Hel
Land van
Hensden en illena, de Langstraat en de Bommeierwaard.
Onderstroom,
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3101Woensdag 13 November
Y erborgenheden.
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
1911.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
VOOR
Vreeselijke geschiedenissen waren het,
die men ons voorheen opdischte, om
trent de geheimenissen onzer groote
steden. De „Verborgenheden van Parijs"
was indertijd een beroemd werk. Daar
naast werd een eereplaats gegeven aan
de verborgenheden van Londen en, in
eDgeren kring, ook aan die van Amster
dam. Voor de jeugd waren die boeken
allerminst geschikt, hetgeen niet weg
nam dat de jeugd ze toch ook wel
machtig wist te worden. Wat hebben
wij, als jongens, in stilte, menigen nacht
gebogen gezeten over de uitgaaf van
de „Wandelende Jood" van Sue, een
neefje van deVerborgenheden van Parijs
Voor onze kennis van de Fransche
taal was dat misschien nog zoo kwaad
niet, maar overigens? Historisch
getrouw waren die boeken allerminst
en verder uitnemend geschikt om de
verbeelding op onnatuurlijke en niet
altijd even onschuldige wijze te prik
kelen.
Dit alles neemt niet weg, dat er in
derdaad verborgenheden bestaan, b.v.
verborgenheden van Amsterdam; maar
ons is het er allerminst om te doen om
die op zich zelf toch al zoo treurige
toestanden in fantastische en sterk over
dreven ver halen te belichamen wel om
er meer en nauwkeuriger kennis van te
bezitten en op grond van die weten
schap naar ons vermogen mede te
werken tot bestrijding van menig maat
schappelijk kwaad.
In dat opzicht is onze tijd nuchter
der en practischer, maar dan ook vrij
wat gezonder en nu en dan kunnen
we de eene of andere pennevrucht op
dat gebied van harte welkom heeten.
Zóó ook het werkje „Duister Amster
dam", geschreven door den heer Batelt,
oud-hoofdinspecteur der recherche. De
recherche in 't algemeen en de Amster-
damsche in het bijzonder, is een hoogst
nuttige afdeeling der met het opsporen
van misdrijven belaste politie, 't Gaat
bij haar niet zoo zot-toevallig toe als
in de boeken waarin de zoogenaamde
Wilsons hun heldendaden vertoonen
het is alles waarheid wat wij van haar
te weten komen. Zij vindt niet alle
misdadigers en ontdekt niet alle mis
drijven langs de duistere en schier on
naspeurlijke paden die zij voortdurend
volgtmaar zij breidt steeds haar ken
nis uit van die kronkelgangen in het
onderste deel van het maatschappelijk
raderwerk, waarin de boozen hun duis-
Naar het Duitsch
van
ERNST MIN.
(5
In Flori had plotseling een ommekeer
plaats gegrepen. De schampere hoonlach
van zijn broeder scheen zijn verstand te
hebben beneveld. Hij werd als overweldigd
door het besef wat hij voor iemand was;
helaas moest hij erkennen, dat Xander gelijk
had. Hij kneep de lippen woest op elkaar,
dat de tanden diep in het vleesch drongen.
Toen liep hij naar de tafel en greep naar
het glas, dat Xander hem voorhield. Hij
nam het aan en bracht het naar den mond.
Toen de lucht van den brandewij n hem in
den neus drong, walgde hij voor de eerste
maal van dien drank, waaraan hij van kind
af aan was gewend. Hij bedwong zijn tegen
zin en dronk het glas in één teug ledig.
Zwijgend ging hij tegenover Xander zitten.
„Heb ik gelijk of niet?" schreeuwde zijn
broeder hem toe.
„Ja, je hebt gelijk!" bracht Flori met
moeite uit. De jongen keerde zich half om;
hij liet het hoofd ia de handen rusten en
staarde met somberen blik op den morsigen
vloer.
„Word wakker, kerel, en trek niet meer
zoo'n armzalig gezicht. Je maakt er onzen
slechten naam toch niet beter mee. De lui
gelooven je toch niet!"
Tschüli was bang dat een nieuwe ruzie
zou beginnenze wilde het gesprek afleiden
en schoof een lade van de tafel open, waaruit
ter werk verrichten en beveiligt steeds
meer de maatschappij in het algemeen
voor de aanslagen der kwaadwilligen.
Wij zouden het werk van den heer
Batelt, met de noodige omzichtigheid,
wel gaarne in ieders handen wenschen;
want het is bij uitstek leerzaam, daar
het uitsluitend waarheid bevat; maar
een waarheid waarvan bij velen een
genoegzame kennis ontbreekt.
