Het Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommeierwaard.
Teruggeroepen.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3147. W7oensdag 24 April.
1912.
De zon verduisterd.
FEUILLETON.
UND VAN ALTENi
VOOB
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zonder prijs verbooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/1 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Wij, menschen van den nieuweren
tijd, schrikken niet meer, wanneer een
bijzonder natuurverschijnsel zich aan
ons oog vertoont. Onze kennis van
het samenstel der schepping, hoe gering
in het algemeen, is daarvoor toch te
groot. Toch ondergaan wij er allen den
invloed van. Een eigenaardige gewaar
wording maakt zich van ons meester,
als op het midden van den dag het
zonnelicht zoo zichtbaar verflauwt, wan
neer de maan zich voor de zonneschyf
plaatst; als een rossig licht de aarde
bedekt; de schaduwen zulk een zonder
lingen vorm aannemen, de vogels zoo
angstig fladderen en plotseling zulk een
koude luchtstroom over de oppervlakte
der aarde loopt. Zonder het te willen
en zonder het te weten ondergaan wij
dan weer den invloed van de majesteit
der natuur, waaraan niets zich onttrek
ken kan en wij buigen onwillekeurig
het hoofd voor de grootheid der schep
ping.
De zon verduisterd dat is boven
dien een levend beeld. Do natuurkun
digen kondigen ons vooraf aan, wan
neer in zeker jaar een of meer ver
duisteringen van de zon zullen pl iats
hebben. In het leven van den mensch
wordt hem dat niet te voren aange
kondigd, en toch zijn daarin de zons
verduisteringen nog miuder zeldzaam
dan in de natuur. Het zonnetje van
ons bestaan schijnt niet altoos even
helder en het gebeurt maar al te vaak,
dat er iets is, waardoor het verhinderd
wordt, zijn stralen over ons uit te
storten. Dan wordt het donker en koud
om ons heen en soms ook binnen in
ons. Dat zijn de tegenspoeden, de be
proevingen, de rampen van het leven,
het lijden van het lichaam en de fol
teringen van den geest en niemand
onzer ontkomt daaraan geheel.
Zeker, wij hebben vaak schuld, als
de zon van ons bestaan in meerdere
of mindere mate verduisterd wordt.
Hoe velen zijn er niet, die spotten
met hunne gezondheid en hunne licht
vaardigheid in een lang lijden moeten
betreuren; hoevelen zijn niet de slacht
offershunner onmatigheid; anderen weer
van luiheid en zorgloosheid. Maar toch,
de horizon van oos bestaan moge zich
vroeger of later voor ons inkrimpen,
ook met den besten wil en de beste
bedoelingen ontkomt niemand aan moei
HUGH CONWAY.
(2
Zoodra Mr. Jay zijn onderzoek geëindigd
had, wendde hij zich tot mijn vader:
„Houd u de kaars eens, zooals ik haar
hield. Laat het licht eerst in het rechteroog
schijnen. Nu, Mr. Vaughan, wat ziet ge nu?
Hoeveel kaarsen, bedoel ik
„Drie, een in het midden, klein en breed,
maar aan den bovenkant heel duidelijk."
„Juist. Probeer het nu eens met het andere
oog. Hoeveel ziet u er daar?"
Mijn vader keek lang en zorgvuldig.
„Ik zie er maar een", zei hij „de groote."
„Dit is wat men de spiegelproef noemt,
een ouderwetsche, maar onfeilbare proef,
die nu meestal nagelaten wordt. De jongen
lijdt aan de staar."
Dit barbaarsch klinkende woord benam
mij al den lust tot lachen. Ik keek eens
naar mijn vader en was verbaasd een uit
drukking van verlichting op zijn gelaat te
zien.
„Dat zal dus door een operatie te ver
helpen zijn?" zei hij.
„Zeker, doch mijns inziens is het niet goed
in te grijpen zoolang het andere oog on
aangetast blijft."
„Is er gevaar?"
„Er is altoos gevaar dat de kwaal ook
naar het gezonde oog overslaat, doch dit
behoeft natuurlijk niet het geval te zijn.
Kom naar mii toe, zoodra zich het teeken
daarvan voordoet. Goeden morgen!"
De groote specialist boog en deed ons
ten en verdriet, die, een wijze mond
heeft het naar waarheid gezegd, zelfs
het beste leven kenmerken.
Gelukkig, dat onze levenservaring
ons nog iets anders en iets beters leert.
