Het Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
Teruggeroepen.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3154:. Zaterdag IS Hei
Debet en Credit.
FËÜÏLLËTON.
1912
:f UU3 VAM ALTEN/
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zonder prijsverbooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
De woorden, aan het hoofd dezer
regelen gesteld, zijn voor de meesten
onzer waarschijnlijk niet vreemd. Als
het Nieuwjaar daar is en de winkelier
zendt zijn rekeningen (voor zoover hij
ten minste tot Nieuwjaar wacht of an
ders wanneer de aard der zaak dit
medebrengt) dan schrijft hijde heer
X. debet aan IJ., voor aan UEd. ge
leverde goederen. Dit beteekent dat X.
schuldig is; terwijl IJ. te vorderen
heeft. Ook weten alle eenigszins meer
gevorderden, dat debet de linkerzijde
van het grootboek vormt en credit de
rechterzijdedat aan de linkerzijde dus
alles komt wat men, of liever, wat
zeker denkbeeldig persoon, de kas ge
naamd, betalen moet, en aan de rech
terzijde wat dezelfde denkbeeldige per
soon te vorderen heeft.
Men vindt tegenwoordig bij v de win
keliers en neringdoenden een streven
om hun zaak in een zoogenaamde con
tantzaak om te zetten en dus het ver-
koopen op crediet af te schaffen. Dat
is al bijzonder gemakkelijk en doet de
beteekenis van debet en credit vrij wat
verminderen. Wanneer ieder maar dade
lijk betaalt wat hij inkoopt of laat
verdienen en omgekeerd, ieder dadelijk
ontvangt wat hij verkoopt of verdient,
dan vervalt daardoor wel niet de nood
zakelijkheid van boekhouden, maar de
rol van debet en credit i3 daarin toch
afgespeeld. Evenwel, gesteld dat dit
wenschelyk moge zijn, zoover zal de
wereld vooreerst niet komen en men
mag al bijzonder tevreden wezen, wan
neer de denkbeeldige persoon, die de
kas heet, een grootere creditzijde dan
een debetzijde heeft.
Inderdaad behoort het geheele streven
van den zakenman daarop gericht te
zijn en het staat vast, dat een wereld
van contante zaken den zakenman,
ieder dus die niet van een afgerond
inkomen leeft, vrij wat meer kans biedt
om de tering naar de nering te kunnen
zetten, dan een wereld van cediet. De
ambtenaar, de kantoorbediende, de werk
man, die een vast inkomen heeft, of
voor zoover hij dat heeft, zal bij ver
anderde levensomstandigheden ook wel
eens de nadeelen ondervinden, maar hij
zal terstond tot de ontdekking ervan
komen, als de debetzijde de creditzijde
overtreft en dan is hij ten minste in
de gelegenheid om dadelijk alle krach
ten in te spannen, om te trachten zijne
inkomsten iets te vermeerderen of zijne
uitgaven nog meer te verminderen. Die
maar altijd voor 't vaderland weg zaken
doet, zonder met eenige zekerheid te
kunnen berekenen, wanneer zijn mis
schien groote vorderingen in contanten
worden omgezet, zal daardoor dikwijls
van minder gunstige conditie wezen.
Nog meer te verkoopen zal dikwijls
ondoenlijk blijken en wat baat het hem,
indien onder zijne vorderingen aanzien
lijke winsten verscholen zijn, wanneer
hij toch niet op redelijke gronden kan
berekenen of en zoo ja wanneer hij er
over zal kunnen beschikken.
Het schijnt een onweersprekelijk feit,
dat de wereld in dit opzicht een ge
heele gedaanteverwisseling ondergaan
heeft en dat wij de oude toestanden
niet meer zullen terug zien. Behoudens
enkele uitzonderingen stond het voor
heen tamelijk vast, dat men van al zijn
werkbazen en leveranciers na Nieuw
jaar, b.v. in de tweede of derde maand,
de rekening te huis kreeg.
Dan was het dien werkbaas of leve
rancier bijzonder aangenaam, wanneer
spoedige betaling volgde; maar hij zou
er niet aan gedacht hebben, eenige be
merking te maken, wanneer slechts in
den loop van het jaar vereffening plaats
had. Wij meenen dat de zaken, die
niet contant betaald werden, iets duur
der waren dan tegenwoordig, hetgeen
dunkt ons vrij natuurlijk was; maar
wij meenen ook, dat zij over 't algemeen
degelijker waren en een en ander is
naar onze meening geenszins onver
klaarbaar.