Wij zouden dat wenschen, niet uit
sluitend omdat het zoo bijzonder aardig
is, eens wat meer te weten van het
verborgen leven eener wereldstadmaar
omdat dit verborgen leven geenszins
uitsluitend tot de wereldsteden beperkt
is, maar wel degelijk, zij het dan ook
in mindere mate, overal nawerkt; om
dat de maatschappelijke zonde overal
zijn vertakkingen 'heeft, overal haar
verleidelijk net uitwerpt en de geheele
samenleving er den invloed van moet
ondervinden.
Wij zouden uit het merkwaardige
boek heel veel kunnen verhalen, maar
dan over vrij wat meer ruimte te be
schikken moeten hebben dan ons ten
dienste staat. Trouwens, daarmede
zouden we misschien het genot bederven
van hen die zich de lezing ervan in
zijn geheel voorstellen. Enkele opmer
kingen, waartoe het werk ons, behalve
het boven reeds geschrevene aanleiding
geeft, mogen daarom hier wel volgen.
In de eerste plaats wu het odd voor
komen, dat de ontwikkeling van het
politiewezen in deze een onmiskenbaar
feit is en dit is een groote gerustheid
voor de maatschappij. Het kwaad be
staat, woekert voort en vertoont zich
telkens in nieuwe gedaantenmaar toch
niet weer in die afzichtelijke vormen
van voorheen. Geheele wijken, van
moord en roof levende en waarin ook
de openbare macht steeds aan de groot
ste gevaren blootstaat, vinden wij niet
meergeen holen meer waarin men, om
vuil gewin, niet tegen een misdaad op
ziet en waarin arglooze, ofschoon lang
niet onschuldige bezoekers, op geheim
zinnige wijze ondergaan.
In verband daarmede moeten wy er,
het is niet voor de eerste maal, den
nadruk op leggen, dat de zonde altijd
hare slachtoffers vindt; m.a.w. er worden
altijd menschen gevonden, die vrijwillig
in het gedrang komen of te zwak zijn
om aan de verleiding weerstand te bieden,
al weten zij, dat zij zich in duizend
gevaren begeven. Wij weten zeer goed
wat het gevolg kan wezen van een avond
van beschonken gezwier in een dans-
ze een vuil spel kaarten haalde, dat ze
tusschen de broers gooide.
„Ga wat spelen en scheidt toch uit met
dien zotteklap," riep ze driftig uit, wel
wetend, dat ze Xander hiermede beliefde.
„Mij goed," bromde die, naar de kaarten
grijpend. „Om wat zullen we spelen?" vroeg
hij aan zijn broer.
„Om wat je wilt," antwoordde Flori, die
zich met een ruk overeind richtte: De
oogen fonkelden doch hadden een vochtigen
glans, alsof hij met geweld een paar tranen
had teruggedrongen.
„Als je drie keert wint, krijg je wat de
ander in z'n zak heeft," stelde Xander voor.
„Goed!" Flori haalde zijn geldtasch te
voorschijn, die hij rammelend op de tafel
gooide. Het was het loon van drie dagen;
het geld, dat hij eerlijk met hard werken
bij den dorpevoogd had verdiend.
Hl.
Zwyer was aan tafel gaan zitten met zijn
vrouw, dochter, knechts en dienstmeiden.
Met ernstige luide stem had hij het avond
gebed opgezegdtoen hief hij het hoofd op
en greep naar zijn lepel. Hij liet de oogen
gaan over zijn huisgenooten, totdat die met
een opgewekten, vriendelijken blik bleven
rusten op zijn jongsten knecht, die aan het
einde van de tafel was gezeten. Dit was het
sein om den maaltijd te beginnen. Zonder
dien eenvoudigen groet van baas aan knechts
werd in het gezin van Zwyer geen enkel
maal aangevangen. Flori Bennet had niet
gezien dat de dorpsvoogd hem had aange
keken, want nog hield hij de handen ge
vouwen en boog hij het hoofd met een
sombere uitdrukking op het gelaat, toen het
tikken van de lepels al was begonnen. Het
was den jongen man te moede als een zwer
veling die een kerkgebouw binnentreedt,
huis; maar wij welen ook dat, wat in
het groote waar is, ook opgaat in het
kleine. Tegenwoordig staat het vast,
dat het meeste gevaar dreigt van lieden,
die onuitputtelijk zijn in allerlei geslepen
middelen en ingewikkelde streken om
geld los te krijgen en den inhoud van
onze beurs in hun zakken te doen over
gaanmaar het is even zeker dat dit
gevaar, hoe overal verspreid ook, tot
een minimum wordt teruggebracht, wan
neer wij ons nooit, onder welken naam
of voorwendsel ook, met die lieden of
wat van hen afkomstig is, iulaten.
