et Land van Neusden en Allena. de Langstraat en de Boinmelerwaard.
Kinderbescherming.
Een jacht over den Oceaan.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3138. Zaterdag 23 Haart.
FEUILLETON.
1912.
Ür
-1
-,&~
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7 7, ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Er bestaat hier te lande een vereeni-
ging, die zich de kinderbescherming tot
doel heeft gesteld.
Is zulk een vereeniging dan noodig,
zal er gevraagd worden, 't Schijnt van
wel, anders zou zeer waarschijnlijk zoo'n
vereeniging niet bestaan, dunkt ons.
De kinderen, die zoo gelukkig zijn
hun ouders nog te bezitten, zullen be
scherming vinden by vader en moeder.
Ze worden er door dazen op gewezen
wat ze hebben te doen en wat ze heb
ben te laten. Een ouder, die het wèl
meent met zijn kind, zal het den goeden
weg wijzen, het op dien weg brengen
en het op dien weg trachten te houden,
zal er voor zorgen, althans zijn best
er toe doen dat zijd kind niet komt op
dien breeden weg, den weg des ver-
derfs. Dit te doen is de plicht van ieder
ouder tegenover zijn kind.
Er zulleu niet vele ouders zijn, die
zich dien plicht niet bewust zijn. Ge
lukkig! Maar er is verschil tusschen
't zich bewust zijn van een plicht en
H nalcomen van dien plicht. Gelukkig
zeggen we, zullen er niet vele ouders
zijn, die zich den plicht niet bewust
zijn dat ze hun kinderen steeds het
goede moeten voorbehouden en van 't
kwade moeten afhouden. Maar, jam
mer genoeg, er zijn vele ouders, die
dien (hun) plicht niet nakomen. Die
ouders weten wel dat ze hun kinderen
moeten trachten op te voeden tot nut
tige 1 den in de maatschappij, dat ze
den kinderen dus een opvoeding moeten
geven, waarvan ze met eenig recht
mogen verwachten dat hun kinderen
nuttige leden in de maatschappij zullen
worden, maar daarmede is 't ook
gezegd. Ze weten zulks wel, maar ze
doen niet aldus; met andere woorden:
ze handelen tegen beter weten in. 't Is
jammer en treurig dat 't gezegd moet
en kan worden, maar zulke ouders zijn
er vele. De opvoeding, die vele ouders
hunne kinderen geven, laat veel, bij
sommigen zelfs alles te wenschen over.
Ze laten hunne kinderen doen, wat ze
maar willenvan verbieden, als ze iets
verkeerds doen, is geen sprakevan
't voorhouden van 't goede is evenmin
sprake, zulke kinderen groeien dan ook
voor galg en rad op, zooals men zich
pleegt uit te drukken.
De kinderen zelf zien 't verkeerde
van hun doen niet inevenmin weten
ze, dat ze goed moeten doen, omdat
dit voor hun vorming tot „menseh"
noodig is. Een kind is zoo jong nog,
zoo onervaren, zoo kortzichtig, dat 't
zélf nog niet weet, wat 't moet doen
en wat 't moet lateu. Yoor een groot
deel hangt de toekomst van een kind
af van 't doen en laten in zijn jonge
jaren. Maar een kind weet dit niet en
doet en laat daarom liefst wat het in
die jaren goeddunkt, als is 't ook alles
verkeerd..
't Is dus de plicht van den ouder
dat hij zijn kind een opvoediug geeft
zooals 't behoort. Doet hij dat niet, dan
staat hij de toekomst van zijn kind tegen.
Gelukkig, dat er nog menschen zijn,
die 't beter met de kinderen meenen
dan de ouders van die kinderen. Is de
opvoeding van 't kind door zyn ouders
al heel slecht, dan kan dien ouders van
hoogerhand de macht over het kind
worden ontnomen. Dit is goed ook, want
de kinderen, die in zulke gevallen van
hun ouders worden afgerukt, verliezen
niets, maar winnen veel. Er zal hun
jdan door vreemden een opvoediug wor-
j den gegeven, beter dan de eigen ouders
gaven. Dit is in 't belang van 't kind.
