Het Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de fiomnielerwaard. Een jacht over den Oceaan. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 3133. Woensdag O Haart De aandaeht trekken. FEUILLETON. I *^ND VAN ALTENXè VOOB Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. 1912. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 77j ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag- middag 12 uur ingewacht. De aandacht op zich te willen doen vestigen,, is altijd een menschelijke zwakheid geweest en het ging met deze als met alle andere zwakheden; lang zamerhand werd zij dienstbaar gemaakt aan de persoonlijke belangen. Tegen woordig beschouwen wij haar nagenoeg uitsluitend in dezen vorm en noemen haar dan meteen vreemd woord reclame een middel om de aandacht op zijn zaak te vestigen, zoo algemeen gebruikelijk, dat het heel vaak het doel voorbijstreeft, ontzettend veel geld kost en den man nen van zaken menig moeilijk oogenblik verschaft. Voor de reclame in de ouderwetsche beteekenis van het woord, gevoelen wij al lang niets meer. De meesten onzer kijken nooit meer naar den gaper, die misschien al eeuwen voor het huis van den drogist staat, noch naar allerhande uithangborden en dergelijke voorwerpen en toch is het een feit, dat op die manier onderscheidene zaken, zonder groote kosten, een naam hebben gekregen, die bleet voortleven in den volksmond en daarom tot op den huidigen dag aan die zaken een voorsprong geeft, waar voor anders wellicht hoegenaamd geen reden zou bestaan. Onze voorouders deden heel veel aan uithangteekens, maar dat was dan ook zoo wat hun eenig middel van reclame. Van Lennep en Ter Gouw hebben daarover ongeveer vijftig jaar geleden een heel werk geschreven en de uit hangteekens beschouwd in verband met de geschiedenis en het volksleven. Met het oog op onze tegenwoordige toestan den is eene beschouwing van het ver- ledene in dit opzicht zeer belangrijk. Onze tegenwoordige reclame is, omdat men niet altijd wat nieuws en wat goeds kan uitdenken en toch mee wil doen, vaak onsierlijk en zelfs walgelijk, doch oudtijds schijnt dat niet het ge val te zijn geweest, vermoedelijk, omdat zij binnen zulke enge grenzen beperkt bleef en overigens alles meewerkte. Een der oudste reclamemiddelen was het uithangen van een groenen krans, om aan te duiden waar men een ver- frisschenden drank kon krijgen. Als zoodanig was de reclame toen nuttig. Want inderdaad was het voorheen op reis, op de lange, eentonige wegen, met ep zich zelf staande gewone huizen, met altijd mogelijk te weten waar men ARTHUR GRIFFITH. (16 „Als die stukken niet terug gevonden worden, dan komen we in een Satansparket", zei Sir Charles met nadruk. „We moeten ze terug hebben, met of zonder Wood, anders komt alles op stelten wat Regeering heet. Ik zie er een min isterieele crisis uit groeien en vervloekte verwikkelingen van komen. Zooals de zaak nu staat, mag het niet blij ven daarom het hoofd hoog gehouden, Miss Fair- holmewe zullen alles doen wat mogelijk is 1" „Ja zeker," bevestigde Snuyzer. „Politie- oversten zijn niet de eenige luidjes, die wat te zeggen hebben in de wereld, en deze althans komt me voor, het kruit niet te hebben uitgevonden. Ik moet tot de kern der zaak doordringen, en gelukken zal het me zekeru kunt gerust uw laatsten dollar er onder verwedden!" Zoo goed gemeend als die verzekeringen ook waren, vermochten woorden me geen troost aan te brengen. Toen ik in Hillstreet weer was teruggekomen, sloop ik, droef te moede en met gebroken hart, in mijn kamer en schreide me in slaap. Nog terwijl ik me den morgen daarop aankleedde, kwam mijn kamenier me zeggen, dat Mr. Snuyzer op me wachtte en me haastig een gewichtige mededeeling te doen had. „In het huis van Featherstone Gardens no. 7 is kapitein Wood niet," begon de aan de eene of andere behoefte kon voldoen. Maar zelfs in die tijden was het