde. Haastig liep hij het dorp door. Hier en daar zaten een paar boeren, pijpen rookende, voor hun deuren; voor een der herbergen speelden een paar overwinterende Italianen Boccia. Russi's huis was als uitgestorven, maar de beide jongste meisjes stonden, een huis of wat verder, met een boerin te praten. Russi scheen zelf op reis te zijn. „Waar ga je zoo naar toe?" vroeg een nieuwsgierige Weilenaar. „Naar Neudorf!" gaf Tobias ten antwoord en het bloed schoot hem, terwijl hij dit zeide, naar het hoofd, want hij was niet een van degenen, die licht over een noodleugen kunnen heenstappen. De boer scheen lust te hebben in een praatje, maar met een kort „goeden dag" ging Tobias verder. „Weldra had hij het Intschibosch bereikt; vaal schemerde de weg te midden van het duister der boomen, die aan beide zijden van het pad oprezen en van wier takken de laatste sneeuw door den wind werd weggeblazen. Toen hij zich veilig wist voor nieuwsgierige blikken hield hij zijn pas in. Eerst nu was hij kalm genoeg om er over te kunnen nadenken, wat hij eigenlijk ging doen. Josepha moest, dat stond vast, er achter gekomen zijn, dat Felix haar zuster het hot maakte, en nu verlangde zij van hem, dat hij zou medehelpen, om die twee van elkander te scheiden! Maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan! Hij voor om de juiste sterkte van de stellingen en de bedoelingen van de royalistische strijdkrachten uit te vorschen. Almeida heeft bericht, dat de monar chisten zich thans hebben samengetrok ken in de nabijheid van Orense. Hun aantal bedroeg tusschen 4000 en 5000 man. De royalistische troepen bestaan uit infanterie, ca Valeria en artillerie en hebben ongeveer 40 kanonnen, meeren- deels snelvuurkannonnen, en luchtsche pen, die aanhoudend over de republi- keinsche kampen, in het bijzonder over Chaves, heenkruisen. De soldaten van de republiek en de inwoners zijn voort durend in angst, dat er bommen uit die luchtschepen zullen worden geworpen. De oorzaak van de vertraging van den aanval van de monarchisten is, dat ze te weinig geld tot hun beschikking hebben. De monarchisten verwachten echter binnen eenige dagen een half millioen pond uit Brazilië en Engeland. Almeida denkt, dat de aanval van de royalisten binnen een week zal plaats vinden. De royalisten rekenen er vast op, dat de republikeinsche troepen zich op het oogenblik van den aanval zullen overgeven. Dit denkbeeld is echter niet juist, want op het oogenblik staan 22,000 man republikeinsche troepen aan de grens. De regeering is voornemens geen pardon te geven, om den oorlog tusschen Noord- en Zuid-Portugal te voorkomen. Zonder twijfel zal het groot ste deel van de bevolking van het Noor den ten gunste van de royalisten opstaan, maar daar deze menschen onvoldoende gewapend zijn, zullen zij spoedig worden verslagen. Het geheele land verkeert in angstige spanning. Een ernstige samenzwering is in de Lissabonsche staatsgevangenis ontdekt. In den laatsten tijd hebben de schild wachten menschen waargenomen, die geheimzinnige pakken in de gevangenis brachten. Een onderzoek heeft uitge bracht, dat de gevangengenomen roya listen van revolvers en messen waren voorzien. Zij koesterden het plan om na den inval van de monarchisten in Portugal alle bewakers en schildwachten te vermoorden. Over de onderhandelingen tusschen Frankrijk en Duitschland omtrent Ma rokko, vernemen we: Volgens een mededeeling van Havas zijn de tegenvoorstellen van Duitsch land Zaterdagavond te Parijs aangeko men. Zij doen eenige beginselkwesties ontstaan, die een ernstig en zorgvuldig onderzoek noodig maken. Het is waarschijnlijk, dat de minister van buitenlandsche zaken de door de Duitsche regeering voorgestelde be- zich was bovendien meer gestemd om hen bij elkander te brengen, dan tot het tegen deel. Dat zou hij Josepha aan het verstand brengen. Eensklaps viel het hem in, dat hij het meisje alleen zou aantreffen, alleen in het bosch, bij die eenzame kapel. Het hart begon hem luide te kloppen, hoe kalm hij overigens ook mocht zijn. Het ruischen van een watervalletje trof zijn oor. De weg maakte hier een bocht, om een dicht begroeiden rots heen, die zich. als een bolwerk verhief, schijnbaar met het doel om den wandelaar den doorgang te beletten. Een brug voerde hier over een wild schui mend bergwatertje, dat zich met dolle haast van een tamelijk groote hoogte afstortte, om wit schuimend de Rafisbach, die linksaf stroomde, in de armen te vallen. Tobias ging de brug over en toen, de straatweg verlatende, besteeg hij een voetpad dat naar boven voerde. Het pad werd blijk baar weinig betreden, want om dezen tijd van het jaar brachten weinigen een bezoek aan Sint Antonius. Met vasten tred klom Tobias op. Vóór