Het Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Tevredenheid. Teruggeroepen. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 3184. Zaterdag 31 Augustus. FEUILLETON. tlfia VAN ALT^° VOOB Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. 1912. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 77» ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag» middag 12 uur ingewacht. Waarvoor zou je je druk maken? Het helpt immers toch niet. De men- gchen willen nou eenmaal niet anders. Zij willen niet naar een degelijke schouw burg, maar naar tingeltangels, waar schunnigheden gedebiteerd worden en een uitstalling is van vrouwenvleesch of waar alle geestigheid in dubbelzin nigheid overslaat. Dat 's jammer, erg jammer. Maar wat doe je er tegen en wat helpt het, of je er nou kolommen over vol schrijft De menschen, die het lezen, glimlachen eens, halen hun schouders op en gaan toch naar Flora of Casino. En de menschen, die het niet lezen en dat zijn de meesten behoeven niet te glimlachen, maar gaan ook. Welnu, laat ze gaan. Als de eerste lentewind om je hoofd waait en de lucht zoo teer-blauw is, als de landen beginnen te groenen en in de boomen o, nauw-hoorhaar maar het jonge leven ritselen gaat, dat je onwillekeurig opkijkt met een glimlach en je een zacht wijsje, wonderlijk van melodie gaat neuriën, dan voel je je zachter gestemd tegen over alle menschen en tegenover het leven. Daa lijk dat leven je zoo mooi en zoo wijd en zoo goed, als was er geen verdriet en geen ellende meer en geen zorg. Dan laat je glimlachend alles zoo graag gaan, zooals het gaat en do menschen maar doen. Je glim lacht maar eens en denkt, waarom ook niet Het leven is immers toch mooi, zooals het is. Waarom zal ik me dan druk maken en de menschen beschool- meesteren, terwijl buiten de zon lacht en de hemel blauwt en de jonge boomen wuiven Als ze naar een tingeltangel willen gaan en niet naar een schouw burg of een concert, laat ze het doen; ik ben er niet verantwoordelijk voor. En een mensch z'n lust, is een mensch z'n leven. Maar als je dan thuis zit en de stille avond gebogen komt en langzaam haar zacht-kleurige sluiers spreidt over hui zen en landen en het leven rondom zijn drukke bewegelijkheid neerlegt om in stille mijmering te poozen, tot in de fijngrijs-getinte schemering de HUGH CONWAY. (39 Ik deed mijn oogen open, tegenover me stond Pauline. Die groote, donkere oogen niet meer door wimpers overschaduwd, maar open in de mijne starend. Ik zag ze maar een seconde, doch lang genoeg om het bloed te doen kloppen in mijn aderen door den blik dien ik opgevangen had die mij op deed springen, die mij zoo stout moedig maakte, dat ik haar opeens in mijn armen nam, om haar gezicht te bedekken met kussen, de eenige woorden stamelend, die men in zulke tijden vinden kan: „Ik heb je lief." „Pauline," riep ik, „heb je mij lief?" „Jou liefhebben," zei ze, haar blozend gezichtje verbergend aan myn schouder. De woorden en het gebaar was genoeg, maar nu hief zij het hoofd op en preste haar lippen op de mijne. „Ik heb je lief, ja ik heb je lief, mijn echtgenoot." „Wanneer wist je het, wanneer heb je 't herinnerd?" Een oogenblik zweeg zij. Zij maakte zich uit mijn omarming los, maakte haar kleed open en nam er een blauw lint uit, dat om haar hals hing. Er waren twee ringen aan vastgemaakt, die glansden als van vreugde, in de heldere zonneschijn. Zij maakte ze los en hield ze mij voor. „Gilbert, mijn liefste, mijn man, als je wilt, dat* ik je vrouw zal zijn, als je mij daartoe waardig keurt, neem ze, en geef hen de plaats waar zij hooren. En nóg eenmaal, met veel kussen, onder veel eeden, deed ik de ringen aan haar vinger, en wist, dat mijn leed was geëin- landen en huizen en het leven zelfs schijnen weg te wazen naar de onzicht bare kimmen van eea vreemden droom, dan komt toch evenwel soms de ge dachte, dat het zoo jammer is, zoo