et Land van Beusden en Altena, de Langstraat en de Borameierwaard, Terug-geroepen. Dichter bij U. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 3149 W oensdag 1 Jflei FEUILLETON. van alten/ VOOK Dit blad verschijnt "WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. 1912. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 7V* ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. Evenals na de verklaring van den oorlog van 1870, eensklaps een tot dusver half onbekend volkslied een ontzaglijke populariteit verkreeg, zoo verkrijgt thans ook zekere populariteit een roerend godsdienstig lied, waarvau de melodie aangeheven werd op het oogenblik dat de ougelukkigen die zich na de ramp nog op de „Titanic" be vonden, met dit zeekasteel in de diepte van den afgrond der zee verdwenen. Dit feit heeft een soort van wijding aan deze tragische gebeurtenis gegeven maar het is, het hooge woord moet er ook uit, slechts een valecho wijding, waardoor wij ons niet op een dwaal spoor mogen laten leiden en waardoor wij inderdaad gevaar loopen om dat geen uit het oog te verliezen, waarop deze ontzettende gebeurtenis zoo spre kend wijst. De muziek toch, van welken aard die ook moge zijn, en dit ziet dus ook wel degelijk op de bovenbedoelde mu ziek, is niets anders dan een deel van de ontzaglijke luxe, die op de drijvende zeekasteelen heerscht. Het zijn middelen van vervoer; maar ze zijn meer,namelijk middelen om geld te verdienen en midde len van concurrentie. Het middel om veel geld te Verdienen bestaat in bet verschaf fen van een overmatig weelderige levens wijze aan menschen die gedurende eenige dagen nie*s te doen hebben, en daarom de weelde, die ze betaltn kun nen, ook wel genieten willen. De concurrentie bestaat hierin, dat geen maatschappij beneden de andere durft blijven. Zij concurreeren daarom letterlijk in het beste eten en drinken en de beste genot- en afleidingsmidde len, die men den passagiers zal kunnen voorzetten. Menschen van ondervinding verhalen echter dat ze het gelukkig vonden dat het niet langer duurde, want dat ze het op den duur niet zou den hebben kunnen verdragen; maar men wordt verlokt om mee te doen, daar de ruimte zoo beperkt, de afwis seling zoo gering is, zoodat elke maal tijd als een feestelgke gebeurtenis wordt begroet. Wij lazen onlangs de beschrij ving van een Duitsche zeestoomer, waarin zeven keukens door electrische liften verbonden waren. Men duizelt bij de opsomming der ontzaglijke hoe veelheden fijne eetwaren en wijnen, die op de reis worden meegenomen voor dit drijvende dorp, door vierduizend men schen tijdelijk bemand. HUGH CONWAY. (4 Ik hoorde een vloek een uitroep van verbazing. Wat verderaf hoorde ik het gillen van een vrouw, het klonk gesmoord en zwak; het leek mij toe of er een worsteling plaats had in dat gedeelte van de kamex. Hoewel ik machteloos was om hulp te bieden, wendde ik mij onwillekeurig om en deed een paar stappen in de richting, vanwaar dat geluid kwam; mijn voetstiet ergens tegenaan en ik viel over het lichaam van een man. Zelfs te midden van den angst, die mij wachtte, huiverde ik nog toen ik mijn hand, die op den gevallen man lag, nat voelde worden van een warme vloeistof, die langzaam erover heen liep. Vóór ik kon opstaan grepen sterke handen mij bij de keel en drukten mij neer, terwijl ik in mijn onmiddellijke nabijheid de haan van een pistool hoorde spannen. O, had ik maar één seconde kunnen zien! Had ik maar kunnen zien wie het waren, die mij gingen dooden, had ik maar kunnen zien wéér ik den noodlottigen kogel moest ver wachten. En ik, die een paar uur te voren neergelegen had en naar den dood durfde verlangen, ik voelde in dat oogenblik dat mijn leven, zelfs mijn leven in duisternis, mij even dierbaar was als het eenig schepsel op aarde zijn kon. En dus schreeuwde ik luid: Genade! Ik ben blind! Tijdelijk want het is volstrekt onzeker, of deze duizenden het oord van bestemming