't Zou misschien wel liever het oude
leventje van bandeloosheid hebben ver
volgd, de ommekeer zal in den beginne
wel groot zijn voor het kind, het zal
waarschijnlijk in de eerste dagen nog
wel eens naar het vroegere leven terug
wenschen, maar langzamerhand zal 't
kind gewennen aan den toestand, waarin
't verplaatst is; eindelijk zelfs zal het
niet meer denken aan het vroegere,
teugellooze leven, er heelemaal niet meer
naar terugwenschen, en later, op leef f yd
gekomen, zal het 't oogenblik zegenen,
waarop het van zijn ouders zijde werd
afgerukt, om te worden geplaatst onder
het toezicht en de leiding van heo,
waardoor het in de maatschappij is ge
worden wat het is.
't Is wel treurig, dat de kinderen aan
hun ouders moeten worden ontnomen,
omdat die ouders niet weten, niet doen
althans wat hun plicht is, maar voor
de kinderen zelf is 't verreweg 't beste.
Als de ouders dan toch hunne kinderen
niet willen of niet kunnen beschermen
tegen 't kwade, dan stemmen we er
mede in, dat ouders hun kinderen, hun
eigendom, worden ontnomen, omdat zij
zoo weinig prijs stellen op 't bezit er
van, dat zij ze niet eens een goede
toekomst wenschen en daarom de op
voeding verwaarloozen.
ftuitenlnsid.
ARTHUR GRIFFITH.
(21
„Ik ben ook in dienst van de firma Sara
band Zonen, al bekleed ik er nog zulk
een hooge plaats van vertrouwen niet als
meneer SnuyzerT zoo sprak Rossiter. Die is
een premier en heeft zijn positie door vele
zaken verworven, die hij met schitterenden
uitslag, ondanks alle bezwaren, heeft ten
einde gebracht. Ik ben nog maar een be
ginner, maar heb goede vooruitzichten. Onze
aangelegenheid bevindt zich nu in goed
vaarwater, en voordat u deze boot zult ver
laten misschien nog eer eenige uren zijn
verloopen kan ik u sommke wonderbare
verrassingen beloven, maar u moet geduld
hebben, totdat het juiste moment diéris."
Woorden, om hem mijn dank te betuigen,
kon ik niet vinden, en bevend van spanning,
maar toch geduldig, tevreden en vast be
sloten, dezen nieuwen en zeer on verwachten
bondgenoot mijn onbepaald vertrouwen te
schenken, keerde ik naar mijn plaats terug.
IX.
Zooals we in het vorige hoofdstuk gemerkt
hebben, was Snuyzer zelf verhinderd om
van den stoomer gebruik te maken. Hij had
bericht gekregen, dat de sleeps toom boot
„Jacob Silverton", ter uitvoering eener spe
ciale order, was gecharterd en dienzelfden
avond met verdekte vuren tot oogenblik-
kelijk uitloopen in Plymouth gereed lag.
„Naar mij van Lloyd gemeld wordt,"
heette het verder in den brief, zal de „Fleur
de Lis" morgen vroeg, bij het aanbreken
van den dag, zich bevinden op de hoogte
van Kaap Lizard. Wanneer de sleepboot
tegen middernacht Plymouth verlaat kan hij
bij het aanbreken van den dag zoo ver zijn,
dat hij kans heeft de „Fleur de Lis" te
praaien en dwars in haar koers te komen.
Voor het geval u het jacht niet aanstonds
mocht zien, moet u bijdraaien en op haar
wachten, want zij kan u niet vooruit zijn.