jam mer, dat zoo talloos velen de schoon heid niet kennen en het wondere ge luk niet, dat de schoonheid geeft en nu in ijdele beuzelarijen en leelijkheid en dubbelzinnig vermaakhun ledige uren, die hen na den arbeid om het dagelijksch brood nog resten, doorbren gen. Dan zou je hen zoo graag willen wijzen naar die verre gouden poorten waarachter de schoonheid woont, zou je de macht willen hebben om hem even maar de innige aanschouwing dier Echoonheid te doen genieten, zeker, dat na dat eene oogenblik van geluk hun begeerte blijvend zou uitgaaa naar die wonderlijke genieting. Want immmers wie eenmaal die heerlijkheid gezien, eenmaal het intense geluk genoten heeft, wendt zich af van alle beuzelachtig ver maak. En daarom begrijp je dan ook ineens, dat het niet is om hen te be- schoolmeesteren, maar dat het is uit liefdevol medelijden, wanneer je de menschen zegt hun vermaak elders te zoeken. Het is niet, omdat je het hun kwa lijk neemt, wanneer je je druk maakt over die onzalige voorliefde voor tin geltangels en revues, maar omdat je hen beklaagt, dat ze dat grootere, diepere genot niet kennen. Het is alleen maar, omdat je ziet, wat zij missen, omdat je begrijpt, hoeveel minder schoon, minder ruim, minder gelukkig hun le ven moet zijn dan je eigen, dat je hen zoudt wilien wegdringen uit die prop volle zalen, waar ze grinniken om dub belzinnige geestigheden en zich ver gapen aan den valschen schijn van klatergoud. Want je weet het immers, dat het alleen maar onkunde is, die ze weghoudt van de schoonheid en de kunst, en dat wie eenmaal het betere geproefd heeft, met het slechtere niet langer genoegen neemt. Onkunde! ja voor een groot deel tenminste. Er zijn er zeker, die onge voelig zijn voor werkelijk schoon, die het zintuig ervoor schijnen te missen. Maar het zijn er toch eigenlijk niet veel. Wanneer men zich stil-vertrou- „Maar wanneer wist je het wanneer kwam de herinnering terug?" „Liefste," fluisterde zij, „ik wist 't, teen ik je aan den oever van den stroom zag staan. Toen wist ik alles ineens. Tot daaraan was alles donker. Ik zag je gezicht en wist alles." „Waarom vertelde je het mij niet?" „Zij liet haar hoofd hangen. „Ik wilde weten, of je me liefhad. Waarom zou dat zoo zijn? Als je 't niet deed, konden we van elkaar afgaan, en ik zou je zoo gauw mogelijk, vrijlaten. Maar nu niet, Gilbert, nu zul je nooit meer van me afkomen." Zij had dezelfde gedachten gehad als ik. Geen wonder dus, dat ik haar verkeerd begrepen had. Het idee, dat zij afwachtte om te zien of ik haar liefhad, scheen zoo ongerijmd. „Je zou me dagen van ellende bespaard hebben, als ik geweten had, dat je wat om mij gaf, Pauline. Waarom heb je die ringen afgedaan „Dagen verliepen, zonder dat je iets zei. Daarop deed ik ze af. Sinds hebben ze aan mijn hart gelegen, op jou wachtend om ze terug te geven." Ik kuste de hand, waaraan zij schitterden. „Dus alles is je nu helder, mijn eigen vrouwtje?" „Niet alles, maar genoeg. De trouw, de liefde, de toewijding dat alles kan ik mij herinneren, mijn man en dit alles wil ik terugbetalen, als mijn liefde er toe in staat is." Wij liepen als in een droom, waaruit wij alleen wakkergeroepen werden door het gezicht van huizen en menschen. „Pauline", fluisterde ik, „kun je vanavond hier vandaan gaan, naar Londen?" „En daarna?" vroeg zij, ernstig. „Kun je me dat nog vragen? Natuur lijk naar Italië". Zij dankte mij door een blik, en een druk van haar hand. Wij waren nu aan haar huis. Zij ging van mij af, Priscilla voorbij, wier eerlijke oogen naar mij gluurden. Priscilla had mij een dwaas genoemd, ik moest dus gewroken worden. wend openstelt voor de inwerking der schoonheid, wanneer men zich de moeite wil geven, zgn geest en gemoed als 't ware voor te bereiden, te stemmen, dan is welhaast iedereen gevoelig voor haar aanraking. De een zal daarop sterker reageeren dan de ander, natuur lijk. Maar