Bel Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
Practisch Onderwijs.
Teruggeroepen.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No3182. Zaterdag 24 Augustus.
FEUILLETON.
1912.
UUiD VAN ALTENi
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/» ct: Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Een practisch mensch zal bij alles
wat hij doet rekening houden met de
vraag oi hetgeen hij doet wel noodig
ot nuttig is, of liever vóór hij iets
doet heeft hij zich reeds afgevraagd
of hetgeen hij van plan is te doen wel
noodig of Duttig is. Ziet bij 't noodige
of 't nuttige er werkelyk van in, dan
zal hij in de meeste gevallen doen wat
hij voornemens was te doen, maar komt
hij tot de overtuiging dat hij het wel
kan nalaten, omdat 't toch onnoodig
of tot niets nut zal zijn, dan zal hij
nalaten wat hij toch eerst voorne
mens was om te doen. Zulke menschen
noemt men practische menschen. Er
zijn er echter zeer velen onder ons,
die wel eens iets doen, waarvan men
nu juist niet kan zeggen dat 't noodig
of nuttig is. Wij tenminste willen niet
ontkennen dat wij nooit eens iets doen,
wat wij niet evengoed zouden kunnen
nalaten, omdat 't onnoodig of tot niets
nut is. Ook willen wij niet ontkennen
dat wij nooit eens iets hebben gedaan,
wat beter was dat wij niet gedaan
hadden. Op den naam van practisch
mensch maken wij geen aanspraak.
.En zooals wij zullen er wel meer zijn,
die gaarne zullen durven beweren dat
alles wat zij doen niet noodig of nuttig is
en dus ook niet op den naam van prac
tisch mensch kunnen bogen.
Ditmaal willen wij in ons artikel
eens laten blijken dat wij toch nog
niet zoo geheel en al onpractisch zijn.
Allen hebben we onze goede punten
ook, zoo goed als alle dingen behalve
een schaduw-, ook een lichtzijde heb
ben. "Wij meenen dat 't nu eens heel
goed van ons is om anderen op hun
onpractische dingen te wijzen en men
zal hiervannaar wij meenen, niet kun
nen zeggen dat 't onpractisch is, want
anderen op hun fouten te wijzen is
goed, nuttig, noodzakelijk, bijgevolg
practisch. Men zal misschien van ons*
zeggen „zelf niet eens zuiver op de
graat en anderen een lesje lezen", maar
zoo gaat het nu eenmaal in de wereld,
de balk in eigen oog wordt niet gezien
en op den splinter in eens anders oog
wordt gewezen.
't Is ditmaal ov6r ons onderwijs op
de lagere school dat we eens een woordje
willen zeggen.
4 Als aan alles kleven ook ons lager
onderwijs nog fouten aan. Als aan alles,
HUGH CONWAY.
(37
Zij herinnerde zich nu uitstekend alle
vroegere gebeurtenissen; zij wist alles tot
aan 't tijdstip, dat haar broeder was ver
moord maar daarna was mist, waaruit
zij zichzelf terugvond in een vreemde kamer,
ziek, en verpleegd door een vreemde meid.
Verscheidene dagen verliepen, vóór Pauline
mij vroeg naar het aandeel, dat ik gehad
had in haar omsluierd leven. Op een avond
stonden wij op den top van een zwaarbe-
groeiden heuvel, vanwaar wij nog juist een
glimp van de zee op konden vangen, die
nu verguld was door een schitterende zons
ondergang. Wij waren eenigen tijd stil ge
weest, en wie kan ons zeggen of onze ge
dachten niet méér éénheid tusschen ons
vormden, dan eenige woorden gedaan kon
den hebben, gedurende onze vreemde en
onzekere verbintenis. Ik zag naar de wester-
kim, tot de gloeiende tinten wegvaagden,
en, weer naar mijn gezellin gekeerd, zag ik
haar oogen met een pijnlijken ernst op mij
gericht.