reeds een groote waarheid, dat iedere waar zich zelf moest aanbevelen en daarom zeide men ook, dat goede wijn geen krans behoeft. Nog vroeger vond men onder weg zulke gelegenheden in het geheel niet. Eigenlijke steden waren er nog niet; alleen kasteelen en kloosters, en die moest reizen kon daar meestal een veilige schuilplaats vinden. Toen later de herbergen ontstaan waren langs de landwegen, namen de vorsten en burchtheeren er dikwijls hun intrek wanneer ze op reis gingen. Hun wapenschild werd dan voor het huis opgehangen en het schijnt een bijzonder voorrecht te zijn geweest om eene nabootsing ervan voortdurend als reclame-uithangbord te mogen gebrui ken. Zoo is het wapen van dit en het wapen van dat in gebruik gekomen en de eigenaars der herbergen vonden dikwijls nog eeuwen profijt bij deze onderscheiding, ofschoon er ook valsche en echte wapens kwamen en daarover dikwijls heel wat strijd ontstond, waarin men een begin van concurrentie kan zien. Maar de eigenlijke concurrentie in deze schijnt toch te zijn ontstaan in de zich sterk ontwikkelende steden der vijftiende eeuw. Neringdoenden, her bergiers en ambachtslieden begonnen het noodig te vinden, door een uitwen dig teeken hun zaak te onderscheiden van andere van denzelfden aard. Men kon toen echter bezwaarlijk denken aan borden met letters beschilderd, daar immers de meeste menschen lezen noch schrijven konden. Het waren dan ook steeds geschilderde of gebeeldhouwde uithangteekens. Toch schijnt het wel vast te staan, dat men niet altoos aan reclame moet denken, daar ook aanzienlijke koop lieden, ja zelfs magistraatspersonen uit hangteekens aan hunne huizen bezig den, en ook dit is verklaarbaar, daar toen oog geen sprake was van num mering der huizen en er toch dikwijls behoefte bestond om iemands adres te kennenvooral ook omdat er geheele familiën in dezelfde stad gevestigd waren, een aantal lieden dus die denzelfden naam droegen. Hier ligt een oorsprong van de geslachtsnamen. Het aannemen van een geslachtsnaam is eerst in de 19e eeuw verplicht geworden, maar het Amerikaan, zonder eenige inleiding, toen ik beneden kwam. „Hoe weet u dat? En hoe is u zoo zeker ervan „Twijfel er maar in het minst niet aan. Ik weet het positief, omdat ik dezen nacht het huis van boven tot onder doorzocht heb." „Wat? Heeft men u binnengelaten?" „Dat niet, ik heb ingebroken. Hier te lande noemt men dat zoo, inbraak, naar ik meen, geweldig en onwettig binnen dringen, niets minder, en men kan me laten arresteeren, als men er pleizier in heeft. Maar een defectieve, die den moed mist om voor een keer de wet te overtreden en zich bloot te stellen aan de gevolgen van braak, mag zijn baantje gerust oploeken." De stoutmoedigheid van den man deed mijn adem stilstaan. Ik was geheel van mijn stuk, maar hij imponeerde des te meer. Wat hij gedaan had, was niet te veront schuldigen toch kon ik niet boos op hem zijn, want in ons belang had hij zich aan zulke gevaren blootgesteld. „Ziet u, Miss, aan kleinigheden mag ik me niet laten gelegen liggen. De eer van mijn beroep staat op het spel, en hoe meer ik over het geval nadacht, des te heviger kwam het verlangen bij me op, het huis in Featherstone Gardens van binnen te kennen, en dat heb ik aangelegd op de volgende manier. Eerst liet ik het zoo scherp moge lijk bespieden en kwam tot de conclusie dat vóór middernacht niemand erin was gekomen en ook niemand er was uitgegaan. Ik berekende dat er niet veel menschen in konden zijn. Wij inbrekers waren met ons zessen waaronder twee van beroep Miss Fairholme. Zonder moeite kwamen we binnendaar mede waren de beroepsinbrekers in een half uurtje klaar. Het eerste wat we te doen hadden, was ons meester te maken van den kwam toch langzamerhand in zwang, bij de groote uitbreiding der bevolking. Het doel, reclame maken door win keliers enz., had vanzelf ten gevolge, dat de uithangborden hoe langer