„Wanneer u haar den koers afsnijdt, wat
zeker gebeuren zal, zoo zal een officier mijner
afdeeling zich aan boord begeven. Deze
officier, die u ten geleide zal verstrekken,
heeft de vereischte volmacht van de Admi
raliteit bij zich, om het jacht aan te houden
en een onderzoek aan boord in te stellen.
Hij heeft de bevoegdheid, zoo noodig, ge
weld te bezigen tot welk einde een aantal
politie-beambten en manschappen der kust
wacht zich op de sleepboot zal bevinden.
„Majoor Swete Thornhil, die u dit schrij
ven zal ter hand stellen, reist met u naar
Plymouth. Hij is een kameraad en persoon
lijk vriend van kapitein Wood en zal met
genoegen tot diens bevrijding de behulp
zame hand leenen."
In het voor mijn deur staande rijtuig zat
een rijzig heer, met militair uiterlijk, in
burgerkleeding.
„Stap in!" riep hij me vriendelijk toe,
„we hebben juist nog tijd, om den sneltrein
van vijf uur te halen."
Daar ik Jo bij me had, gaf ik de voor
keur, met dezen te rijden, maar op het
station Paddington, waar mijn fijne meneer
een afdeeling agenten innam, vereenigden
we ons weer, en begonnen we terstond onze
aangelegenheid te behandelen.
Nu verhaalde ik hem de geheele geschie
denis, van begin tot eind, die hij gedeeltelijk
lachend, gedeeltelijk met den grootsten ernst
aanhoorde.
Op Wight zijn drie personen, een
Engelschman, een Duitscher en een
Nederlander, Karei Denig Jr. uit Am
sterdam, in hechtenis genomen, beschul
digd van spionage. Zij hadden twee
dagen in een kleine tent bij een fort te
St. Helens doorgebracht. Voor de over
heid gebracht, verklaarden zij slechts
een dag vrijaf genomen te hebben na
het volgen van een cursus in het kleer
makersvak te Londen.
Vermoedelijk zijn deze drie mannen
volmaakt onschuldig, gelijk wel duide
lijk wordt uit het stuk, dat wij hier
onder uit het Handelsblad overnemen.
Maar men was op Wight door spionage-
koorts bevaDgen, sedert er Dinsdag bij
het fort Golden Hill, te Freshwater, een
heer van middelbaren leeftijd onder
verdenking van verspieding was aan
gehouden en die verdachte dingen deed.
Zoo heeft hij zich op de zekere plaats
trachten te ontdoen van papieren, die
Duitsch schrift bevatten.
Het Handelsblad schrijft dan
Wij hebben ons gewend tot den heer
Carl Denig, kleermaker, Heerengracht
bij de Oude Leliestraat. Inderdaad bleek
deze de vader van den gearresteerden
„spion" te zijn. Al dadelijk verklaarde
de heer Denig, dat hier zonder eenigen
twijfel een misverstand in het spel moest
zijn; de onschuld van zijn zoon staat
als een paal boven water.
De heer Denig Jr. woonde sedert een
paar jaar te Londen, waar hij het vak
van kleermaker uitoefende. Sinds Janu
ari volgde hij een snijcursus in de Engel-
sche hoofdstad; deze cursus was juist
deze week afgeloopen. Einde dezer week
zou, naar aan de familie bekend was,
de zoon naar Amsterdam komen en van
hier "naar Duitschland ver rekken, om
er een betrekking te aanvaarden. De
jonge Denig, die juist Dinsdagwel
licht den dag zijner arrestatie den
20-jarigen leeftijd bereikte, was een groot
liefhebber van het leven in de open
lucht. Zoodoende was hij lid van de
Amateur Camping Club, een vereeni
ging, die zich het kampeeren buiten
ten doel stelt. Met een kleine tent, die
zijn eigendom was, had hij o. a. reeds
te Brighton en in de omstreken van
Londen gekampeerd, in gezelschap van
enkele vrienden van den snijcursus.