„Zeg me eens," zei ze, „zeg me, wat ik
zal vinden als het verleden tot mij weer-
komt?"
Haar vingers speelden, onder 't spreken,
met haar trouwring, die zij nog altijd droeg
maar zij had mij nog niet gevraagd, waarom
die aan haar vinger was.
„Denkt ge, dat het zal terugkomen Pau
line?" vroeg ik.
„Ik hoop het, of wacht moet ik er
zeggen we, want niets is volmaakt,
niets is hier op deze wereld zooals 't
zou moeten zijn. Nu wordt er wel be
weerd dat ook niets ooit volmaakt zal
wordenen wij willen dit wel toe
geven, maar omdat er niets is, dat ooit
volmaakt zal worden, mag dat voor
ons een reden zijn om 't dan maar
te laten blij ven zooals 't is Neen niet
waar Zijn wij niet verplicht om ons
best te doen 't volmaakte zoo dicht
mogelijk nabij te komen Wij meenen
dat een ieder hierin wel met ons kan
medegaan.
Kunnen wij, menschen, de wereld en
al wat daarin is niet volmaakt krijgen,
dan moeten wij toch 't volmaakte zoo
dicht mogelijk nabij trachten te komen.
Op de lagere school wordt ons ge
leerd: lezen, schrijven, rekenen, Neder-
landsche taal, aardrijkkunde, geschie
denis, Reekenen, ja wat al niet; in de
hoogste klasse wordt den leerlingen zelfs
wel les gegeven in Fransche taal. Er
wordt den kinderen dus nog al heel
wat wijsheid ingegeven. En toch hoort
men nog zoo vaak zeggende kinderen
leeren bijna niets. Hoe kan dat nu?
vraagt men ze leeren toch lezen, schrij
ven, rekenen, enz.! Ja, wordt er ge
antwoord, dat is wel zoo, maar van
alles leeren ze te weinigWaaraan dat
ligt? We zouden hierop het antwoord
niet durven geven, 't Kan aan de leer
lingen liggen, aan de onderwijzers en
ook kan 't zijn dat er in te veel vak
ken onderwijs gegeven wordt. Op dit
laatste willen velen wel in. Wat hebben
onze kinderen aan die oude geschiede
nis, wordt er wel eens gezegd. Waar
voor is 't noodig, vragen ze, dat ze
precies het jaartal weten waarin Al-
brecht Beiling levend begraven werd,
enz. en ze laten er dan op volgen't
was Veel beter dat ze den kinderen
maar leerden, en dan goed, waaraan ze
later iets hadden. Zoo is 't, de kinderen
moeten iets en dat alleen leeren, waar
aan ze later iets hebben. Wat ze later
't meeste noodig hebben, daarin moes
ten de kinderen ook 't meeste worden
onderwezen. Dat kan echter niet ten
Opzichte van alle leervakken op de lagere
school gezegd worden. Wat hebben de
kinderen bijvoorbeeld tegenwoordig ook
aan de Fransche taal? Vroeger mag
't misschien de taal geweest zijn, nu
is ze 't niet meer. Tegenwoordig is de
Engelsche taal de taal. Waarom dan
de Fransche taal nog steeds onderwezen
en waarom niet de Engelsche?
op hopen? Zal het me vreugd of droefheid
brengen?"
„Wie kan dat zeggen? die beide zijn
steeds dooreengeweven."
Zij zuchtte, en wendde haar oogen naar
den grond.
„Zeg mij," zeide zij „hoe en wanneer zijt
ge in mijn leven gekomen waarom heb
ik van u gedroomd?"
„Ge zaagt me zoo vaak toen ge ziek waart."
„Waarom vond ik, ontwakend, uw oude
dienstbode, die mij oppaste?"
„Uw oom droeg u aan mijn zorg over.
Ik beloofde, gedurende zijn afwezigheid op
u te passen."