In dit opzicht staat het vast, dat de
vele onverschilligen, onwetenden en
zwakken, de taak der politie boven
mate verzwaren, een taak, die indertijd
hoogst ondankbaar is. Als er zoovele
vrijwillige slachtoffers niet bestonden,
dan zou het weinig mo :ite kosten om
het kwaad te bestrijden en zou er eigen
lijk van al dat „duister" geen sprake
behoeven te zijn; want de werkelijke
misdrijven, die zich ook in de meest
beschaafde samenleving kunnen voor
doen en steeds zullen voordoen zoolang
de menschen en hun hartstochten en
gebreken er zijn, die hebben daarmede
eigenlijk niets uitstaande.
Daarom onderschrij ven wij zeer gaarne
den lof, reeds van andere zijde den
heer Batelt toegekend, dat zijn boek
leerzaam is voor wie leeren wil] en nu
weten wij zeer goed, dat het onvolmaakte
in de maatschappij voor een groot deel
daarvan het gevolg is, dat men niet wil
leerenmaar toch is het ook waar dat
iedere goed gemeende en goed geslaagde
poging om de menschen te herinneren
aan wat er op de wereld te koop is
en ze op die wijze tevens te wyzen op
hun plicht en verantwoordelijkheid, hun
plicht vooral om door eigen leer en
leven ten goede mede te werken, op
onze hoogste belangstelling aanspraak
mag maken.
Wij wenschen het boek in veler han
den en meenen dat het daaraan niet
ontbreken zal, want zelden is een werk
meer eenstemmig geprezen. Het is, om
zoo te zeggen, de rijpe vrucht van een
lang en welbesteed leven.
KSultenland.
Een ongehoord incident is Vrijdag
in het Oostenrijksche huis van afge
vaardigden voorgevallen. De Duitsch-
radicaal Malik had een bericht in de
bladen doen opnemen, volgens hetwelk
bij een woordenwisseling van den
en die het reeds een weldaad vindt om
hier door niemand te worden weggejaagd.
Flori was toch knecht geworden bij den
dorpsvoogd. Bijna tegen zijn wil. Op den
dag door Zwyer vastgesteld, was hij niet
verschenen; dit had Xander weten te be
werken. Hij bedankte voor medelijden van
den dorpsvoogddie zou nu tenminste niet
kunnen zeggen, dat hij hem „uit genade"
in zijn dienst had genomen. Hij was dus
blijven luieren en rondslenteren, inplaats
van op een eerlijke manier zijn brood te
verdienen. Na dien bewusten Zondag had
hij steeds een omweg gemaakt om het huis
van den dorpsvoogd te vermijden. Toch had
hij Zwyer op zekeren dag ontmoet. Op het
pad dat langs de hut van zijn moeder liep,
hadden ze plotseling tegenover elkaar ge
staan.
„Goeden dag, jongen!" Zwyer had hem
den weg versperd, daar Flori blijkbaar langs
hem heen wilde glippen. Hij had de oogen
naar den dorpsvoogd opgeheven met een
half schuwen, half onbeschaamden blik,
zonder dat een spier vertrok op zijn ernstig,
somber gelaat.
„Je kan wel dadelijk met me naar huis
gaan; ik heb werk genoeg voor je; je zou
toch een dezer dagen komen, ol heb je ver
geten, wat we verleden Maandag hadden
afgesproken."
Flori wilde wat antwoorden doch hij kon
geen klank uitbrengen. Het rustige optreden
van den dorps voogd had zijn wederspan-
nigheid gebroken. Hij verzette zich niet
langer en stapte naast den boer naar diens
woning. Zonder een woord te spreken was
Zwyer hem voorgegaan naar de woonkamer,
waar zijn vrouw en dochter zaten te naaien.
De boer had ze echter niet weggezonden,
toen hij Flori onderhield over het breken
van zijn woord.
Duitsch-nationalen afgevaardigde Hu-
mer met Seidt grove scheldwoorden
waren gebruikt.
Naar aanleiding hiervan noemde Hu-
mer Malik een beroepsleugenaar. Malik
antwoordde, dat hij het bericht over de
scheldwoorden van den afgevaardigde
Iro bad vernomen en dat hij voor zulke
schurken als Humer een hondenzweep
had medegebracht. Humer was intus-
schen dicht bij den spreker gekomen.