Men toonde ons photo's door den „spion"
en door een zijner vrienden, een Duit
scher (vermoedelijk dezelfde, die met
hem gearresteerd werd) van de tent
vervaardigd. Want en dit is ver
moedelijk een verzwarende omstandig
heid voor den heer Denig Jr. geweest
hij deed aan photographeerenToch is
het niet aannemelijk, dat hij met zijn
toestel, een handcamera'tje 9 X 12, op
namen zou gemaakt hebben van forten
bijvoorbeeld, want het militarisme en
wat daarmee verband hield, lokte hem
geenszins aan.
Het was niet aan de familie bekend,
dat hij zich op Wight bevond. Wel wist
men, dat hij voor zijn vertrek naar
Holland nog een uitstapje zou maken.
De familie lachte ten slotte om het
geval; toch is het voor den zoon een
minder aangenaam avontuur, want hij
zit gevangen als slachtoffer van over
dreven Engelsche spionnagevrees.
Uit Paraguay ontvangen telegrammen
melden, dat in het land sedert ver
scheidene maanden een ware anarchie
i heerscht; de partijen betwisten er elkaar
de macht. De aanhangers van Gondra
belegeren nu Asuncion. Woensdag is in
de omstreken van de hoofdstad een
hevig gevecht geleverd, waarbij een
groot aantal dooden en gewonden aan
beide zijden gevallen zijn. Het gevecht
bleef onbeslist. Volgens de Nation be
reidt de oud-president Jara zich in het
binnenland op een veldtocht met een
talrijke troepenmacht voor.
Uit New-York wordt gemeld: Bij een
ontploffing in een kolenmijn te McCur-
tin in Oklahoma zijn 105 mijnwerkers
bedolven. Alle hoop om hen te redden
heeft men laten varen.
Nog een andere ernstige mijnramp
wordt uit de Vereenigde Staten gemeld.
In de steenkolenmijn San Bois, nabij
Fort Smith, in den staat Arkansas, vond
een ontploffing plaats, waardoor de mijn
in brand raakte. Dichte, rookwolken
beletten het reddingswerk. Men vreest,
dat de 92 mijnwerkers, die zich onder
den grond bevonden, niet gered kunnen
worden.
Helen Pitfield, de kiesrechtvrouw, die
op 3 dezer aan het hoofdpostkantoor
te Londen brand heeft willen stichten,
is veroordeeld tot zes maanden gevan
genisstraf in de tweede afdeeling (zonder
voorrechten). Ware de beschuldigde niet
in de gevangenisstraf ziek geworden
zoo zei de reehter dan zou de straf
strenger zijn geweest.
In het noorden van Portugal toonen
de monarchisten veel activiteit. De re
geering verwacht einde Maart een inval.
Alle directeuren van dagbladen zijn de
vorige week bij den minister van bin-
nenlandsche zaken geroepen, die hun
het verzoek deed, het publiek langzaam
te willen inwijden en voorbereiden op
de tactiek der regeering om Couceiro
met zijn leger het land binnen te laten
rukken, ver genoeg om hem met zeker
heid te kunnen omsingelen en zoo die
reactionairen uit te roeien. Het publiek
moest dus niet ongerust zijn als die
„Willie is een goeje kerel. Hij zou zijn
hemd van het lijf geven, en hij is altijd
klaar, om het werk van anderen te doen,
als ze hem maar zijn gang laten gaan. Maar
nu wil ik ook het mogelijke doen, om hem
uit deze klem los te krijgen. Hoe staan
onze kansen? Laten we eens kijken."
Dit zeggende, haalde hij een kaart en een
cirkel voor den dag. We bespraken het ééne
punt na het andere. Met bewonderenswaardig
snelle opvatting was hij er achter, hoe de
vork in den steel zat. Het was de eerste
maal, dat ik werkte met een Engelsch officier,
en als ze allen zijn, zooals deze majoor, dan
zijn het kranige lui, dat is een feit.