zullen bereiken, dan wel of ze in een wellicht ondeelbaar oogenblik, van al de weelde van dit vroolijke wereldsche leven, in het wilde graf, dat onder hen gaapt, zullen wor den verplaatst. De groote waarheid, dat. ook het fraaiste en beste schip tot op zekere hoogte een drijvende doodkist is, kan niemand wegnemen of vermin deren. Het onderscheid met vroegere toestanden is alleen hierin gelegen, dat men voorheen zich den ernst van het oogenblik steeds bewust was en dat men tegenwoordig al het mogelijke doet om de menschen te doen vergeten dat er inderdaad gevaar dreigt. Onophoudelijk lekker eten en drinken, muziek, zang, bloemen, moeten daartoe meewerken maar wat blijft er op die wijze van den ernst des levens over? Neen, op die wijze wordt het leven een leugen en dat mag het nimmer zijn. Yan het leven voor eeuwig af scheid te nemen met een godsdienstig lied op de lippen, is een verheffende gedachte. Het Nader, mijn God, bij U! U naderbij Zij ook de weg daartoe Een kruis voor mij is meer dan verheffend op zich zelf. Maar wanneer dit lied is een deel van een programma, een bijdrage om het leven wat opwekkender, wat weelderiger te maken, en op die wijze ook een middel om de menschen zoo lang moge lijk het gevaar te doen voorbijzien, tot eensklaps, tot aller ontzetting, d i onbe kende hand het „mene, mene, tekal upharsin" op den wand komt schrijven, waar blijft dan dat verheffende? In die omstandigheden is het gods dienstige lied een blinddoek en een leugen en het is geheel in strijd met de menschelijke natuur, dat bij zulk een overgang, zulk een ontgoocheling het hart kalm zal kunnen getuigen, Schoon op mijn pelgrimspad De zon verdwijn, Rustplaats voor 't moede hoofd Een steun moog zijn; In U verheug ik mij. 't Is er verre van verwijderd, dat men zijn leven dddr, inderdaad een kunst matige pleziertocht, als een pelgrims tocht zou beschouwen en het is een diep treurige waarheid, dat al het moge lgke wordt gedaan om den ernst ver te houden en de zorgeloosheid te doen heerschen. II. De handen die mij neerdrukten, lieten geen oogenblik los. Ik voelde dat in mijn toestand mijn eenige kans van behoud was: stil te blijven liggen en zoo mogelijk de menschen in die kamer te overtuigen dat het waar was wat ik geroepen had. Door verzet kon ik niets winnen. Ik was sterk, maar ik twijfelde of ik, zelfs al had ik kunnen zien, mij had kunnen meten met den man, die mij vasthield. Ik kon voelen hoeveel spierkracht hij in zijn handen en zijn armen had. En nu ik blind en hulpe loos was, zou het pleit stellig al heel gauw beslecht zijn. Daarenboven had hij metge zellen, die klaar stonden om hem te helpen. De eerste beweging, die ik maakte, zou mijn dood zijn. Ik deed geen verdere poging om op te staan, doch lag even stil en weerloos als de gevallene, over wien ik heen lag. Teder oogenblik leek mij een uur toe! Plotseling zag mijn verduisterd oog het sterke licht van een lamp, die zoo dicht bij mij gezet werd dat ik de hitte ervan op mijn gelaat voelde en ik merkte dat iemand zich over mij heen boog of bij mij knielde en in mijn oogen keek. Eindelijk stond hij op; een oogenblik later lieten de handen, die mij vast hadden, los en ik begon voor 't eerst te hopen dat mijn leven gespaard zou worden. Tot dusver had nog niemand om mij heen gesproken. Nu hoorde ik stemmen, die echter zoo zacht fluisterden, dat zelfs mijn gescherpt gehoor geen enkel woord kon opvangen, hoewel ik kon gissen dat minstens drie personen deelnamen aan dat zachte overleggen. Al dien tijd hoorde ik het gekerm van een vrouw. Ik zou al wat ik bezat hebben Zal het op die wijze blijven door gaan Wij vreezen er voor, indien geen krachtige maatregelen genomen worden, en wanneer de aandrang daartoe niet uitgaat van hen die gewoon zijn, zich ter zee te bewegen. Er wordt nu een uitgebreid onderzoek ingesteld, waarbij veel aan het licht komt en natuurlijk veel niet aan het licht komt; maar tot zekere