De menschelijke behoeften waren
oneindig minder hoog. De behoeften der
hoogere standeD zijn uitgebreid, maar
ook afgedaald tot de lagere. Ontwik
keling der kunst en industrie, vermeer
dering van productie, verfraaiing der
voorwerpen, hebben do menschelijke
behoeften in de hand gewerkt. Het
„zaken doen" werd veel meer algemeen,
ook onder hen die geen het minste
kapitaal bezaten, doch het waren er dan
ook vaak waren naar. Tweede, derde
ên vierde qualiteits artikelen overstroom
den de markt en deden ook den kapi
taalkrachtigen een geduchte concurrentie
aan. De contantzaken kwamen aan de
orde; maar ze brachten geen verbetering
in de algemeene fmancieele verhoudingen
omdat ze niet uit het ware beginsel
voortsproten. Kunstmiddelen van allerlei
aard werden te baat genomen om zon
der kapitaal te kunnen concurreeren.
Er zijn eerlijke zakenmensehen, die U
ronduit zeggen dat ze een contantzaak
hebben of althans binnen een bepaalden
tijd op betaling rekenen; maar er zijn
anderen die dat verzwijgen en dan toch
den argloozen kooper met contante be
taling lastig vallen.
Zoo zijn allerlei slechte gewoonten
in gebruik gekomen en houden den on-
gezonden toestand in wezen, waarvan
men zonder eenig bezwaar zeggen kan
dat er in de wereld van zaken sinds
lang en in toenemende mate, een wan
verhouding bestaat tusschen debet en
credit. Yraag aan eeD koopman wat
dit in zijn zaak beteekent en gij weet
tevens wat het beteekent in en voor de
wereld in het algemeen.
En nu wane men vooral niet, dat dit
treurig verschijnsel nieuw zou ziju in
de wereld. Nieuw zijn op zijn hoogst
de vormen, waarin het zich sinds de
laatste halve eeuw langzamerhand is
gaan vertoonenmaar een wereldge
8chiedenis vertoont verschillende tijd
perken, waarvan men' eveneens kan
zeggen dat, op welke wijze en in welke
vormen ook, het fioancieel maatschap
pelijk leven door en door ongezond was
en de debetzijde ver de creditzijde over
trof.
Let men op die dingen wel genoeg
in het dagelijksch leven
Men versta ons wel. Kennis van de
maatschappelijke toestanden en verschijn
selen van den tijd is dringend nood
zakelijk; maar natuurlijk is kennis, zeer
nauwkeurige kennis van eigen toestand,
verweg het noodzakelijkste. En nu is
het wel een zeer opmerkelijk verschijnsel,
dat het laatste veel meer verwaarloosd
wordt dan het eerste. Het gaat er vaak
mee als met sommige menschen, die
ijverig meedoen aan politiek en andere
publieke belangen, in 't algemeen z^er
gewichtig doen in staat en kerk en
maatschappij, maar de belangen van
hun eigen gezin aan de publieke zaak
opofferen.
Yoor 't oogenblik willen we hierop
niet verder doorgaan, omdat het ons
vaste voornemen is, op deze uiterst ge
wichtige zaak nog eens terug te komen.
We zouden slechte sociologen wezen,
als we de wonde plekken in de samen
leving wisten aan te wijzen, zonder een
enkele gedachte aan een noodzakelijke
verbetering te kunnen wyden. Men
beschouwe het bovenstaande dan ook
maar als de debetzijde; terwijl weiets
over de creditzyde tot nader te bewaren.
Buitenland.
Dinsdagavond is de koning van Dene
marken te Hamberg op straat door een
hartverlamming gestorven.
Maandagavond kwam de koning daar
uit Nizza aan. Hij was vergezeld van
de koningin, zijn dochter Dagmar en
Thyra en prins Gustaaf. De koning
voelde zich vrij goed en had 's avonds
nog met veel eetlust gegeten. Even na
10 uur ging hij nog de straat op, om
eenige beweging te nemen. In de na
bijheid van de Ganzenmarkt begon hij
plotseling te wankelen. Een agent zag
het en ving hem op. Hij vroeg wie
hij was en waar hij heen wilde, maar
de koning gaf geen antwoord meer.
De agent bracht toen den bewusteloozen
heer in een huurrijtuig naar het Haven
ziekenhuis. Daar bleek de patiënt reeds
overleden. Men bracht hem toen naar
'de lijkenkamer, waar reeds eenige
andere dooden lagen. Eerst laat in den
nacht miste men den koning in zijn
hotel. Men ging naar hem zoeken.