„En hij zal nooit terugkomen. Hij is ge
straft voor zijn misdaad, dat hij er werke
loos bijstond, toen de arme jongen vermoord
werd."
Zij hield haar handen voor de oogen, als
om dat gezicht van zich af te houden.
„Pauline," zei ik, wenschende haar ge-
dachtengang te wijzigen, „zeg me, hoe ge
mij zaagt in uw droomen; en wat ge van
mij droomde?"
Zij rilde. „Ik droomde, dat ge bij me
stond in diezelfde kamer dat ge die
daad zaagt volbrengen. Toch wist ik, dat
dit niet zoo zijn kon."
„En verder?"
„Ik zag uw gezicht verscheiden maal
het was altijd reizende, reizende door wol
ken. Ik zag uw lippen bewegen, en gij
echeent te zeggen„Ik ben bezig naar de
waarheid te zoeken" en zoo wachtte ik
geduldig op uw terugkomst."
„Hebt ge nooit te voren over mij ge
droomd?"
Het was donker geworden. Ik was niet
zeker, of het een blos was, dan wel de diepere
schaduw der boomen, waardoor haar wangen
donkerder waren gekleurd. Mijn hart klopte
woest.
Zoo zouden we door kunnen gaan.
Van belang zou 't evenwel zyn in
dien de leervakken der lagere school
eens aan een grondige herziening werden
onderworpen, dat in die vakken't meest
les werd gegeven, waaraan de kinderen
later 't meeste zouden hebben en dat
andere vakken dan maar van 't leer
plan der school werden afgevoerd of
dat aan 't onderwijs in die vakken
minder tyd werd besteed, zoodat er
genoegzaam tijd over zou zyn om in
de meer noodige vakken beter en langer
onderwijs te geven.
Zooiets zou niet alleen nuttig zijn,
maar is zelfs noodig, omdat het in 't
belang van 't kind is.
Bulten land.
Dinsdagmiddag kwam uit Londen het
bericht, dat de ziekte van generaal Booth
plotseling verergerd was en dat elk
oogenblik het einde van den grijsaard
verwacht werd. Des avonds te 10 uur
20 min. is William Booth in zijn woning
te Hadley Woods, even buiten de Noor
delijke grenzen der wereldstad, de eeu
wige rust ingegaan.
Met hem is een bezielende persoon
lijkheid heengegaan, die, wat algemeene
bekendheid en populariteit betreft, zijn
wedergade niet heeft in de gansche
beschaafde wereld en ook in een goed
deel van de onbeschaafde wereld, want
de aarde was niet te groot voor hem;
overal arbeidde hij en deed hij arbeiden.
De wereld heeft een man verloren, die
smaad en bespotting verdragende, on
versaagd bleef werken voor zijn over
tuiging, in het bewustzijn een roeping
te vervullen te hebben voor zijn mede-
menschen van elk ras en van eiken
stand.
Den lOden April 1829, dus 83 jaren
geleden, werd William Booth te Not
tingham in Engeland uit eenvoudige
ouders geboren. Reeds op jeugdigen
leeftijd, vijftien jaar oud slechts, kwam
hij onder den indruk der Wesleyaansche
Methodisten en werd hij bekeerd; zijn
opvoeding genoot hij van een gods
dienstonderwijzer van de Methodist New
Connection Church. Al spoedig trad hij
als prediker op, begeerend zijn leven
te leven voor anderen. Door zijn popu
laire welsprekendheid wekte hij vele
boetvaardigen tot bekeering. In 1850
trad hij in dienst van de Nieuwe Metho-
distenvereeniging te Londen en tot 1861
werkte hij als predikant te Londen,
Halifax en Gateshead in Derbyshire,
sinds 1855 bijgestaan door zijn lieve
vrouw, Catharine Mumford, de moeder
van het Leger des Heils genoemd. In
„Ik kan het niet zeggen. Ik weet het niet.