hoogte laat dit onderzoek ons koud, daar het niet noodig is om de overtuiging te vestigen, dat de passa giers op moderne zeereizen ten bate der maatschappijen worden geëxploiteerd en aan deze exploitatie de beste be langen worden opgeofferd, 't Is alles klatergoud, waarmee men de dingen bedekt en feitelijk is iedere beweging in staat om de passagiers nader te brengen aan een gruwelijk einde, ter wijl de muziek speelt, wat leven moet in elke menschenziel, maar dddr een leugen is: Zóó voert mij ied're tred Nader bij huis. Al wat Gij mij bereidt; Voorspoed of Kruis. Yalsche schijn is maar al te zeer het kenmerk van het nieuwere leven en het is dringend noodzakelijk, juist door de nieuwere wereldrichting en wereldbeschouwing, dat ons leven meer met waarheid en oprechtheid en met den ernst ervan in overeenstemming worde gebracht. Er is waarlijk genoeg dat ons aftrekt van roeping en plicht en het is eenvoudig schandelijk, dat een ellendig egoïsme in den hatelijken vorm van concurrentie, dat zoo gruwe lijk in de hand werkt. De bekende ellende van een ouderwetsche zeereis was uit een zedelijk oogpunt ver te verkiezen boven het tegenwoordige. De zeereiziger had voorheen den naam van godsdienstig te zijnin ieder geval zal hij ernstiger en meer waard zijn ge weest. De ernstige zeevaarder is een nazaat van den grooten zeeheld, die bg alle gevaar en nood wel zorgde dat God en de levensernst niet vergeten werden. In een mond van een Michiel Adriaauszoon de Ruyter was het schoone woord geen leugen Dan, als de morgen daagt, Wekt mij Uw mond; Uw vriendelijk aangezicht, Vreugde verkondt! »Hite «R De auto-bandieten. Zondag is de zoo zeer gevreesde auto bandiet Bonnot eindelijk onschadelijk gemaakt. willen opofferen in ruil voor één minuut zien, om te kunnen begrijpen wat er gebeurd was en wat er rondom mij heen geschiedde Het gefluister duurde nog voort. Er werd druk en snel gesproken, de stemmen vielen elkaar in de rede, blijkbaar waren de mannen in een warme, maar voorzichtige discussie gewikkeld. Er was niet veel fantasie noodig om te raden wat het onderwerp van het debat wasNu zwegen allen en een pooslang was het eenige geluid, 't welk ik hoorde, dat vreeselijke, gesmoorde kermen, dat met naargeestige eentonigheid voortduurde. Een voet raakte mij aan. Gij kunt opstaan! hoorde ik iemand zeggen. Toen ik zoo onberaden het vertrek binnen ge vallen was, had ik mij verbeeld dat de uitroep, waarmee ik ontvangen werd, uit den mond van vreemdelingen kwam, doch de man, die nu het woord tot mij richtte, sprak zuiver Engelsch. Ik begon onderwijl mijn tegenwoordigheid van geest ietwat terug te krijgen en was in staat mij deze dingen in het geheugen te prenten. Dankbaar dat men mij vergunde mijn akelige ligplaats te verlaten, stond ik op en daar ik meende dat dit het best was, bleef ik onbeweeglijk staan. „Kom dezen kant op rechtuit vier stappen ver," zei de stem. Ik gehoorzaamde. Bij de derde schrede stiet ik tegen den muur aan. Ongetwijfeld was dit nog een extra- bewijs voor de waarheid van mijn bewering. Een hand werd op mijn schouder ge legd en ik werd naar een stoel geleid. - Nu, mijnhéer, zei dezelfdeman, die tevoren tot mij gesproken had, vertel ons nu, zoo kort mogelijk, wie u is, hoe en waarom u hier kwam. Doe het wat vlug, want wij hebben geen tijd te missen. Zoo kort en bondig als ik kon, vertelde ik hun wat mij in deze verlegenheid ge- In Choisy-le-Roi, een eenvoudig plaatsje, ongeveer 10 kilometer van Parijs, had zekere Dubois een loods ge huurd, welke op een open terrein stond en vroeger door een rijken anarchist als autobergplaats gebruikt was. Dubois was chauffeur en mécanicien van zijn beroep en was van de mekaniek van auto's en stoomfietsen op de hoogte. Men wist, dat hij de man was, die in dertijd Bonnot het besturen van een automobiel geleerd had. De veiligheids dienst hield hem reeds sedert weken in het oog, maar had niets bijzonders