Eerst zocht men alle nachtlokalen af
en toen men hem daar niet vond, nam
men de politie in den arm. Deze ont
dekte spoedig, dat in het Havenzieken
huis een deftig gekleede oude heer
binnengebracht was, die dan waarschijn
lijk de koning zou zijn. Haar vermoeden
bleek juist. Het-lijk werd toen onmid
dellijk naar het hotel overgebracht.
Omtrent zijn levenswijze lezen we:
Te Kopenhagen leefde Koning Frede-
rik als een gewoon burger. Zonder
eenig vertoon van vorstelijkheid bewoog
hij zich in de stad, deed hij inkoopen
en maakte hij praatjes op zijn wande
lingen. De koninklijke tafel was toe
gankelijk voor bijna ieder burger. De
raadsleden van Kopenhagen, ook de
socialisten, waren vaak gasten ten hove
maar ook hoogleeraren, kunstenaars,
bekende kooplieden en artsen, allen
werden bij tijd en wijle aan de konink
lijke tafel uitgenoodigd, waarbij men
met huiselijke ongedwongenheid ont
vangen werd.
Koning Frederik de VIII, schoon hij
den 3en Juni 69 jaar zou worden, heeft
slechts kort geregeerd. Zijn vader, ko
ning Christiaan de IX, overleed den
29en Januari 1906 op bijna 88-jarigen
leeftijd. Zijn regeering heeft dus iets
meer dan zes jaar geduurd.
De Koning heeft vier zoons en drie
dochters. Zijn oudste zoon, die hem als
Koning opvolgt, is prins Christiaan
nu koning Christiaan X geboren 26
September 1870 en in 1898 getrouwd
met Alexandrine hertogin van Mecklen
burg Schwerin, een zuster van de
Duitsche kroonprinses en volle nicht
van prins Hendrik der Nederlanden.
Zij hebben twee zoons, de oudste, prins
HUGH CONWAY.
IV.
9)
Er is een week verstreken. Ik ben nu
overtuigd dat mijn hartstocht een sterke
harstocht isben er zeker van dat deze
plotseling opgekomen liefde evenlang zal
duren als mijn leven, dat het geen voorbij
gaande opwelling is die door tijd op of
afwezigheid over zal gaan. Of ik het doel
van mijn wenschen zal bereiken of niet,
deze vrouw zal mijn eerste en mijn laatste
liefde zijn.
Veel gevorderd ben ik tot op heden nog
niet. Ik zie haar iederen dag, omdat ik
wacht op haar gaan en komen, eD telkens
als ik haar zie, vind ik nieuwe gratie in
haar figuur.
Ik ben enkele dingen omtrent haar te
weten gekomen. Zij heet Pauline March en
is dus een Engelsche, ofschoon ik haar
somtijds eenige Italiaansche woorden hoor
richten tot de oude Terefa, haar kamenier.
Zij schijnt niemand te kennen en, voor
zoover ik kan nagaan, weet niemand meer
omtrent haar dan ik.
Het is een Tantaluskwelling om in het
zelfde huis te wonen met de vrouw, die
men lief heeft en zelfs geen gelegenheid te
krijgen om het beleg te ondernemen. Die
oude Teresa bewaakt haar meesteres als
een goedafgerichte hond. Haar donkere
oogen nemen me snel en achterdochtig op,
wanneer ik de beide vrouwen ontmoet en
haar goeden morgen of goeden avond wensch.
Tot dusver ben ik nog niet verder gekomen
dan deze koele beleefdheden. Pauline's blik,
noch haar manieren geven mij de geringste
aanmoediging. Zij aanvaardt mijn groet
ernstig, terughoudend en onverschillig.
Het wordt mij duidelijk dat liefde op het
eerste gezicht volstrekt niet wederkeerig
behoeft te zijn. Ik spreek mij zelf moed in
door te denken dat het lot toch nog iets
voor mij in petto moet hebben, anders zou
het Pauline en mij nooit in eikaars tegen
woordigheid gebracht hebben.
Op een avond hoorde ik een val,het ge
kletter van brekend aardewerk en een kreet
van schrik. Ik vloog mijn kamer uit en
vond Teresa op de trap liggen tusschen de
scherven van het beste theeservies van onze
huisjuffrouw en erg kermend. Mijn gelegen
heid was gekomen.
Onbeschaamd als een verliefd men6ch
maar zijn kan, vloog ik haar te hulp, dienst
vaardig alsof het mijn eigen moeder ge
weest was. Ik trachtte haar op de zachtst
mogelijke manier op te beuren, maar zij
zonk weer neer en kermde iets van „een
der voeten gebroken."
Het was duidelijk dat Teresa's Engelsch
niet haar sterkste zijde was; dus vroeg ik
haar in het Italiaansch wat er aan scheelde.