Vraag niet verder 1" zei ze met gesmoorde
stem. Toen keerde ze zich om.
„Het wordt kil en donker. Laten we naar
huis gaan."
Ik volgde haar. Het was zoo heelemaal
regel geworden, dat ik den avond bij haar
doorbracht, dat ik geen uitnoodiging af
wachtte. We waren gewoon 's avonds een
paar uur samen te spelen en te zingen.
Pauline's eerste verlangen na haar herstel
was een piano geweest. Daar zij in de mee
ning verkeerde, een rijke erfgename te zijn,
yond zij er niets geen bezwaar in, om alles
te vragen, waar zij behoefte aan had, en
daar mijn bevelen aan Priscilla zóó waren
dat geen geld mocht worden ontzien om
aan al haar wenschen te voldoen, werd een
piano uit de naastbij zijnde stad gezonden.
Al haar vaardigheid was teruggekeerd;
haar stem was zelfs sterker dan vroeger.
Telkens en telkens weer hield ze mij ge
vangen, zooals ze het nog eens gedaan had,
toen ik weinig vermoedde, hoe vreeselijk
dien zang zou eindigen, of dat mijn lot en
dat der zangeres zoo nauw dooreengeweven
zouden worden.
Ik was daarom verbaasd, toen ze zich
dezen avond op den drempel omkeerde en
zeide: „Vanavond niet. Laat mij vanavond
alleen, bid ik u."
Ik maakte geen tegenwerping. Ik nam
haar hand en zeide haar vaarwel tot den
volgenden morgen. Ik zou heengaan en bij
't licht der sterren aan haar loopen denken.
Toen wij van elkaar afgingen, keek ze mij
vreemd, haast plechtig aan.
„Gilbert," zei ze, Italiaansch sprekend,
want Priscilla stond in de open deur, „moet
ik bidden, dat het verleden terugkomt, of
dat ik't mij nooit zal kunnen herinneren?
Wat zal 't beste zijn. voor mij en voor u
Zonder antwoord te wachten, sloop ze
1861 verzocht hij aan zijn kerkgenoot
schap verlof, zijn bekeeringswerk als
straatprediker voort te zetten, doch het
genootschap besloot geen evangelisten
meer uit te zenden. Toen besloot Booth,
met volkomen instemming van zijn
vrouw, zich van dat genootschap af te
scheiden, om ongehinderd den evangeli
satie-arbeid te kunnen voortzetten onder
de lagere klassen van het volk, in kroe
gen en in schouwburgzalen. Te Wolsall
richtte hij op wat toen genoemd werd
de „Hallelujah Band".
Op zijn reizen door het land kwam
hij te Londen, waar hem de ellende
onder de bevolking van Oost-Londen
trof. Den 5en Juli 1865 ving hij in
Whitechapel, het donkerste deel van
Londen, zijn pogingen aan om het lot
van die bevolking te verbeteren een
bevolking, levende in krotten en slop
pen, waar ondeugden en drankmisbruik
welig tierden. Als boetpredikers gingen
William Booth en zijn vrouw rond.
Dagelijks tartten zij de beleedigingen
van het laagst gezonken volk, als zij,
predikende voor de kroegen, degenen,
die daarheen hun schreden richtten,
wezen op het verderf dat hen en de
hunnen te wachten stond, wanneer zij
daar hun heil bleven zoeken. Degenen,
die er in- en uitgingen bespotten hen
de houders dier drank-gelegenheden, in
Booth ziende den vijand van hun be
staan, beleedigden hem; hitsten het
plebs op tegen den prediker en zijn
vrouw, die langzamerhand eenige aan
hangers om zich verzamelden.
Door den drang der omstandigheden
hij moest toch zorgen voor zijn be
keerlingen die men, omdat ze arm wa
ren en onbeschaafd, nergens hebbeD
wilde werd de Oost-Londensche Zen-
ding geboren. Doordat de bekeerden
zich ook naar elders verspreidden werd
het arbeidsterrein grooter en grooter.