Zooals in de natuur, na de eenigszins
angstige oogenblikken van de verduiste
ring der zon, het licht weer vroolijk
doorbreekt en ons nog schooner toe
schijnt dan te voren, zoo zien wij ook
in het leven vaak dat na regen weer
zonneschijn volgt. Als lijden en zorgen
ons niet te neer drukken, maar wij moed
en hoop behouden en de krachten er
door gestaald worden, dan wordt de
nacht dikwijls door een schoonen dag
vervangen.
Tot op zekere hoogte is het leven
altijd, zoo niet een last, dan toch in
ieder geval een betrekkelijk moeielijke
taak. Als wij jong en sterk zijn, dan
letten wij daar echter niet op; dan
denken wij alles te kunnen verrichten
en desnoods bergen te kunnen verzet
ten. Hoe bedrogen komen wij vaak uit.
Wat wordt niet vaak onze verwach
tingen de bodem inslagen: hoevele te
leurstellingen volgen elkander soms niet
op? In plaats van bloemen en geuren
schenkt het leven ons vaak jaren lang
lijden, verdriet, tegenspoed. Ondanks
alles is achteruitgang ons deel. Wij
kunnen niet slagen in wat wij ons eens
zoo heerlijk hadden voorgesteld. Wel
ons indien wij ons nooit door die levens-
schaduwen laten overweldigen; ons niet
overgeven aan wanhoop want het komt
zoo vaak voor, dat onverwacht weer
het wolkengordijn op zij geschoven
wordt, het licht zich weer een weg
baant en spoedig de levenszon zich in
al hare heerlijkheid voor ons vertoont.
Dan hebben lijden en verdriet spoedig
hun scherpte voor ons verloren en zij
blijven alleen in onze herinnering voort
bestaan, als een waarschuwend beeld
voor latere tijden, dat ons steeds her
innert, dat het brooze en lichte mensche-
lijk geluk zich nimmer geheel naar d m
wensch der stervelingen zal plooien.
We meen en zoo vaak ten onrechte,
dat we nog een gansch leven vóór ons
hebben en begaan de dwaasheid van
daarop te rekenen; maar het komt ook
wel voor, dat we reeds met het leven
meenen te moeten gaan afrekenen, en
ook daarin dwalen. Dwalen is nu een
maal zoo merschelyk! Zoo vaak Dam
ons leven dan weer plotseling een an
dere richting; zoo vaak gevoelden we
uitgeleide. Ik keerde in het schoolleven
terug, mij weinig om mijn kwaal bekom
merend, daar ik er geen pijn van bad en,
hoewel in minder dan een jaar het licht
uit mijn eene oog geheel verdween, kon ik
met het overblijvende nog goed genoeg zien.
Eerst toen ik jaren daarna door een on
gelukje gedwongen was enkele dagen lang
een verband voor mijn gezond oog te dragen,
ging ik ten volle het gevaar beseffen, dat
ik liep en vanaf dat oogenblik voelde ik
dat een onmeedoogende vijand altoos op
mij loerde en zijn tijd afwachtte.
En nu was die tijd gekomen. In de volle
kracht van mijn leven, terwijl ik alles bezat
wat ik kon wenschen, had mijn vijand
opnieuw toegeslagen.
Hij was snel op mij afgekomen veel
sneller dan zijn gewoonte is in zulke ge
vallen; toch duurde het nog lang vóór ik
aan het ergste wilde gelooven, vóór ik voor
mij zelf wilde erkennen dat het verzwakken
van mijn gezicht en het steeds erger weg
nevelen van alle dingen, waar ik naar keek,
aan iets anders moest toegeschreven worden
dan aan een tijdelijke verzwakking van mijn
oog. Ik bevond mij honderden mijlen van
huis, in een land, waar het reizen langzaam
gaat. Daar een vriend mij vergezelde, wilde
ik hem en -mij geen last aandoen door onze
reis opeens af breken. Dus repte ik weken
aaneen nergens van, hoewel met iedere week,
die voorbijging, mijn geest meer terneer
gedrukt werd door de nieuwe, angstwek
kende vorderingen, welke mijn vijand maak
te. Ten laatste, toen ik het niet langer kon
dragen, en het feitelijk ook niet laDger
verbergen kon, maakte ik mijn reismakker
met mijn toestand bekend.
Wij richtten ons huiswaarts en toen wij
Londen bereikt hadden en de lange reis
ten einde was, was alles voor mij als uit-
gewischt, nevelig en verduisterd. Ik kon
juist nog zien, dat was al!
weer eensklaps een nieuwe roeping.