hoe grooter werden en hoe langer hoe ver der over de straat begonnen uit te steken, terwijl men ook luifels boven de winkels aanbracht, die ook al erg ver naar voren kwamen en waarop de reclames geschilderd werden, soms ook reeds in den vorm van eenige dicht regels. Maar de eischen van het publiek verkeer- waren toen ook al vrij groot en daarom werden door de vroedschap pen keuren gemaakt, die de vrijheid van handelen in deze aan banden legden. De moderne begrippen in het laatst der 18e eeuw waren aan de uithang teekens bepaald vijandig. Volgens den revolutiegeest van 1795 herinnerden zij te veel aan oude, schadelijke en afgodische denkbeelden en konden in die gelukkige tijden van zegepraal der vrijheid licht als merkteeken van slavernij worden beschouwd. Daarom moesten ze weg en toen Lodewijk Na poleon koning van Holland geworden was, werd bepaald dat alleen uithang borden, tegen d i muren der huizen ge hecht, mochten worden gebezigd. Dat duurde echter maar kort. De Fransche politie noodzaakte in 1810 ieder inge zetene, die iets op zijn gevel wilde doen schilderen, om vooraf aan bet politie bureau op te geven de teekens, figuren, zinnebeelden en opschriften, welke hij wilde tentoonstellen. Eerst na goed keuring mochten ze worden aangebracht. In Amsterdam, waar er zoovele wer den gevonden, zijn na 1854 alle luifels en uithangborden in het belang van het verkeer en de veiligheid verboden. Rolzeilen, winkelkasten, getimmerten en vaste voorwerpen, onder welke benaming ook aan de gevels of zijmuren langs den openbaren weg binnen de gemeente aangebracht, zijn later gevolgd en nog later de stoepen, wat uit een architec tonisch oogpunt heel jammer was, of schoon het met de eigenlijke reclame niets te maken had. Langzamerhand zijn onze niet al te ruime, maar toch schilderachtige straten uit den tijd van en na de middeleeuwen, met die ver moeiende eenvormigheid o vergoten, waar van zeker iemand niet geheel ten on rechte gezegd heeft dat ze de vloek van het moderne leven is. De moderne reclame was toen nog maar in haar opkomst; thans, nu ze haar bloeitijd waarschijnlijk alweer voorbij is, kan met volkomen recht gezegd worden, dat ze nooit in staat is geweest noch de latere doodsche vormen der steden weer leven te schenken, noch om voor de reclamanten zeiven te geven wat zij beloofde. Buitenland. Wat een ramp de staking aan de Engelsche kolenmijnen is wordt bij het uur duidelijker. Er zijn nu 300,000 menschen werkeloos, die in dienst zijn bij de bedrijven, die groote hoeveelhe den steenkolen verbruiken: ijzersmel terijen, wolspinnerijen, pottebakkerijen, messenfabrieken, scheepsbouwwerven, I blikslagerijen, spoorwegen enz. i Alle spoorwegen hebben den dienst beperkt. Meer dan 2000 treinen loopen er dagelijks minder. Tot nog toe heeft Londen nog weinig hinder van de staking. De ondergrond- sche electrische sporen hebben nog voor verscheiden weken steenkool. Een groote vergadering van spoor wegmannen, te Sheffield gehouden, heeft besloten aan den mijnwerkersbond mede te deelen, dat zij de mijnwerkers zullen steunen, en daarbij zoo noodig zelfs tot staking zullen overgaan. Over geheel Engeland wordt fabriek na fabriek ge sloten. De kolendragers in de kolen- havens worden ontslagen, daar er geen lading voor de schepen is. Het spoor wegpersoneel ondervindt eveneens de nadoelen der staking door het beper ken van den dienst. Een korte spoor lijn in Yorkshire heeft den dienst geheel moeten staken. In sommige streken hebben de stakers geen vergunning willen geven aan de mannen, die in de mijn ponies willen gaan voeren of de machines in orde houden. Over het algemeen echter zijn de verhoudingen tusschen demijnmeesters en de arbeiders heel goed. De groote noordelijke spoorwegmaat schappij heeft den treinen-loop met vijfhonderd treinen per dag verminderd. De groote westelijke maatschappij heeft den dienst op Ierland