„De heele geschiedenis is een quaestie
van tijd," zei hij, een kruisje op de kaart
teekenend en met 'n berekening zich onledig
houdend. Hier zou de „Fleur de Lis" bij
het aanbreken van den dag moeten wezen,
misschien drie, vier mijlen ten westen. Als
ze loopt met de vaart, die we van haar
kennen, zal ze moeilijk een voorsprong heb
ben, maar als de nood aan den man komt,
kan ze misschien een paar mijlen meer
loopen.
Toen we te Portsmouth kwamen, lag de
„Jacob Silverton" aan den steiger van de
Midbay-dokken, en naardien we verwacht
waren, duurde het niet lang, of we staken
van wal, maar het was met dat al bijna
toch één uur geworden na middernacht. De
majoor had zich dadelijk op de hoogte ge
steld van de snelheid der boot en bevonden,
dat deze niet meer dan hoogstens negen
mijlen liep. We hadden nog maar drie uur
vóór zonsopgang en zouden tegen dien tijd
nauwelijks dertig mijlen hebben afgelegd.
„Het gaat om een haarbreedte," meende
de majoor, „maar we kunnen er altijd een
paar minuten slaap van nemen, onderwijl
ze de ouwe kast met vollen stoom opzetten
en laten loopen wat hij kan."
Een paar nachten was ik niet op bed
geweest, ik lag dus in diepen slaap, toen
de majoor mij wekte.
„We vangen bot, Snuyzer," begon hij,
zonder eenige inleiding. „De „Fleur de Lis"
heeft ons de loef afgestoken. Ik heb ze
duidelijk gezien, en kan me volstrekt niet
vergist hebben. Ze zeilde zoo wat drie mijlen
ten westen, en wij voeren precies op haar aan.
Het bleek echter, dat ze daarvan niets hebben
moest, want ze zette eensklaps vol stoom op.
Of we ze nog zullen inhalen, komt me vrij
twijfelachtig voor."
„Natuurlijk moeten we haar op de hielen
blijven zitten. Loopt ze sneller dan wij?"
vroeg ik angstig.
„Ik zou zeggen van ja, maar met zeker
heid weet ik het niet. Het ergste is, dat
ze meer zuidelijk houdt."
„Waarom is dat zoo erg?"
„Ze stuurt op de Fransche kust aan, dat
ligt voor de hand. Als ze een Fransche
haven haalt, of ook maar in Fransch vaar
water geraakt, zegge drie mijlen uit de kust,
dan kan ze ons in het gezicht uitlachen.
„„Hier mag je geen vinger naar me uit
steken zal ze zeggen."
Ik stond ijlings op en liep naar 't dek,
om me persoonlijk van den toestand te
overtuigen.
Jawel, ginds voor me uit, liep ons wild
en liet een zwarten rook achter, die duide
lijk in zee afstak.
„Ze heeft bepaald allen stoom op waarover
ze kan beschikken," zei ik tot den kapitein,
toen ik bij dezen op de brug kwam, terwijl
de commissaris van politie zich bij ons
voegde. „Wint ze op ons?"
„Veel niet, neen, heel veel niet. Ik twijfel
er sterk aan, of ze al een voorsprong heeft.
In een uur tijds weten we 'r meer van."
iüval aanvankelijk een succes zou lijken.
Dat lag in de tactiek der regeering.
Donderdag was het Engelsch Lager
huis dicht bezet in afwachting van de
tweede lezing van het kolenmijnwets-
ontwerp en het voorstel van Balfour
namens de oppositie, om het wetsont
werp te verwerpen. Het was de eerste
maal ook, dat Balfour sinds zijn aftreden
als leider van de oppositie weer aan de
beraadslaging van het Huis zou deel
nemen.
