el Land van flensden en Altena, de Langstraat en de Bowmelerwaard.
AAN ZEE.
De moed om te liegen.
M
S3
\w£
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3275. Woensdag 10 Juli.
1913.
FEUILLETON.
land van alteN^'
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
In deze dagen stond de zon op haar
hoogtepunt aan den hemelzij heeft
haar zenith weer bereikt en reeds be
ginnen de dagen weer te„korten". De
zomer, ook die op onze kalenders aan
den wand, is thans gekomende volle
zomertijd staat voor den aanvang ge
reed. Reeds hebben wij een voorproef
gesmaakt van de warmte, die wellicht
nog te wachtten is als eenmaal de
„hondsdagen" daar zijn. Na de rijk
bloeiende Mei-maand, ditmaal bijzonder
weelderig, is nu de zomermaand geko
men, waarin de zachte tinten van het
jonge blad en de bloesems plaats ma
ken voor de vastere kleuren van de
volle bloem en het volgroeid blad. Het
is volop weelde nu in de natuur om
ons heen, alles noodt tot genieten door
hen, wier geest en gemoed daarvoor
ontvankelijk zijn. Want de eene zon-
rijke dag volgt den andere, de lichte
nachten tot luttel uren verkort, doen
den langen dag in kleurenweelde aan
den hemel verkwijnen, om dra aan de
oosterkim het licht-spel van den nieu
wen jongen dag, herboren, te zien ver
rijzen. Dagin-, dag-uit, drie volle zomer
maanden.
En al is ook de zonnewagen door
het zenith gekomen en reeds gedoemd
om steeds lager gaande bogen langs
den hemelweg te beschrijven, tot het
laagste punt bereikt zal zijn, toch
is deze tijd, de dankbare tijd van zon
en zomer. Alles dringt tot herstel der
in den wintertijd verloren krachten, tot
terugwinning van het deugdelijk even
wicht „een gezonde geest in een ge
zond lichaam", de eerste regel van alle
gezondheidsleer.
Daartoe staan vele wegen open, voor
wien een onderbreking der dagelijksche
werkzaamheden gewenscht, dikwerf
noodzakelijk is. Naar buiten, luidt het
parool, en een dier vele wegen leidt
in de laatste jaren meer en meer den
zee-kant op, naar Hollands duinen en
Hollands strand.
Men mag vrij de Getdersche vallei,
de Betuwe, den Achterhoek prijzen om
het eigenaardig wisselend aspect der
zachte glooiingen van het landschap,
den bekoorlijken aanblik van de door
FEDOR VON ZOBELLITZ.
(2
Engeström zat in zijn bureau in de Wil-
helmstrasse voor een groote schrijftafel. Men
hoorde het zachte geluid van een pen, die
over het papier ging.
De deur van de zijkamer rechts werd
voorzichtig opengemaakt en het vriendelijke
gezicht van graaf Trusen verscheen. Met
onhoorbare schreden kwam de kleine legatie-
raad nader, tot hij dicht achter Von Enge
ström stond en dezen over den schouder
kon kijken.
„Morgen 1" zei hij daarop luid. „Veront
schuldig mij meester, ik hoopte, dat u
dichtte
De aangesprokene, die eerst licht ver
schrikte, keerde zich nu lachend om.
„Je zal me, door je overrompelingen, nog
eens een beroerte op het lijf jagen en dan
kan je mij op je eigen kosten laten begraven,
want ik laat niets achter," zei hij goedmoedig
en legde de pen ter zijde.
„Neem mij niet kwalijk, hooge heer, mij
dreef de dorst naar weten tot u! Ik heb,
mijn levenlang, nog nooit zien dichten
„En hoopte je dan, dat ik mijn ambtelijke
werkuren voor dergelijke kunsten zou ge
bruiken! Wat een slechte gedachte I Als 't
je blieft, overtuig je zelf; ik kwel mij, in
het zweet mijns aangezichts met vervelende
chicanes met het consulaat te MadridHet
dichten gaat mij gemakkelijker af."
„Dicht mij eens iets voor!" verzocht
Trusen.