gemerkt. Zaterdagavond nu zagen eenige bewoners van Choisy-le-Roi, een soldaat van de koloniale infanterie voorbij komen. Men keek nieuwsgierig waar hij heen ging. Hij ging naar de loods van Dubois. Inééns herinnerde men zich, dat een van de auto-bandieten, Bonnot nog wel, zich soms in de uniform van een soldaat van de koloniale infanterie stak. Als het Bonnot eens was! Men waarschuwde de veldwachters. Dezen waarschuwden den Parijschen veiligheidsdienst. De Sureté, die lang zamerhand wat sceptisch geworden is tengevolge van de honderden valsche sporen, die haar telkens aangegeven worden, dacht eigenlijk niet, dat het werkelijk Bonnot zou zijn. Maar ze wilde geen enkele aanduiding verwaar- loozeu en een aantal wielrijders-agenten en een paar rechercheurs vertrokken naar Choisy le-Roi, om met alle voor zichtigheid 's nachts wacht te houden rondom het huisje en het open terrein. Zondag zou de chef van de Sureté, Guichard, zelf komen om de loods te doorzoeken. De heer Guichard kwam om halfacht en door twee inspecteurs vergezeld stak hij het grasveld over en stiet de deur van de loods open. In de loods zelf bevond zich een man, die juist een motorrijwiel naar buiten wilde brengen. Den heer Guichard ziende, deinsde hij terug. „Handen hoog" gebood onmid dellijk de chef van de Sureté. Maar de man trok zich nog verder terug en ver school zich in het donker; een der inspecteurs schoot op goed geluk af. Onmiddellijk antwoordde een revolver schot uit de duisternis en verwondde een van de inspecteurs aan de hand. Terzelfder tijd hoorde men op de ver dieping boven de loods haastige stap pen. Niet wetend met hoeveel menschen ze te doen hadden en niet met zijn mannen in een hinderlaag willende vallen, trok de heer Guichard zich met zijn inspecteurs terug. Nauwelijks waren ze buiten, of uit de eerste verdieping werden snel achter elkander verschei dene schoten gelost. Een inspecteur kreeg een kogel in den buik en viel neer, De heer Guichard begreep dat het bracht had. Het eenige wat ik verzweeg was mijn waren naam. Waartoe diende het deze aan deze moordenaars te zeggen Deed ik het, dan liep ik gevaar dat zij mij voortaan zouden bewaken en dat ik, wan neer vroeg of laat hun veiligheid dat eischte, het lot zou deelen van den man, die op op een paar schreden van mijn stoel of ver moord neder lag. Gedurende den tijd, dat ik sprak, hoorde ik aldoor dat treurige geluid aan 't andere eind der kamer. Het maakte mij haast krank zinnig. Ik geloof, dat, als ik kans gezien had, door mijn duisternis heen deze men schen te bereiken en een er van bij de keel te grijpen, ik hem zeker zou gewurgd hebben, zelfs al zou ik daardoor mijn eigen lot. be zegeld hebben. Toen ik hun alles uitgelegd had, werd er weer fluisterend overlegd. Daarop vroeg de man, die gesproken had, mij om den sleutel, die mij bijna het leven gekost had. Ik veronderstel, dat zij hem probeerden, en vonden, dat het uitkwam, zooals ik gezegd had. Hij werd mij echter niet teruggegeven, doch ik hoorde opnieuw de stem zeggen: „Gelukkig voor U, hebben we besloten uw verhaal te gelooven. Sta op!" Ik deed het, werd naar een ander gedeelte der kamer gebracht, en opnieuw in een stoel geplaatst. Toen ik, zooals de gewoonte is van blinden, mijn handen uit strekte, merkte ik, dat ik in een hoek der kamer was, met mijn gezicht naar die hoek toegekeerd. „Als gij u beweegt of rondkijkt," zei de stem „is het uit met ons geloof in uw blindheid." Het was onmogelijk de vreeselijke be dreiging, die in deze woorden lag, verkeerd op te vatten. Ik kon niets doen dan stil te zitten, en met alle aandacht te luisteren. nuttelooze onvoorzichtigheid was zich met zijn mannen te blijven blootstellen en dat een omsingeling en belegering van de loods noodig zou zijn. Hij begreep tevens, dat hij inderdaad met Bonnot en een of meer leden van zijn bende te doen had en dat de ellendelingen hem ditmaal niet mochten ontsnappen. Levend of dood moest