Bij het voorstel tot verwerping van
het wetsontwerp zeide Balfour, dat nie
mand er door tevreden was gesteld,
voorzoover het een oplossing van de
moeilijkheid moest brengen. Het land
had zich nooit tegenover een zoo ernstige
crisis geplaatst gezien. De regeering,
die voor de bijzondere moeilijkheid
stond er een eind aan te maken, had
echter een wetsontwerp ingediend, dat
een andere zaak behandelde en een ander
doel nastreefde. De regeering was daar
om niet gerechtigd te beproeven dezen
maatregel, die een reusachtige omwen
teling beteekende, binnen een week
door het Huis heen te drijven. De op
positie zou trachten het wetsontwerp
in tweede lezing te doen vallen, doch
indien het wetsontwerp veilig door de
tweede lezing heen kwam, zou zij haar
best doen om de politiek van de re
geering een kans te geven. Spreker
stelde daarop de verwerping van het
wetsontwerp voor op gronden van natio
nale staatkunde en beleid.
Balfour's rede duidt aan, dat de op
positie in de verdere stadia van de be
handeling van het wetsontwerp geen
verzet zal bieden en dat het Hoogerhuis
het ontwerp aan zal nemen.
Asquith antwoordde, dat Balfour's
rede in overeenstemming was met het
kritieke oogenblik, doch meende hij met
het indienen van zijn voorstel tot ver
werping, dat een wetgeving niet nood
zakelijk was, dan moest worden opge
merkt, dat zijn redevoering in't geheel
geen practische wenken inhield. De
eerste minister ontkende, dat de regee
ring bezweken was voor den druk van
een van beide zijden. Hij hield vol, dat
de regeering volstrekt onpartijdig ten
opzichte van beide partijen geweest was.
De regeering had iederen vorm van
overreding, argumentatie, onderhande
ling beproefd om de partijen tot een
overeenkomst te brengen. Wij zijn er
niet in geslaagd en de stilstaud in het
bedrijf houdt aan, zeide Asquith. Wij
kunnen niet toelaten, dat de bevolking,
de industrieën, het land, gebrek lijden
door den kolennood. Is wetgeving daar
voor dan niet noodzakelijk? Spreker
vroeg het Huis het wetsontwerp aan
te nemen, niet als een deel van de
„Denkt u, dat ze ons heeft verkend?"
„Dat zal wel zoo wezen, want ze zou
anders niet van koers zijn veranderd," ant
woordde de commissaris.
„West-Zuidwest ten Zuiden," zei de kapi
tein, „zoodat ze op de kust van Bretagne
Ouessant aanloopt."
„Hoe ziet dat land er uit?" vroeg ik.
Zijn er groote steden en havens in de buurt?"
„Morlaix is het dichtst nabij. Brest, de
groote oorlogshaven, ligt ginds om den
hoek."
„Denkt u, dat ze zich daar met de auto
riteiten in verbinding zal stellen?
„Me dunkt, ze zal geen trek erin hebben,
om zich tot de Fransche politie te wenden
en wel iedere aanraking met autoriteiten
trachten te vermijden, wanneer wij er haar
niet toe dwingen."
„Hoe zou dat kunnen plaats hebben?"
„U weet toch, Mr. Snuyzer, dat ik aan
boord van het jacht moet zien te komen.
Ik ben voornemens, het vaartuig met ge
weld of list, langs wettigen of onwettigen
weg, van den boeg tot den achtersteven te
doorzoeken. Het heeft contrabande aan
boord, maar ze zullen ons natuurlijk er niet
laten aankomen. In geval van nood zouden
ze, om een ingrijpen te voorkomen, zich
onder bescherming stellen der Fransche
autoriteiten."
„Naar ik den toestand begrijp, zal de
„Fleur de Lis" heel gauw in Fransch vaar
water zijn."
„Daarom zou ik me zoo graag tusschen
haar en de Fransche kust inschuiven, om
haar in open zee aan te tasten. Maar ik
vrees, dat we de noodige snelheid niet be
zitten. We moeten alles probeeren en naar
omstandigheden handelen, als ze ons een
gelegenheid aanbiedt."
Und van
ALTENO
if*fffijyra:
NAAR
Wordt vervolgd.)