„Daar komt de comediant", riep deze
uit en haalde de hondenzweep uitzijn
zak. Toen Humer zei: „Ik ben voox
Uw hondenzweep niet bang", gaf Malik
hem verscheidene slagen, zoodat Humer
bloedige striemen op het gezicht kreeg.
Deze wilde zijn aanvaller te lijf. Hij
wilde terugtrekken, waarbij hem zijn
jas en zijn hemd werden stuk getrokken.
Malik werd met moeite uit de zaal ver
wijderd, terwijl hij riep: „Den volgen
den keer neem ik een revolver mede".
Humer heeft wegens het voorgevallene
zijn mandaat neergelegd.
Over den wanhopigen toestand, waar
in de Republiek Portugal zich bevindt,
schreef de correspondent van de N. R. Ct.
de vorige week het volgende:
„Of er komt orde, óf we zijn ver
loren!" Zoo luidde de wanhoopskreet
die dr. Antonio José d'Almeida in zijn
blad de Republica aanhief. En d'Almeida
kan het weten, hij is de leider der
grootste Kamerfractie, het blok, dat nu
regeert. Hij ging verder! Hij noemde
Chagas, den minister president, iemand
van groote hoedanigheden, maar achtte
die zelfs niet voldoende om de hooge
functie van voorzitter van den minis
terraad op dit kritieke moment uit te
oefenen. „Chagas is niet gemaakt om
te regeeren", ging hij voort, de hoop
die het vaderland in hem koesterde,
verging! De president der republiek
moet handelen, om den ernst van het
oogenblik te bezweren. Men zegt dat
Joao Chagas wil aftreden en naar zijn
rustiger plaats aan de legatie te Parijs
wil terugkeeren. Laat hem gaan en op
zijn plaats moet de president der repu
bliek een man zetten van helder door
zicht en van sterkeren wil. Want an
ders gaat alles naar den kelder!"
Men hoeft dus geen buitenlander te
zijn om den toestand pessimistisch in
te zien, ook d'Almeida, een der grootste
republikeinen ziet dit in en wat meer
is, hij durft er rond voor uitxomen.
(Zoo men weet is intusschen het
ministerie afgetreden.)
Het nieuw gevormde ministerie is een
zaken-kabinet uit de verschillende par.
tijen. Er zitten twee onafhankelijken,
drie mannen van het blok en drie aan
hangers van Costa in. Men voorspelt
het ministerie een kort leven.
„Wees gegroet op de Rüti, had Zwyer
gezegd, terwijl hij op een stoel was gaan
zitten. Flori was bij de deur blijven staan
hij voelde het bloed naar zijn wangen stijgen
en weer wegtrekken. ,Uit jezelf zou je zeker
niet zijn gekomen, is't wel Zeg het maar."
„Neen", mompelde Flori.
„Hebben ze je het thuis afgeraden
„Ik bedank voor aalmoezen." De jongen
had met gefronste wenkbrauwen tersluiks
een blik naar de deur geworpen. Zwyer was
die toen op slot gaan doen en had den
sleutel bij zich gestoken.
„Ja, het is gemakkelijker om te luieren
dan om flink te werken", had de boer ge
zegd op strengen toon, terwijl hij weer naar
zijn plaats terugging. Leni had de oogen
van haar werk opgeslagen. Een zachte blos
kleurde haar wangen, alsof ze zich schaamde
over Flori's antwoord, en de grijze oogen
van de boerin hadden hem met een helderen
blik aangezien. Flori was teruggedeinsd, alsof
een zweepslag op hem was neergekomen.
„Maak me niet slechter dan ik ben. Ik
heb altijd gewerkt als ik een karwei vond,"
had hij op barschen toon geantwoord.
„Daaraan zal het hier niet ontbreken.
Dus je wilt van nu af aan bij me in dienst
komen?"
Flori wilde weigeren, doch zijn blik was
gevallen op Leni; toen was zijn eerzucht
ontwaakthij zou haar en de anderen
toonen, dat hij kon en wilde werken.
„Jahad hij driftig uitgestooten, als
antwoord op de vraag van den boer.
De strenge uitdrukking was van Zwyer's
gelaat verdwenen.
„Dat is dus in orde," had de dorpsvoogd
gezegd. „Als je flink je best doet, zal je geen
spijt hebben van je besluit. Eu ik wed, dat
je goed je best zal doen," had hij er glim
lachend aan toegevoegd.