hem werden grauwe muren zichtbaar. Het was een ruw gemetseld gebouwtje, met kleine vensters; van verre gezien zou men het voor de ruïne van een burg hebben gehouden. Het was de kapel van den Heiligen Antonius. Een roestig hek sloot, inplaats van een deur, de inwendige ruimte af en vóór het hek was een plaatsje van gemetselde steenen, waarboven zich een door twee zuilen ge dragen houten dak verhief. Een muurtje beschutte den voorhof tegen de open weste lijke winden. Bij het hek stond Josepha in een donker winterkleedje, met een doek over het hoofd en de schouders geslagen, zooals de boerin nen plachten te dragen, de handen gestoken in gebreide handschoenen. schikkingen gunstig zal ontvangen, ten einde de economische gelijkheid in Marokko te versterken. Maar naar de algemeene opvatting zal het hem niet mogelijk toeschijnen aan Duitschland de verlangde bevoorrechte economische positie te verleenen, want toezeggingen in dit opzicht zouden gevaar loopen het formeele misnoegen .van de andere onderteekenaars van de acte van Alge- ciras op te wekken. Op andere punten lokt het antwoord van Duitschland eveneens hoogst ernstige bedenkingen uit. Officiéél zegt men te Parijs voorloo- pig niet te mogen toevoegen aan de verklaring door Havas gebracht, dat de Duitsche tegenvoorstellen zekere beginselkwesties opwerpen en een ern stig en nauwgezet onderzoek behoeven. Er is dus ook nog geen overeenstem ming in beginsel, hetgeen trouwens een niets verder brengende frase was om het Duitsche publiek te kalmeeren. De Matin zegt: De Duitsche tegen voorstellen zijn een reeks van aantee- keningen, opmerkingen, schrappen en wijzigingen op de Fransche voorstellen. Bovendien betreft het Duitsche stuk enkel Marokko en rept het niet van de schadeloosstellingen van gebied. Om trent den politieken status spreekt Duitschland zich nog niet met vol doende duidelijkheid uit, omtrent den economischen is er een volstrekt ge mis aan overeenstemming. Duitschland vraagt economische voorrechten. De Matin zet dan nogmaals krachtig het onaannemelijke hiervan uiteen. Het Fransche antwoord zal in verzoenenden geest gesteld zijn. Misschien kan ook met Duitsche opmerkingen over onder- deelen rekening gehouden worden. Maar de grondslag zelf van het Duitsche tegenvoorstel is onaannemelijk. De Petit Parisien schrijft: Er is nog geen overeenstemming in beginsel en er is nog een nauwgezet onderzoek noodig. Men moet dus de hoop op een zeer spoedige overeen stemming opgeven, maar wij voegen hier dadelijk het volgende aan toe: Al vreezen wij een min of meer prikke lende verlenging der besprekingen, die de Duitsche openbare meening minder geduldig schijnt te verdragen dan de Fransche, wij geloven niet aan een af breking en nog minder aan de moge lijkheid van een werkelijk conflict. De Petit Parisien herhaalt dan ook, dat de kwestie van de economische waarborgen geheel op den voorgrond gekomen is en betoogt uitvoerig en met klem de onmogelijkheid van economi sche voorrechten voor Duitschland. Toen hij het plaveisel betrad, keerde zij het hoofd om en trad hem haastig tegemoet. „Goeden dag! Het is heel vriendelijk, dat u gekomen zijt." Tobias keek over haar heen, naar de bergen, alsof hij verwachtte, dat men hen van daaraf zou kunnen bespieden en beluis teren; maar alleen de wind liet zich hooren. Hij had het meisje de hand toegestoken en zij had die gedrukt. Toen zy dit deed, viel het haar voor het eerst in, hoe vreemd dit geheimzinnig samentreffen hem moest lijken. Zij bloosde en voor een oogenblik ontbraken haar de woordeDmaar toen haar blik op Tobias viel, die daar kalm en onberoerd naast haar stond, overwon haar vertrouwen in hem haar bedeesdheid. „Wil u het mij niet kwalijk nemen, Tobias Furrer, dat ik u hier heb laten komende angst heeft mij er toe gedreven". Hij stond stil en zweeg. Hij was weer even verlegen en linksch als toen hij de eerste keer in haar nabijheid was geweest. „Weet u, dat uw broer en mijn zuster, met elkaar...." „Ja!" viel Tobias in de rede, om haar het voleindigen van den zin te besparen. Zijn antwoord bevreemdde haar. „Weet u het en kunt u dan nog zoo bedaard blijven? U weet dan toch ook, niet waar, dat mijn vader en uw grootvader „Ja, dat weet ik ook", knikte Tobias, „en in het begin heb ik ook geloofd, dat Felix verkeerd, deed, maar" „Maar het mag niet voortgaan tusschen die twee", viel nu Josepha in, gejaagd sprekende. „Eiken dag wordt het gevaar grooter. En als vader er van hoort hij houdt zielsveel van Pia, maar als hij het hoort o, lieve God! Ik weet niet wat er dan zou gebeuren, maar het zou verschrikkelijk zijn!" NIEUWSBLAD Roman naar het Duitsch. (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1911 | | pagina 1