ook de lichtste reactie g^eft grooter genot dan al die andere ver maken. Het is dus de zaak maar de men schen te wijzen, waar de schoonheid is, hen te doen zien en begrijpen, wat zij is. Wat geeft net, of we al foeteren, dat de menschen zoo'n slechten smaak hebben en zich met margarine tevreden stellen, terwijl de echte boter binnen het bereik hunner handen ligt. Wij moeten hun want de meesten zijn in dit opzicht zeer bijziende wijzen, waar de boter ligt en de margarine er naast houden om hen te overtuigen. Wij moeten hun smaak verbeteren, veredelen, wij moeten hun den weg wijzen naar de landen der gelukzalig heid, die wij zei ven vonden. Wij moeten hun de schoonheid leeren. Och, ons onderwijs is zoo goed tegen woordig. Wij leeren de kinderen het rekenen en hoe zjj rijk kunnen worden. Wij leeren hen allerlei practische din gen en hoe ze vooruit kunnen komen en aanzienlijk worden en geëerd. Maar wij vergeten een belangrijk ding. Wij leeren hun niet, hoe ze gelukkig kun nen worden. En dat is toch ook wel wat waard. Een der wegen daarheen gaat door de schoonheid. En als ze den weg maar weten Buiten is het fijntintige grijs van den avondschemer vervaald tot het donker van den beginnenden nacht. Hoog aan den wazig blauwen hemel komen ster ren pinken. Het roerloosblank in de duisternis, als gladgestreken door zachte hand. Langs de koppen der boomen huivert de wind.. Het leven is schoon toch en goed Laten we tevreden zijn! Buitenland. In den nacht van 28 op 29 Augustus is er te Konstantinopel bij de gendar men, in de stadsgedeelten Galata en Kassiin Pasja gelegerde troepenafdeelin- „Priscilla," zei ik ernstig, „ik ga met den avond-omnibus. Ik zal uit Londen schrijven." De goede, oude ziel viel haast huilend voor mij neer. „Doe het niet, mijnheer Gilbert, ga niet mijnheer! Dat arme, jonge meisje, juffrouw Pauline Wat moet er nu van haar worden Zij heeft de grond lief, waar u op loopt." Ik had verwijten verwacht, maar niet deze uitbarsting van gevoel, Ik lei mijn hand op haar schouder. „Maar Priscilla, juffrouw Pauline, of liever mevrouw Vaughan, mijn vrouw die gaat met me mee." Priscilla's tranen vloeiden nog rijkelijker dan tevoren, maar het waren vreugdetranen. Tien dagen later stond Pauline aan het graf van haar broeder. Zij had verlangd, er alleen heen te gaan. Ik wachtte aan de poort van het kerkhof, tot ze weer bij mij kwam. Haar gezicht was erg bleek, en haar oogen toonden sporen van tranen, maar zij glimlachte mijn bezorgden blik tegen. „Gilbert, mijn man," zeide zij. „Ik heb geweend, maar nu kan ik weer glimlachen. Het verleden is voorbij. Laat de duisternis daarvan verjaagd worden door de helderheid van het heden, en de beloften der toekomst. Laat de liefde, die ik mijn broeder toedroeg opgaan in de grootere liefde voor mijn man. Laten wij de donkere schaduwen den rug toekeeren, en ons leven opnieuw beginnen." Heb ik nog meer te zeggen? Nog één ding slechts. Jaren later was ik in Parij3. De groote oorlog was uitgevochten tot het bitter einde. De sporen van dien strijd tus- schen twee rassen waren haast verdwenen, maar die van de tweede bloedige worsteling nog overal zichtbaar. De Galliër had ver woest, wat de Germaan nog gespaard had. De Tuilerieën staarden met leege oogen, die niets zagen, treurig naar de „Place de la Concorde", waar de standbeelden stonden der Bchoone, verloren gegane provincies. De Vendome-zuil was neergegooid. De mooie stad was neergebrand door de brandende toortsen harer eigen zonen, maar de vlam men waren weer gebluscht en geweldige wraak werd er genomen. Een jong officier, gen, een muiterij uitgebroken, die echter spoedig de kop werd ingedrukt. De beweging brak kort na midder nacht uit. Bijzonderheden zijn niet be kend, daar de overheid alle verdere be richten weigert. Er zijn wel uitgebreide voorzorgsmaatregelen getroffen zoo is er voetvolk en ruiterij naar de belang