„Een anderen keer," lachte Engeström,
„ik heb vandaag een beetje hoofdpijn en
dan willen de rymen niet komen."
blauwe waterbanen doorsneden landou
wen met de ruischende halmen van
het straks rijpe graan, den doordrin
genden geur der dennenbossen, maar
de innige harmonie van land en lucht,
de milde muziek der strandwaarts dei
nende golven, de rustige ruimte aan
zee, die het oog met geen enkele onder
breking, hoever het ook reike, een ein
deloos aspect gunt, waar vindt men,
dieper landwaarts in, zulk een harmo
nische samenstelling van alle onderdee-
len tot één geheel van majeatueuse rust
Het is die overweldigende rust, welke
aan zee zóó weldadig werken kan op
die haar vrijwillig of volgens voor
schrift zoeken, dat jaarlgks duizenden
en duizenden, vaak van heel ver, den
zeekant, en den Hollandschen zeekant
bij voorkeur, komen opzoeken zij komen
er ook om de zuivere lucht door de
longen te doen opnemen en als het
ware te ontsmetten van de onzuiver
heden door het stof der steden daarin
gebrachtzij komen er niet minder om
de schoonheid te aanschouwen van ons
strand, onze duinen, onze zee. Dat
heeft reeds de groote schilder Mesdag
den vreemdelingen die zijn stukken
tegen goud opwegen geleerd, gelijk
hij het niet minder zyn landgenooten
deed, hoe schoon de zeezoom is aan
Holland's kust
Telken jare om dezen tyd bij voor
keur, komen van over de grenzen de
honderden, komen uit het eigen land
de duizenden, die willig zijn te leeren,
wat de zee hun zegt. Dan leeren zij
haar aanblik kennen in de wazige mor
genuren, die zoo gansch anders dan
in de scherp-getinte middagstonden is,
op hunne beurt weder zoo verschillend
van de kleurrijke avond-uren aan zee.
Zij leeren haar luimen kennen bij het
zacht wiegelend deinen der nauwelijks
door een koelte bewogen baren, zij zien
haar bulderend en verbolgen het strand
beuken, als de wind tot een storm,
straks tot een orkaan, aanwakkert en
de golven dreigend de kust naderen
om er met donderend geraas in mil-
liarden vonken uiteen te spatten. Zij
leeren begrijpen hoe moeilijk, hoe hard
het lot veelal is van hen, die zich aan
de ongewisheid dier baren toevertrou
wend, voor zich en de hunnen dóór
het dagelijksche brood moeten winnen
een met stukken beladen tafel en liet zijn
beenen, schommelend, van die hoogte af
hangen.
Engeström verstond hem niet dadelijk.
„Ik meen, of je gisteren niet soliede bent
geweest?" zei de andere luider, „vanwege
die zwaarte in het hoofd!"
„God beware me! Ik was op visite."
„Bij Deekens?"
„Jawel, bij Deekens, nieuwsgierige graven-
spruit!"
„Hm!" de „legatiezuigeling" knoeide
met zijn pennemes wat aan een liniaal, die
bij hem lag. „Zeg eens," ging hij, na een
korte pauze voort, „hoe bevalt je eigenlijk
Lia von Deeken
Engeström boog zich diep over het voor
hem liggende papier en greep weer naar
zijn pen. „Hoe vraag je dat zoo? Ze is goed,
verstandig en, naar mijn smaak, ook mooi
„Hosanna! Weer een! Ik zou wel eens
willen weten, hoe dat meisje het klaar speelt
om de heele wereld het hoofd op hol te
jagen! Ze is, in ieder geval, rijk ook, zooals
men zegt. Heb je er al iets van gehoord,
dat de ritmeester Von Kriewel aanzoek om
haar wil doen en dat ze van hem ook
houdt?"
„Ik stoor mij niet aan dergelijke klets
praatjes!" en Engeström trok de wenk
brauwen samen.