Neen, de taak was niet afgesponnen;
het licht keerde terug; de schaduwen
verdwenenlevenslust,moed en krachten
werden als herborenhelder scheen
weer het zonnetje over da levenszee,
waarover het brooze huikje weer vlug
begon heen te glijden.
Is dat geen levensbeeldgeen beeld
dat ons herinnert aan ons eindig be
grip, aan onze kleinheid, aan de on
zekerheid van alle wereldsche dingen,
die ons wel een opwekking mag wezen
om ons noch te verhoovaardigen op
eigen willen en kunnen, noch te laten
neerdrukken door de gedachte, dat onze
gewaande grootheid zoo telkens ijdel-
heid blijkt te zijn.
In ieder geval staat het vast, dat
wij onze dagtaak op aarde hebben te
vervullen. Die dagtaak zij ons geen
last op zich zelf, want, de arbeid is de
beste vriend, de ledigheid daarentegen
de groot3te ramp. Maar die dagtaak
worde ons ook geen last, waar de vrien
denhand soms ook wel eens blijkt de
vermanende en de straffende, de waar
schuwende en de beproevende hand te
zijn; waar de zon niet altijd helder
schynt, maar wel eens schuil gaat
achter wolken en schaduwen. Laat ons
maar steeds blijmoedig doen, wat de
hand vindt om te doen, blijmoedig de
hand aan den ploeg slaan; blijmoedig
den reisstaf opnemen naar het onbe
kende land, arbeiders en arbeidsters aan
de levenstaak, onder een grooten en
weldoenden Meester.
gegaan. Deze laatsten waren in het bezit
van machine-geweren en maaiden daar
mee 2000 vrouwen en kinderen Deer.
De aanvankelijke overwinningen van
Tibetanen te Lhassa schijnen echter
weinig vrucht te beloven.
De Chineesche regeering zendt nieuwe
bestuursambtenaren en een leger van
10.000 man naar Lhassa.
Buitenland.
De voorloopige commissie tot bevor
dering van de plannen rakende den
aanleg van een waterweg van den
Duitschen Rijn naar de Noordzee heeft
zich in een te Berlijn gehouden ver
gadering tot een vast comité geconsti
tueerd, onder voorzitting van den wer-
kelijken geheimraad Fritsch, oud-on
derstaatssecretaris van posterijen. Het
Rijnsch-Westfaalsche kolensyndikaat, de
transatlantische lijnen, de groote kooplui
en verschillende gemeenten van het
Westen zijn er in vertegenwoordigd.
De Statesman, het Britsch-Indische
blad, dat te Calcutta verschijnt, heeft
een telegram van zijn correspondent te
Gyangtse. Deze meldde, dat bij het ge
vecht van Tibetanen en Chineezen in
en bij Lhassa door de Chineezen op
uiterst ruwe en wreede wijze was te werk
Ik vloog naar den beroemden oogarts.
Hij was uit de stad, was ziek geweest en
had zelfs in levensgevaar verkeerd. Hij zou
eerst over twee maanden terugkomen en
wilde geen enkelen patiënt ontvangen voor
zijn gezondheid geheel hersteld was.
Ik had mijn vertrouwen gesteld opdien
man. Stellig waren er in Londen, Parijs en
andere groote steden even bekwame oog
artsen, doch ik had mij in 't hoofd gezet
dat, wanneer ik al gered kon worden, dit
alleen door Mr. Jay zou kunnen zijn. En
zoo besloot ik in het donker af te wachten
tot Mr. Jay zijn praktijk zou hervatten.
Ik was dwaas en had veel beter gedaan
mij aan andere kundige handen toe te ver
trouwen. Vóór er een maand verstreken
was had ik alle hoop verloren en na verloop
van zes weken was ik blind. Ik zou mijn
leven lang blind zijnZoo geheel was de
moed mij ontzonken dat ik begon te denken
maar in het geheel geen operatie te laten
doen. Waarom zou ik mijn noodlot ont
vlieden? Ik was voor de rest van mijn
leven tot duisternis gedoemd. Het scherpste
weten, de lichtste hand en de modernste
uitvindingen op operatief gebied zouden
mij toch nooit mijn verloren gezicht terug
geven. Ik had met de wereld afgedaan.
Kunt ge, nu ge de oorzaak weet, u niet
voorstellen in welk een toestand ik verkeerde,
na weken van duisternis, gebroken naar
den geest?
Ik was niet geheel en al verlaten in mijn
ongelukik had troostende vrienden, goed
hartige kerels, die met liefdevolle overtui
ging met me redeneerden over de zekerheid
van mijn genezing. Ik was niet zoo dank
baar voor hun bezoeken als ik had behooren
te zijn. Ik mocht niet gaarne dat iemand
mij zag in mijn hulpeloozen toestand. Met
iederen dag werd ik wanhopiger en suk-
lender.