rijkste punten der stad gezonden. Een cavalerie-patrouille bewaakt de Otto- maansche bank, ook alle andere banken worden bewaakt. In den morgen van den 29en heerschte er volkomen rust. Yoor het ministerie van oorlog staan drie escadrons cavalerie. Daar werd medegedeeld, dat bij deze muiterij de trouw der regeeringstroepen duidelijk gebleken is. Naar het schijnt zijn de muiters door de Jong-Turksche partij tot hun verzet aangezet. Mej. Lily Smith, de vrouwelijke kam pioen van Londen, heeft eergisteren van Dover naar Ramsgate gezwommen, wat een afstand is van ongeveer 32 K.M. Ze heeft er zes uur en een kwartier over gedaan. In 1875 deed kapitein Webb (die in 1874 voor 't eerst het Kanaal overzwom) denzelfden tocht in 87, uur. In 1906 heeft Wolffe het ge daan in 6 uur 35 min.; dat was tot eergisteren de recordtijd. Mej. Smith toonde geen teekenen van vermoeidheid en verklaarde plan te hebben de vol gende week een poging te wagen om het Kanaal over te zwemmen. Gedurende den tocht, die vóór haar nog geen an dere zwemster volbracht heeft, voedde mej. Smith zich met druiven, rijstpud ding en thee. De Fransche stad Orange is Woens dagnacht in rep en roer gebracht door de ontploffing van een bom, die daar het huis van het Kamerlid Lacour ge deeltelijk verwoest heeft. De bom was geplaatst in het kozijn van een der ramen van Lacour's woning en heeft er den salon met alles wat er in stond aan meubels kort en klein geslagen. De leden der familie Lacour, die op de verdieping sliepen boven die, waar de verwoesting plaats had, zijn ongedeerd gebleven. Alleen werden zij allen door de geweldige ontploffing uit hun bedden op den vloer geworpen. Reuter seinde Donderdag uit Londen De begrafenis van generaal Booth droeg heden door de deelneming van de zijde van het publiek een merk waardig karakter. De stoet verliet het een vriend van mij, nam mij mee om de militaire gevangenis te zien. Wij stonden op het gevangenisplein, toen een paar sol daten verschenen. Zij begeleidden drie man, die met gebonden handen en gebogen hoofd voortliepen. „Mannen van de Commune," zeide hij kortaf. „Waar worden ze heengebracht?" De Franschman trok zijn schouders op. „Waar zij allemaal naar toe moesten worden gebracht, om doodgeschoten te worden, die beesten Beesten of niet, maar drie menschen, die nog maar een minuut te leven hebben, moesten toch mijn belangstelling, zoo niet sympathie, inboezemen. Ik keek ze strak aan, toen zij vlak langs mij heengingen. Een van hen hief zijn hoofd op, en keek mij in 't gezicht. Het was Macari. Ik schrok, toen zijn oogen de mijne ont moetten, maar ik schaam mij niet. te zeggen, dat ik geen grein medelijden gevoelde. Met Ceneri had ik, ten spijt van mijzelf, toch medelijden gevoeld, en als 't mogelijk ware geweest, zou ik hem geholpen hebbenmaar deze schurk, leugenaar en verrader, zou zijn lot ondergaan, zelfs al had ik hem door 't opsteken van één vinger kunnen redden. Hij was lang verdwenen uit mijn leven, maar mijn bloed kookte nog, als ik aan hem en zijn misdaden dacht. Ik wist niet, hoe hij geleefd had, sinds ik hem het laatste zag en wist niet wie, of hoe velen hij be drogen had; maar al had de gerechtigheid lang gedraald met hem op te eischen, haar zwaard had hem ten slotte toch bereikt, en zijn einde was nabij. Hij kende mij misschien dacht hij, dat ik was gekomen, om zijn straf bij te wonen. Een blik van bitteren haat kwam over zijn gezicht. Hij stond stil om mij te vervloeken. De wacht dreef hem voort. Hij draaide zijn hoofd om, en schold mij weer uit, tot een der soldaten hem op den mond sloeg. Dit mag misschien wreed zijn geweest, maar er werd in die dagen weinig mede lijden betoond tegenover Communards. De wacht met hun gevangenen verdwenen om hoofdkwartier van het Leger des Heils in de Queen Victoria Street om 12 uur, en was meer dan anderhalve kilometer lang. Afgevaardigden van het Leger