Zij leefde heelemaal op toen zij haar moe
dertaal weer hoorde en ik vernam dat zij
haar knie zóó ernstig gestooten had, dat
zij niet kon opstaan. Ik zei haar dat ik
haar naar haar kamer zou dragen en zonder
verdere praatjes nam ik haar op en droeg
haar de trappen op.
Pauline stond op het portaal. Haar groote,
donkere oogen waren wijd opengesperd en
haar heele uiterlijk verried schrik. Ik bleef
even boven en vertelde haar wat er gebeurd
was, daarna bracht ik de oude vrouw naar
haar kamer en legde haar op bed. De meid
werd om een dokter gezonden en toen ik
heenging, bedankte Pauline mij rustig,
maar naar mij toescheen ietwat onverschillig,
voor mijn vriendelijkheid. De droomerige
oogen ontmoetten de mijne, maar schenen
mij nauwelijks te herkennen. Ja, ik moet
erkennen dat mijn godin gevoelloos scheen,
maar wat was zij schoon! Die fijne, regel
matige trek.
Zij gaf mij de hand toen ik wegging.
Ik kon mij nauwelijks weerhouden ze aan
mijn lippen te drukken en haar nu reeds
te zeggen, dat ik sinds maanden aan haar
alleen gedacht had, maar zoo iets zou on
verstandig geweest zijn bij een eerste ont
moeting en dubbel onverstandig nu Teresa
daar op bed lag en, in weerwil van haar pijn
haar achterdochtige blikken geen oogenblik
van mij afwendde. Ik kon dus alleen maar
zeggen dat ik hoopte haar nog verder van
dienst te kunnen zijn en trok mij toen terug.
Maar het ijs was gebroken onze handen
hadden elkaar ontmoet. Pauline en ik
waren niet langer vreemden voor elkaar
Het ongeval van de oude Teresa hield
haar, al was het dan niet zoo ernstig als
zij aanvankelijk gemeend had, toch ver
scheidene dagen in huis. Ik hoopte dat dit
mij de gelegenheid zou geven mijn kennis
making met haar meesteres voort te zetten,
maar de uitkomst beantwoordde niet aan
mijne verwachtingen. In de eerstvolgende
dagen kwam Pauline, voor zoover ik kon
nagaan, niet buitenshuis. Eens of tweemaal
ontmoette ik haar op de trap, en belang
stelling voor de oude vrouw aan den dag
leggende, praatte ik een paar minuten met
haar. Het scheen mij toe, dat zij een pijn
lijke schuwheid aan den dag legde een
schuwheid zóó groot dat het gesprek, het
welk ik zoo vurig gewenscht had langer
te doen duren, al spoedig zijn natuurlijken
dood stierf.
Eindelijk zag ik haar op een morgen
alleen het huis uitgaan. Ik nam mijn hoed
en volgde haar. Zij liep het troittoir voor
het huis op en neer. Ik liep haar op zij
en, na de gewone vraag over Teresa, bleef
ik naast haar. Ik m est nu trachten op
wat beteren voet met haar te komen.
„U is nog niet lang in Engeland, miss
March?" vroeg ik.
„Niet lang een paar maanden", ant
woordde zij.
„Ik zag u in het voorjaar te Turijn
in de kerk de San Giovanni." Zij sloeg haar
oogen op en ontmoette de mijne met een
vreemden, vragenden blik.
„U was daar met uwe dienstbode op
een morgen," ging ik voort.
„Ja, wij gingen daar vaak heen."
„U is een Engelsche, veronderstel ik
Uw naam is althans geen Italiaansche?"
„Ja. Ik ben een Engelsche."
„Dus u woont hier? U gaat niet meer
naar Italië terug?"
„Ik weet het niet ik kan het niet
zeggen."
Pauline's manier van spreken was zeer
onbevredigend. Ik deed nog verscheidene
pogingen om iets te weten te komen om
trent haar gewoonten en haar smaak. Haar
antwoorden waren echter onbevredigend.
Toen ons wandelingtje afgeloopen was, was
zij nog een even groot raadsel voor mij als
te voren. Het eenige bemoedigende was, dat
zij geea blijk gaf mij te willen ontwijken.
Wij wandelden herhaaldelijk onze gemeen
schappelijke woning voorbij, maar zij ging
niet naar binnen, zooals zij had kunnen
doen als zij mij kwyt had willen zijn.
Frederik, geboren in 1899, de tweede
prins Knoet, in 1900.