De Oost-Londensche werd de Christe
lijke Zending, totdat ten slotte in 1878
de „Salvation Army" gesticht werd.
De helpers van den heer Booth had
den hem reeds tevoren vol bewondering
hun generaal genoemd en zichzelf zijn
luitenants thans ontstond werkelijk
eene organisatie in militairistischen
geest. Booth werd generaal, de bekeer
lingen zijn heils-soldaten en hunne lei
ders en predikers zijn officieren van
allerlei rang. Te Londen werd het hoofd
kwartier gesticht en een school opge
richt, waar de officieren hun opleiding
ontvingen.
Nog had het Leger ontzettend veel
vervolging te lijden. Het leven van den
generaal en zijn echtgenoote liep meer
malen gevaar, en dagelijks stonden de
Heilsoldaten bloot aan slagen en ge
vangenisstraf. Doch het Leger groeide
langs Priscilla, die nog op mij stond te
wachten, om haar te volgen.
„Goeden nacht, Priscilla," zei ik, „ik kom
niet binnen."
„Niet binnenkomen, mijnheer Gilbert! dat
zal juffrouw Pauline niet prettig vinden."
„Ze is moe, en niet al te best in orde. Ga
liever naar haar toe. Goeden nacht."
Priscilla kwam nu naar buiten en sloot
de deur achter haar. Er was iets in haar
manier van doen, alsof zij van plan was
dezelfde autoriteit van mijn kinderjaren op
mij uit te oefenen een autoriteit, die
tot aan mijn lange broek geduurd had
ik twijfel er niet aan, of zij zou mij 't liefste
bij de kraag gevat en een draai om de ooren
gegeven hebben. Nu was zij verplicht zich
te bepalen tot een soort bezorgde misprijzing
in haar stem.
'„Nogal natuurlijk, dat ze zich niet prettig
voelt, arme juffrouw Pauline, als haar man
in 't eene huis woont en zij in 't andere.
En hier in den omtrek wil iedereen te weten
komen in welke verhouding gij beiden tot
elkaar staat, en vragen ze me van alles, en
ik mag niet zeggen, dat ge man en vrouw
zijt."
„Neen, nog niet."
„Nu, en ik zal het toch doen, mijnheer
Gilbert. Ala u het niet aan die arme juflrouw
Pauline wilt zeggen, dan zal ik het doen.
Ik zal haar vertellen, hoe ge haar thuisge
bracht en om mij gestuurd hebt om haar
op te passen hoe ge haar verzorgd en
vertroeteld hebt, dag aan dag hoe ge
uzelf, terwille van haar, hebt opgesloten,
zonder ooit zelfs het gezicht van een oud
vriend te zien. Ja zeker, mijnheer Gilbert,
ik zal het haar zeggen, allemaal, en hoe u
in haar kamer bent gekomen en haar gekust
hebt, vóór u wegging, op dien nartui dag.
Zij zal zich alles dan heel best wet'r her
inneren."
tegen de verdrukking in, Generaal
Booth was een buitengewoon begaafd
propagandist, een zeldzaam organisator
en daarenboven een man van verbazing-
wexkenden ijver en werkkracht. Zijn
vrouw, die een goede opvoeding geno
ten had, bezat een welluidende stem
en beschikte in hooge mate over de
gave der welsprekendheid. Zij wist ook
een beschaafd publiek te boeien en aan
zienlijke personen voor de Salvation
Army te winnen.
In 1890 maakte de dood een einde
aan haar leven.