men ze hebben. Onmiddellijk gaf hij orders aan al de aanwezige inspecteurs en agenten op hun hoede te zijn, dat de bandieten niet ontvluchtten. Een aantal nieuwsgierigen waren ook al aangekomen, maar werden op grooten afstand gehouden, want uit de loods klonken telkens schoten en de bele gerende agenten en gendarmen schoten ook telkens, wanneer ze door een gat of achter een venster een der baadieten meenden te zien. Om halftien kwam de heer Lépine. Tegen tien uur was in een aantal automobielen een aanzien lijke versterking van agenten, recher cheurs en republikeinsche garde aan gekomen en een geregeld vuur werd nu op de loods geopend. Nadat die toestand eenigen tijd had geduurd, werd aangeboden het huis te bestormen, maar de prefect Lépine ver zette zich daartegen, om geen levens noodeloos op te offeren. Daarom werd besloten het huis met dynamiet te ver nielen. Maar hoe de bommen te plaatsen zonder door de kogels van Bonnot en de zijnen getroffen te worden? De jonge luitenant van de Republikeinsche Garde, Fontan, en de heer Guichard wisten raad. Een soort hooiwagen, door een bewoner ter beschikking gesteld, werd met matrassen bekleed. Men schoot eerst op de matrassen en constateerde dat de kogels er niet doorgingen. Dan werd de wagen, waarvoor een paard gespannen was, achteruit in de richting van de loods gereden, terwijl de luite nant Fontan er zich achter verschuilde. Bij de loods gekomen, kroop de luite nant onder den wagen tot aan den voet van den muur van den loods en plaatste zijn bommen, kwam weer terug achter dezen wagen, die snel terugreed. Tot driemaal toe moest deze manoeuvre herhaald worden eer de bommen hun uitwerking hadden. De eerste maal sprongen ze niet. De tweede maal deden ze maar weinig schade, maar de derde maal na een angstige stilte ging een ontzaglijk gejuich uit de groote menigte op. De loods was opengescheurd, do muren gedeeltelijk ingestort; een klein bijschuurtje alleen stond nog. Eensklaps klonken in het iiuis nog drie schoten; daarna werd alles sül. De bandieten hadden misschien zelfmoord gepleegd. Toch was het mogelijk, dat zij zich maar dood hielden, evenals te Ivry, en daarom liet men door dynamiet Zij hadden een massa te doen, en liepen druk rond. Ik hoorde kasten en laden open doen, en onderscheidde de klank van papier dat verscheurd, en de reuk van papier, dat verbrand werd. Ik hoorde hen ook een of ander dood voorwerp van de vloer opheffen hoorde een geluid alsof er kleeren en linnen verscheurd werd hoorde gerammel van geld, en zelfs het tikken van een hor loge dat op de tafel naast mij werd neer gelegd. Daarop voelde ik een luchtstroom, en begreep dat de deur open was geweest. Ik hoorde zware voetstappen op de vloer de stappen van menschen, die een zwaar gewicht droegen, en ik rilde, als ik dacht, wat dit gewicht moest wezen. Vóór dit laatste volvoerd was, had het gekeim der vrouw opgehouden; eerst was het al zwakker en zwakker geworden, en werd alleen bij tusschenpoozen gehoord. Nu hoorde ik het in 't geheel niet meer, en dit was een groote verlichting voor mijn overspannen zenuwen, hoewel het mij pij nigde te denken, of het soms kwam, doordat er twee slachtoffers waren inplaats van één. Hoewel althans twee menschen die vracht gedragen moesten hebben, wist ik toch, niet alleen te zijn. Ik hoorde iemand zichzelf in een stoel goo:en met een zucht van ver moeidheid, en giste, dat deze was achter gelaten om mij te bewaken. De onzekerheid werd zachtjesaan ondragelijk; daarom zeide ik, zonder mijn hoofd om te draaien: „Hoe lang moet ik hier onder al die verschrik kingen blijven?" Ik hoorde, dat de man zich in zijn stoel bewoog, maar hij gaf geen antwoord. „Mag ik niet weggaan?" pleitte ik. „Ik heb niets gezien, zet mij ergens in een of andere straat neer. Ik zal nog gek worden, als ik hier langer moet blijven." DOOR (Wordt vervolgd

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1912 | | pagina 1