over Rosslare gestaakt. De Zuid-oostelijke spoorweg maatschappij zal tal van stations te Londen sluiten. Zij laat het halve aantal treinen loopen. De Daily Mail wijst er op, dat de openbare meening in Engeland zich nu tegen de mijnwerkers begint te keeren, die genoeglijk vacantie nemen, terwijl tienduizenden andere arbeiders tot wer keloosheid gedwongen zijn en hun gezin nen binnenkort honger zullen lijden. persoon des huisbewaarders. Dit feit bracht ons tot de ontdekking, dat behalve hij, niemand zich in de woning bevond. Hij deed er een eed op, en we zagen heel spoedig, dat hij waarheid sprak, want iedere kamer hebben we doorzocht, iedere kast zorgvuldig nagegaan, in alle hoeken en gaten gekeken, maar geen levend wezen ontdekt. Ze waren, behalve deze eene, er allen van doorgegaan. Daarom kwam ik tot hem terug en bedreigde hem met een reis naar de andere wereld, als hij niet wilde spreken. In het begin was hij zeer taai, maar een zesloops revolver bezit een groote overredingskracht, en hij kwam al heel gauw met zijn geschiedenis voor den draad, misschien leugens, misschien ook waarheid. In ieder geval achtten we wat hij zei, van zoo groot gewicht, dat we 't raadzaam oordeelden, hem zoolang vast te houden, totdat we zijn verhaal aan de waarschijnlijkheid getoetst hadden." „Wat had hij dan wel te vertellen? Over kapitein Wood misschien? Bekende hij, dat ze hem hebben opgelicht?" „Dat zou ik denken! De heele geschiedenis van A tot Z heeft hij ons verteld. Het eerste gedeelte, niet waar, kennen we toch al zoo nagenoeg en het tweede deel van den roman be staat hierin, dat de kapitein op het oogen blik op zee is, stoomend of zeilend naarge lang op het jacht „Fleur de Lis," een zeilvaartuig van tweehonderd-vier-en-zeven- tig tonnemaat, maar dat een hulpstoom machine en schroef bezit. Gisterenmiddag, om drie uur, is dit pleiziervaartuig uit het Victoriadok naar zee gestoomd. Ik ben er heen geweest en heb me dezen morgen van het feit vergewist." „Al zoo vroeg?" „Jawel. Het jacht „Fleur de Lis," kapitein Chapman, heeft het dok gisterenmiddag om drie uur verlaten. Het daar zeer goed be kende vaartuig lag zeil- of stoomklaar, met verdekte vuren, de blauwe vlag in top, en wachtte alleen nog maar op den eigenaar. Zoodra deze aan boord was, lichtte het schip het anker. Kapitein Wood, zoo heette het, was ziek geweest en met een rijtuig naar den steiger gereden, om dan, in dekens ge wikkeld, zich naar boord te laten dragen." „Zoo, dan heeft Joseph toch gelijk gehad." „Eene dame, die de menschen voor de vrouw aanzagen van den kapitein, was hem behulpzaam geweest; ze was niet met hem aan boord gekomen, doch heel bedroefd achtergebleven en bijna niet te bewegen geweest om weer in het rijtuig te stappen. Een heer was het eindelijk gelukt, haar in het voertuig te krijgen en was met haar weggereden. „Daaruit blijkt, dat de bende zich heeft verdeeldeenigen hunner varen met den gevangene, om hem waaraan ik geen oogenblik twijfel, op zee te houden; waar hij hun niet in den weg is, terwijl de an deren naar New-York gaan en daar hun plunderbaantjes zullen voortzetten." „En zoo denk ik, dat momenteel de stand van zaken is," besloot de detective met een leuk lachje. „Dat zal ook wel zoo zijn!" viel ik hem haastig in de rede, „maar deze vermoedens baten ons niets. Wij moeten het jacht na zitten. En hoe zullen we dat aanleggen?" „Hm, het heeft een geweldigen voor sprong." „Geen zeiljacht, dat maar een hulpver mogen heeft, kan, naar ik meen, meer dan acht knoopen afleggen." „Moeder en ik waren verleden jaar op een van de beste in de Middellandsche zee. We zullen een stoomboot huren, die sneller vaart, en die zijn er genoeg te krijgen. Het komt er niet op aan, wat dat kosten moet ik betaal alles." „Jawel, dat is alles heel mooi maar Uit St. Etienne wordt geseind, dat de mijnwerkers van la Ricamarie en Firminy Zondag besluiten hebben