Woensdag had op het plein van het
paleis Amalienborg te Kopenhagen zich
een volksmenigte van 30 tot 40 duizend
personen verzameld, toen minister-pre
sident Berntsen op het balkon van het
paleis van Christiaan VII kwam en met
luide stem uitriep: „Koning Frederik
VIII is dood. Leve Koning Christiaan
X!"
De menigte begroette de verklaring
van den minister president met hoera
geroep. Koning Christiaan trad daarop
in generaalsuniform met het blauwe
lint van de Olifantsorde om op het
balkon. Hij ontblootte het hoofd en
hield een door betuigingen van bijval
dikwijls onderbroken rede.
Het treurige bericht heeft alle Denen
getroffen, zeide Z. M. De Koning, mijn
zeer geliefde vader, die hoopte gezond
en wel uit Nizza, waar hij herstel van
zijn borstziekte gezocht had, terug te
keeren, is plotseling overleden. Een
zware verantwoordelijkheid is nu op
mijn schouders gelegd, doch ik hoop
hetzelfde vertrouwen te genieten, waar
mede men mijn vader tegemoetkwam.
Het geluk, de vrijheid en de onafhan
kelijkheid van Denemarken zullen mijn
doel zijn.
De volksmenigte brak in een lang
durig geestdriftig hoerageroep uit. De
vlaggen op het paleis, die halfstoks ge
waaid hadden, gingen omhoog en de
forten vuurden het koningssaluut af.
De nieuwe koning gaat door voor een
man met vasten wil. Koning Haakon
van Noorwegen is zijn broeder.
Te Reichenberg, in Bohemen, hoeft
zich Zaterdagnacht een ontzettend fa
miliedrama afgespeeld. De in de geheele
stad bekende en geachte huiseigenaar
Adolf Horn heeft zijn echtgenoote, zijn
achttienjarigen zoon en zijn elfjarig
dochtertje door revolverschoten gedood
en daarna zelfmoord gepleegd. Het
dienstmeisje vond des morgens vroeg
de lijken. Hom schijnt eerst zijn vrouw
en toen zijn dochtertje te hebben dood
geschoten, daarna riep hij zijn zoon,
die boven sliep, en schoot hem met
twee kogels neer. Vervolgens legde hij
de drie lijken in het bed van zijn vrouw,
waschte alle bloedsporen in de slaap
kamer af, ging daarna ook in het bed
liggen en schoot zich een kogel door
den rechterslaap. De man had tevoren
alles voor den moord geregeld, zelfs had
hij het dienstmeisje haar loon uitbetaald.
Hij schijnt de daad bedreven te hebben
in een oogenblik van geesteszwakte
twee van zijn broeders hebben ook zelf
moord gepleegd.
Het duurde niet lang of ik bemerkte dat
de zwarte oogen van de oude Teresa ons
beloerden van achter het gordijn van de
woonkamer. Zij moest uit haar bed gekropen
zijn om haar taak niet te verwaarloozen.
Ik was woedend over dat spionneeren, maar
het was nu nog te vroeg om er mij aan te
onttrekken.
Vóór Teresa weer de deur uit kon strom
pelen, had ik Pauline meer dan eens op
dezelfde wijze ontmoet. Ik bespeurde met
genoegen dat zij verheugd Bcheen als ik
naast haar kwam loopen. De eenige moeilijk
heid, waaronder ik zuchtte, was om haar
aan het praten te krijgen. Zij wilde wel
luisteren naar al wat ik zeide, zonder er
op in te gaan en zonder erop te antwoorden,
behalve dan met ja of neen. Indien zij,
wat heel zelden gebeurde, iets vroeg of een
uitvoeriger antwoord gaf, dan zij placht te
doen, werd die krachtsinspanning nooit
volgehouden. Ik schreef dit voor een groot
deel toe aan sluwheid en aan haar opge
sloten levenswijze want de eenige persoon,
met wie zij sprak, was die vreeselijke oude
Teresa.
Hoewel ieder woord en ieder gebaar van
Pauline mij verried dat zij wel opgevoed
en van goede afkomst was, was ik toch ver
baasd over haar gebrek aan litteraire kennis.
Als ik een schrijver noemde, een boek aan
haalde, liet zij dat onopgemerkt voorbijgaan
en zij keek mij aan alsof zij verbaasd was
over mijn toespeling ol wanhopig over haar
eigen onwetendheid. Ofschoon ik haar nu
al verscheidene malen ontmoet had, was ik
niet voldaan over de vorderingen, die ik
gemaakt had. Ik wist dat ik de sleutel van
haar karakter nog niet gevonden had.
DOOR
(Wordt vervolgd).