De allerbeste vriend, die ik had, was
Van de 87 werkstakers in de goud
velden van de Lena (Rusland) die bij
het oproer door de troepen zwaar ge
wond werden, zijn er nog 40 aan de
gevolgen bezweken. Bovendien zijn er
nog 150 minder zwaar gewond. De sta
kers hebben aan de balie te Moskou
rechtskundigen bijstand verzocht. Zij
beschuldigen de soldaten vele gewonden,
die op den grond lagen uitgestrekt,
wreedaardig te hebben afgemaakt. Een
der leden van de Rijksdoema uit het
gebied der Lena-goudvelden heeft een
telegram ontvangen, waarin gezegd
wordt, dat 270 mijnwerkers doodgescho
ten en 250 gewond zijn. Tot de gedooden
behooren 5 vrouwen. De oorzaak der
staking moet alleen gelegen zijn in
weigering van loonsverhooging. Het
totaal aantal stakers bedraagt slechts
7500, waarvan ongeveer 12 percent
ballingen. Heden zou de regeering in
de Doema over het gebeurde worden
geïnterpelleerd.
In den nacht van Zaterdag op Zondag
zijn per spoor t6 Rotterdam aangekomen
300 Duitschers, die de plaatsen zullen
innemen van de stakende kolenwerkers
van de Steenkolen-Handelsvereeniging.
De Duitschers zijn op een lichter van
de 8. H. V., liggende aan haar terrein
aan de Maashaven, ondergebracht en
hebben huisvesting en voeding aan
boord.
Maandagmorgen zijn zij, over tien
schepen verdeeld, aan het werk gegaan.
De politie houdt toezicht bij deze werk
zaamheden en bewaakt dag en nacht
het terrein aan de Maashaven.
In Rusland heeft men weer getracht
om met Paschen een slachting van
Joden te bewerkstelligen.
Het op den dag vóór het Russische
Paaschfeest verschenen nummer van
een in Rusland bestaand blad, uitge
geven door de maatschappij „De twee
koppige Adelaar", werd „gesierd" door
een plaat, voorstellend het afschuwelijk
verminkte lichaam van een Russischeu
jongen, Joesjinski, op wien de Russische
Jood Beilis een ritueelen moord gepleegd
zou hebben, met het onderschrift: „Chris
tenen, waakt over uw kinderen!" De
ontwerper van het portret is de anti-
Pri8cilla Drew, een oude getrouwe dienst
bode van mijn moeder. Zij had mij van
mijn prilste jeugd af gekend.
Toen ik naar Engeland terugkwam kon
ik het denkbeeld niet verdragen mij in mijn
hulpelooze positie geheel en al aan de zorg
van een vreemdeling toe te vertrouwen, dus
schreef ik haar en vroeg haar om bij mij
te komen. In haar bijzijn kon ik tenminste
zuchten en klagen, zonder dat ik mij be
hoefde te schamen. Zij kwam, weende een
poosje over mijn ongeluk en ging toen al
haar best doen om de hardheid van mijn
lot te verzachten.
Het was een smoorheete Augustusnacht
De loome lucht, die door het open raam
in mijn slaapkamer kwam, bracht geen
merkbare verandering in de temperatuur te
weeg. Alles was stil, benauwd en donker.
Het eenige geluid dat tot mij doordrong
was de ademhaling van de slapende vrouw
achter de deur, die zij een paar duim open
had laten staan om mijn minste geroep
aanstonds te kunnen hooren.
Nu kwam er opeens een woest verlangen
in mij op om buitenshuis te gaan. Het
was nacht, er zouden maar heel weinig
menschen buiten zijn. Er was een breed
trottoir vóór de rij huizen, in een waarvan
ik woonde. Ik zou daar volmaakt veilig
wat op en neer kunnen wandelen. En zelfs
al ging ik maar op den drempel zitten
dat was in ieder geval beter dan in deze
dichte, benauwde kamer te liggen, en mij
van de eene zijde op de andere te keeren
zonder in Blaap te kunnen komen.
Dit verlangen vervulde mij zóó geheel en
al dat ik op het punt stond de oudePris-
cilla te roepen en het haar te zeggen, maar
ik aarzelde.