des Heils, uit alle deelen der wereld, met veertig muziekkorpsen en vele vaandels, namen er aan deel. In een afzonderlijk rijtuig werden de prachtige kransen ver voerd, gezonden door den koning en de koningin, en andere van vreemde vorsten. Langs een geheelen weg zijn alle straten tot aan de groeve in Ab- dey Park, in een noordelijke voorstad van Londen, over een afstand van on geveer acht kilometer, stampvol met menschen. Wanneer de stoet het Man sion House passeert, verschijnt de bur gemeester met zijn familie op het bal- con en groet den doode. Op sommige plaatsen is het gedraDg zoo sterk dat vele vrouwen in zwijm vallen. Een bewoner van Rambouillet, die weigerde belasting te betalen, heeft zich in zijn huis opgesloten en zelf een schot gelost op de belastingambtenaren en vertegenwoordigers van de openbare orde, die het huis belegerden. Gelukkig werd niemand getroffen. Beide partijen, belegeraars en bele gerden, handhaven zich in hun stellin gen, en schijnen den strijd niet spoe dig op te zullen geven. Melkboer en bakker, die op het gewone uur hun klant van het noodige wilden voorzien, werden onverbiddelijk afgewezen door de politie. De belegerde moet echter een goed voorzienen kelder hebben en bovendien een verstokt vegetariër zijn, zoodat hij het lang uit kan houden eer de honger hem tot overgave zal dwingen. De overstroomingen in Engeland worden met den dag ernstiger. De stad Norwich is nagenoeg van de buiten wereld afgesloten. De vastelandstreinen uit Birmingham en het Noorden naar Harwich kunnen niet verder dan tot Marcg. De Yard, waaraan Norwich ligt, stijgt nog. De Daily Mail meldt, dat Woensdag nacht het water in de wijken der armen tot 4 M. is gestegen. Zevenduizend vrouwen en kinderen zijn met moeite uit de bovenverdiepingen gered door middel van ladders. Het is donker in de stad, aangezien de electrische fabriek overstroomd is. Ofschoon door water omgeven, heeft de stad gebrek aan drinkwater, doordat het pompstation van de waterleiding ook overstroomd is. een hoek van het gebouw. „Zullen wij naar 't einde gaan zien vroeg mijn vriend, de aech van zijn sigaar wippend. „Neen, dank u." Ik dacht aan de belofte die ik Ceneri gedaan had. Met groote moeite kreeg ik er een boodschap heengestuurd, die ik ver trouwen kon, dat hem zou bereiken. Zes maanden later werd mij een brief bezorgd, bedekt met ontelbare, onleesbare poststem pels. Ik zag eruit, dat de gevangene, die ik geschreven had, twee jaar na zijn komsfc aan de mijnen, was gestorven. Zoo wist de minst-Bchuldige niet wat er geworden was van den man, die hem bedrqgen had. Mijn verhaal is ten einde. Mijn leven en dat van Pauline begon toen wij van dat kerkhof kwamen en besloten het verleden te vergeten. Sinds dien zijn vreugd en ver-, driet bij ons 't zelfde geweest als bij duizen den anderen. Nu ik dit schrijf in mijn gelukkig landhuis, gezegend met vrouw en kinderen, verwonder ik mij hoe ik ooit die blinde man heb kunnen zijn, die dat vreese- lijke geluid hoorde, en later dat vreeselijk visioen had. Ben ik dat geweest, die van het ëene einde van Europa naar het andere snelde om een twijfel te bannen, waarover ik nu bloos als ik er nog aan denk? Is dat Pauline, de vrouw, wier oogen nu schitteren van liefde en geestigheid, is dat dezelfde, die maanden, jaren lang leefde met een verduisterd ver stand Ja, het moet zoo zijn; want zij heeft iederen regel gelezen, dien ik geschreven heb en nu wij deze laatste bladzijde door lezen en nakijken, slaat zij haar arm om my heen en zegt nadrukkelijk, overtuigd dat ik haar bede zal inwilligen: „Dat is teveel, veel te veel over mij, man lief, en lang niet genoeg over wat jij deedt voor me en nog altoos voor me doet!" En hiermede, met dit eerste verschil van meening, dat ooit tusschen ons bestond, is mijn verhaal uit. EINDE. DOOR

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1912 | | pagina 1