In een volgend no. van zijn blad
schrijft d'Almeida onder den titel „Bas
ta!" onder meer: „Als de republiek
gehandhaafd wil blijven, moet er voor
alles orde heerschen, op straat en in
de geesten 1" Wij moeten allen vereenigd
staan om front te maken tegen de aan
vallen van enkele eerzuchtigen(Hier
is Affonso Costa bedoeld.) Bij deze eerste
anarchistische troebelen hebben wij,
wetend, dat de ziel van het land zooiets
niet gedoogt, een alarmkreet aange
heven Men wilde niet hooren. Te Oporto
herhaalden zich de aanvallen op een
vreedzaam burger (d'Almeida) met de
meest betreurenswaardige medeplichtig
heid der autoriteiten, die zelfs den moed
hadden den ex-minister van binnen-
landsche zaken (d'Almeida) te verzoeken
niet door het hoofdstation de stad te
verlaten, maar te Campanha (hulp
station) in te stappen. En bij zijn aan
komst te Lissabon herhaalden zich de
brutaliteiten. Deze houding der mani
festanten toont wel duidelijk de geest
die hen beheerscht.Géén vaderlands
liefde. Maar de waarheid is, dat zoo iets
niet kan voortgaan. Er is een atmosfeer
zoo zwaar en drukkend geschapen, bijna
verstikkend, dat ons weldra alleen een
denkbeeldig leven zal overblijven. De
anarchie heerscht volkomenEn als
dit niet spoedig ophoudt, wachten ons
ernstige, ja, verschrikkelijke dagen.
Waar is de vreugde der eerste dagen
van onze republiek? WflÈir dat vertrou
wen, dat ons opwekte om de grootste
moeilijkheden te overwinnen? Alleen
droefheid omhult ons nu, de wanhoop
verstikt ons, telkens geweldiger. Wan
neer zal de kalmte in deze arme Portu-
geesche landen wederkeeren? Wanneer
zal er voldoende orde zijn, om tot bloei
te kunnen komen?"
Even verder gaat d'Almeida door
„Het volk (van Lissabon en Oporto)
begint te gelooven, dat alleen de zoo
genaamde radicalen de meesters in den
lande zijn. Dat alleen de radicalen recht
van spreken, van bevelen, van politi-
seeren, en om op straat te verschijnen
hebben. Wij hebben den indruk, dat
de radicalen meenen, dat slechts één
oplossing mogelijk isof aan het bewind,
of het vaderland gaat ten gronde.
Misschien zal het zoo zijn. Misschien!
De politiek der Alfonsisten is bezig
het zaad van den burgeroorlog uit te
zaaien, dat prachtigen grond vindt voor
spoedigen groei. Die burgeroorlog zal
met zich sleepen het verdwijnen der
republiek, de ondergang van het vader
land (sic.
Laten wij het redden, nu het nog tijd is.
RepublikeinenHoudt op met uw aan
vallen op de Republiek!"
Zóó schrijft de directeur der Republica,
een man die zijn leven lang voor de
Die enkele vriendelijke woorden brachten
Flori buiten zich zelf van geluk. Schuwheid
en stuurschheid waren als met een toover-
slag gewekenhij was bevend van opwinding
naar Zwyer toegeloopen en had zijn rechter
hand gegrepen.
„Dank, dat u me toch nog wil nemen,"
had hij met moeite uitgebracht.
„Je moet mijn dochter bedanken! Die
heeft voor je gebedeld, alsof je haar broer
was!" Dit zeggend had hij op Leni gewezen.
„Geef hem wat te eten," zei hij toen„hij
mag niet hongerig aan het werk gaan!"
Leni had brood, kaas en wijn gehaald.
Zwyer was opgestaan en had Flori gezegd
hem naar den stal te volgen, als hij klaar
was met eten. Toen was hij de kamer uit
gegaan.
Daarna keerde de boerin zich naar den
nieuwen knecht. „Heb je geen ordentelijke
kleeren?" vroeg ze.
Ze was een mooie, statige verschijning,
een van die onvermoeid arbeidende vrouwen,
die met blijde opgewektheid in stilte haar
taak verrichten, en daardoor de trouwe hulp
en steun zijn van haar man. Het deed
iemand goed om te kijken in de heldere
grijze oogen met hun vriendelijken blik, die
moed scheen in te spreken, en zij die arm
waren of door zorg en verdriet werden ge
kweld, zochten en vonden troost bij de vrouw
van den dorpsvoogd.
Bij die vraag was het bloed naar Flori's
gelaat gestegen een verlegen blik had hij
geworpen op zijn schamele plunje, en on
beholpen had hij zijn oude versleten kiel
wat recht getrokken, alsof die hierdoor een
beter aanzien zou krijgen.
„Vanavond zal ik m'n Zondagsche pak
halen," had hij gestameld.
(Wordt vervolgd).
LAND VAM ALTÉ^'1