Ik kroop zachtjes uit mijn bed en kleedde
mij langzaam aan, onderwijl luisterend naar
de regelmatige ademhaling van de slaapster
Daarna sloop ik behoedzaam naar de deur,
Semitische demagoog Poerisjkewitsj.Het
Russische paaschfeest viel dit jaar samen
met het Joodsche, zoodat het doel van
de uitgave duidelijk is: Het Russische
volk op te hitsen tegen de Joden, die
den stichter des Christendoms gekruisigd
hebben en de Christenkuapen slachten,
om met hun bloed de matzou» des te
smakelijker te kunnen toebereiden. Poe-
risjkevitsj heeft onlangs in de Doema
verklaard dat hij een half miljoen exem
plaren van het aesthetische „schilderij"
onder de Russische bevolking zou laten
verspreiden.
Opdat het gif zijn uitwerking toch
vooral niet zou missen, was een dienst
in de Sophisky-kathedraal te Kief ter
eere van de nagedachtenis van den „zoo
wreed door de Joden gemartelden" Joe
sjinski op den verjaardag van het over
lijden van den „martelaar der Joden"
aangekondigd.
De autoriteiten blijven passief. Arme
Russische Joden. Arm Rusland!
Boven het portret staat met vette
letters gedrukt: Orthodoxe Russen, ge
denkt den naam van den jeugdigen
Andrei Joesjinski, gefolterd door de
Joden, er onder: Christenen, behoedt
uw kinderen.
Een aan het Fransche ministerie van
buitenlandsche zaken ingekomen tele
gram meldt, dat de Frausche troepen,
zich na een hevig gevecht meester ge
maakt hebben van de door de opstan
delingen binnen Fes bezette posten. De
rust is hersteld.
De berichten, die eindelijk doordrin
gen omtrent de bij de troebelen in Fes
omgekomen personen, spreken van den
dood van 30 officieren en onderofficieren
en een nog onbekend aantal burgers,
waaronder de architect Bringau, de cor
respondent der Matin en echtgenoote.
In de joodsche wijk zijn 100 bewoners
gedood en beroofd.
Uit Weenen verneemt het Journal
des Débats, dat na uitvoerige onder
handelingen tusschen Rome en St. Pe
tersburg, een overeenkomst tusschen
Rusland en Italië gesloten is. Italië zal
Rusland's plannen op den Balkan steu
nen, in het bizonder wat Albanië en
Macedonië betreft. In ruil daarvoor zal
Rusland de soevereiniteit van Italië iu
Tripoli en Barka erkennen en deze
erkenning kracht bijzetten door een
vlootbetooging aan den ingang van den
Bosporus.
Men zal goed doen dit bericht met
voorzichtigheid op te nemen. Een vloot
betooging van niet vijandelijken aard
voor Konstantinopel is van Russische
zijde niet mogelijk, want de vloot zou
die op het portaal uitkwam, opende haar
zonder gerucht en stond op het dikke parket
dat er buiten vóór lag, glimlachend bij de
gedachte hoe verschrikt de slaapster zou
zijn als zij eens wakker werd en mijn af
wezigheid ontdekte. Ik sloot de deur achter
me, kwam, de leuning volgende, gemakkelijk
de trappen af en bereikte zonder eenig on
geval de straat.
Even bleef ik besluiteloos stilstaan, bijna
bang over mijn eigen vermetelheid. Het
was de eerste maal dat ik mij buitenshuis
waagde zonder een geleider, die over mij
waakte. Toch wist ik dat ik niets te vreezen
had. De straat was verlaten. Het trottoir
was breed. Ik kon op en neer wandelen,
zonder ergens door gehinderd te worden,
mijzelf den weg wijzend, op de manier
van andere blinde menschen, met mijn stok
tegen de trottoirrand of tegen de hekken
der huizen. Toch moest ik nog enkele voor
zorgsmaatregelen nemen om naar willekeur
mijn lengte en breedte te kunnen bepalen.
Van de deur af deed ik vier stappen recht
vooruit, wendde me toen rechts en richtte
me met behulp van de rij hekken naar het
einde van de straat. Ik begon al wandelend
mijn schreden te tellen, twee en zestig
passen brachten mijn rechtervoet juist tot
aan een andere straat. Ik keerde me om,
telde twee en zestig schreden terug en dan
nog eens vijf en zestig voor ik weer van
het trottoir afkwam. Ik was nu geheel op
mijn gemak; ik had de lengte van mijn
halster gemetenik kon in de verlaten straat
heen en weer wandelen en op ieder gegeven
oogenblik kon ik, door van het andere
straateinde af te gaan tellen, vóór mijn
woning terug komen.
DOOR
Wordt vervolgd