Van 1890 af dagteetent het z.g. Maat
schappelijk Werk van het Leger des
Heils, zijn Toevluchten voor Dakloo-
zen, Werkplaatsen, Landkolonies, Ach-
terbuurtposten, Reddings-, Moeder- en
Kinderhuizen, zijn Arbeids- en Anti
zelfmoord-Bureau, zijn Emigratiede
partement, enz, enz. Thans telt het
Leger des Heils over de wereld totaal
8582 corpsen en 13726 officieren, bene
vens ongeveer 904 van de genoemde
stichtingen die voor ongeveer 30.000
personen plaats bieden. In 1910 werden
meer dan 6 millioenen bedden en 10
millioen maaltijden verstrekt
Eens bespot, vervolgd, verguisd, heeft
William Booth in de latere jaren zijns
levens waardeering gevonden voor zijn
werk. Bij het in 1904 gehouden Heils-
armee-congres werd hij persoonlijk door
den Koning van Engeland ontvangen,
een eer, welke ook de vorsten der Scan
dinavische rijken, de Keizer van Japan
en de president der „Vereenigde Staten
hem waardig keurden. In October 1905
werd hem door het bestuur der City
te Londen het eereburgerschap ver
leend en ook Nottingham maakte hem
eere-burger. De Universiteit van Oxford
verleende hem den doctorstitel. Zijn
arbeid is erkend, nog bij zijn leven.
Een groote dag was het voor den
generaal, toen hij drie jaren geleden
zijrif 80en geboortedag vierde. Krachtig
stond hij in den Albert Hall en ont
ving deputaties uit alle landen der
wereld.
Sedert is hij gaan sukkelen en gingen
de krachten hem begeven. Vooral zijn
gezichtsvermogen nam af. Operatie op
operatie volgde en het slot is geweest,
dat de grijze werker het licht zijner
oogen geheel moest missen. De nacht
was voor hem aangebroken, doch nog
gunde hij zich geen rust. Totdat nu het
einde zijns levens gekomen is.
De leidende kracht van het Leger des
Heils is heengegaan. Afgewacht zal
moeten worden of het Leger ook nadat
zijn invloed en voorbeeldeloos organi
satietalent zijn verdwenen, in staat zal
zijn den door hem geinspireerden en
georganiseerden arbeid op denzelfden
„Ik gebied u, niets te zeggen."
„Ik heb al naar te veel bevelen van u
geluisterd, mijnheer Glbert, en kan er dus
nu wel eens eentje niet opvolgen, terwille
van u zelf. Ik zal het doen, en er zelf de
gevolgen van dragen."
Voelend dat de uitlegging, door Priscilla
gemaakt, niet alleen veel van het roman
tische weg zou nemen, maar ook op de
dingen zou vooruitloopen, waardoor het veel
moeilijker zou zijn die ten mijnen gunste
te keeren, was ik zeer genegen haar kras
aan te pakken. Echter, uit oude ervaring
wetend, dat de goede oude ziel niet gedreven,
maar wel geleid worden kon, was ik ver
plicht mijn toevlucht tot vleierij te nemen.
Dus vroeg ik:
„Dat zal je toch niet doen, als ik je smeek
't niet te doen, ouwe vriendin? Je houdt te
veel van mij, om iets tegen mijn wenschen
in te doen."
Tegen deze oproep was Priscilla niet be
stand, maar zij drong er op aan, dat ik de
ware stand van zaken zoo spoedig mogelijk
openbaar zou maken.
„En wees niet al te zeker, mijnheer Gil
bert," voegde zij er bij, „over't geen zij zich
al of niet herinnert. Soms denk ik dat ze
veel meer weet, dan u wel veronderstelt."
Daarop ging ze van mij weg, en ik liep
al wandelend, te denken, over de beteekenis
van Pauline's laatste woorden„Wat zal
het beste zijn, voor u en voor mij? te
vergeten of het zich te herinneren?"
Hoeveel had zij vergeten, hoeveel in haar
geheugen weer opgeroepen? Hadden de
ringen aan haar vingers haar niet geopen
baard, dat zij een getrouwde vrouw was?
Kon zij het helpen, dat zij argwaan kreeg,
wiens vrouw zij was?
DOOR
(Wordt vervolgd