ge nomen, waarbij zij hun wil uitspreken om den lln Maart te staken en de be sluiten van het congres van Angers uit te voeren. Zij verklaren gereed te zijn voor de algemeene staking, indien die noodzakelijk is om hun eischen door te zetten. Zondag werden in het Rijnsch-West- faalsche steenkolengebied 64 vergade ringen gehouden van den ouden mijn werkersbond, de vakvereeniging van Hirsch-Dunker en de Poolsche vereeni- ging. De sprekers spoorden de arbeiders tot eensgezindheid aan en wezen daarbij op het voorbeeld der mijnwerkers in Engeland. In de vergaderingen van de christelijke vakvereeniging werd tegen een staking gewaarschuwd. Maandag werd uit Dortmund gemeld: Op de mijn Kaiserstuhl II, behoorende aan de ijzer- en staalfabriek Hösch, zijn van de morgenploeg, die uit 950 man bestaat, vanmorgen slechts 222 opge komen. In het geheel zijn hier 3500 arbeiders werkzaam. In de mijn Scharnhorst, behoorende aan de Harpensche vereeniging tot ontginning van mijnen, staakte de helft van de morgenploeg. De z.g. oude (socialistische) mijnwerkersbond heeft de mijnwerkers in een oproep gewaar schuwd, het voorbeeld van de stakers niet te volgen, daar deze zich hebben schuldig gemaakt aan het verbreken van de tucht. De arbeiders moeten rustig aan het werk blij ven en het bevel van de leiders afwachten. Het bestuur van den ouden mijn werkersbond heeft reeds tegen heden middag vergaderingen van de mijn werkers in de beide mijnen Kaiserstuhl en Scharnhorst bijeengeroepen, waarin het bestuur de mijnwerkers verzocht den arbeid weer op te nemen. Volgens het bestuur van den ouden mijnwerkersbond is in de Zondag ge houden vier-en-zestig vergaderingen, die alle druk bezocht waren, gebleken, dat de mijnwerkers in een stemming zijn, die, wanneer de mijn-eigenaars zich niet tegemoetkomend toonen, het ergste kan doen vreezen. De laatste berichten uit Dortmund luiden, dat aan de mijn Kaiserstuhl II de geheele middagploeg Maandag niet is opgekomen. De staking heeft zich bovendien tot de mijn Kaiserstuhl I uitgebreid. Van ongeveer 1000 man waren hier weinig meer dan 100 opge komen. Ook op de mijn Scharnhorst was de middagploeg voor een deel weggebleven. Bij de grens tusschen Bulgarije en weten wij, welken koers de „Fleur de Lis" genomen heeft?" „Zoover ik weet, zijn er signalen-stations aan de heele kust; die rapporteeren toch de schepen, zoolang ze van den wal uit zichtbaar zijn." „Seinvlaggen zal het jacht niet vertoonen, en zeker zal het trachten, zoo gauw mogelijk buiten het vizier van de kustwachters te geraken." „O, o, o," antwoordde ik bijna schreiend van woede. „Daar begin je nu weer niets anders dan bezwaren te opperen, en het is al erg genoeg, als men er maar aan denkt. Weet je dan in 't geheel geen voorstel te doen? Kün je me geen raad geven? Ik zal Sir Charles Collingham opzoeken en met hem beraadslagen. Hij bekleedt een invloed rijke positie en kan me, geloof ik, helpen. Ik zal hem meedeelen wat gij ontdekt hebt." „Goed, Miss. We zullen ieder on zes weegs gaan, maar sla u dezen weg in. Hier hebt u een volledige beschrijving van de „Fleur de Lis" zooals ik die naar de aanwijzingen van de luidjes in het dok heb opgeteekend. Dit is het eenig middel, dat ter uwer be schikking staat, om het jacht te kunnen verkennen, want dat het zijn herkennings signaal, waaronder het bij Lloyds is ge registreerd, niet zal hijscben, daar wil ik mijn hoofd onder verwedden." VIII. Sir Charles Collingham woonde ver buiten af, in Kensington. Daar mijn rijtuig voor de deur mijner woning gereed stond, was ik er in minder dan een half uur, en nu het nog geen tien uur was, mocht ik hopen, hem nog thuis te treffen. Toen ik aankwam, was hij met zijn rijwiel reeds op weg, maar juist kwam hij terug van een commissie, terwijl ik naar hem vroeg. (Wordt vervolgd NIEHWSm» NAAR

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1912 | | pagina 1