„Kletspraatjes noem je dat?Hoho
Ik kan je zeggen, Kriewel loopt haar als een
gek naEn dat niet alleenOok Lia Deeken
is tot over haar kleine ooren op den rit
meester verliefd! Leer mij de menschen
kennen! Ik ben een scherp opmerker,
beste vriend, en heb twee goede oogen in
mijn hoofd I Merk je dan, bij je vele be
zoeken, niet den geheimzinnigen, intiemen
omgang tusschen die twee? De blikken, die
ze elkaar over en weer toewerpen? Die
honderd zinspelingen in de onschuldig schij
nende conversatie? Ben je dan geheel
met blindheid geslagen?!
Engeström schoof, met een snelle be
weging, zijn stoel weg en stond op.
„Jy ziet altijd meer dan andere menschen')
zij kunnen er leeren den Hollandschen
visscher, den Hollandschen zeeman te
achten, en veel zal hen dan ook duidelijk
worden van Hollands innigste gevoelens.
Want Neerland en de zee hoe
vaak, maar nimmer genoeg herhaald
zij zijn één; het land „ontwoekert aan
de baren" is in dien strijd van eeuwen
tegen de sterkste der elementen, déórin
Diet overwinnaar kunnen blijven, zon
der tevens veel van den vijand, die
tegelijk de boezemvriend is, over te
nemen in aard en diepste wezen. Stel
voor één oogenblik het ondenkbaar en
onmogelijk geval, dat Holland en Zee
land werkelijk aan land en niet aan
water palen zouden, hoe zou daar
mede heel onze volksaard, ons bestaan,
ons wezen tot onherkenbaar toe ge
wijzigd worden. Immers, van de zee
hebben wij de stoerheid gekregen, die
een volk sterk maakt, den durf wanneer
het er op aankomt, de vastberadenheid
in oogenbiikken van gevaar; eigen
schappen, die waarlijk niöt tot de
slechtste van een volk behooren. Op
béér golven is in de houten schepen
van weleer de staalvaste kern gelegd
voor de verdere ontplooiing van het
beste dat wij bezitten, den drang naar
vrijheid en de wetenschap, dat het ge
luk van een volk niet afgebedeld, maar
veroverd moet worden, met vasten wil
en eigen kracht.
Geven wij haar dan als wij „aan
zee" zijn en tegenover haar staan, voor
al het vele, dat zij ons individueel en
als volk schonk, een weinig genegen
heid terug.
Buitenland.
Uit Hamburg werd Maandag gemeld:
Op de werf de Vulkan hebben alle
werklieden en op de werf Blohm-Vos
het meerendeel der werklieden gestaakt.
Zij eischen hooger loon.
Op de andere werven wordt voorloo-
pig doorgewerkt.
Als argument tegen lijkverbranding
voert men wel aan, dat zij de ontdek
king van misdrijven zeer zou bemoei
lijken. Daarom is het van belang te
vermelden, dat men in de asch van het
verbrande lijk van Hopf's te Frankfort
a/d. Main nu nog na ettelijke jaren,
arsenicum heeft kunnen aantoonen. Hopf
antwoordde hij kortaf „neem me die
opmerking niet kwalijk."
En hij greep hoed en jas.
De woning van Engeström het gemak
kelijk ingericht kwartier van een huiselijken
vrijgezel lag niet ver van het ministerie
in een stille, voorname straat. Twee oude
menschen, die hij nog uit het huis van zijn
vader had meegenomen, zorgden voor de
huishouding. De man heette Ajatz, maar
werd door de vrienden van Engeström nooit
anders dan Ajax (een der Grieksche helden
voor Troje) genoemd.
Toen de assessor thuiskwam, riep hij Ajatz
toe, dat hij voor onbekende bezoekers niet
te spreken was en sloot zich daarna in zijn
studeerkamer op.
Hier ging hij naar zijn schrijftafel, maakte
een geheime lade open en nam daar uit een
photografie, in eenvoudig zilveren lijst. Het
was het portret van Lia. Engeström had
het niet ten geschenke gekregen, maar voor
een goede fooi weten machtig te worden
van een bediende van den photograaf, bij
wien het gemaakt was.
„Hij geloofde niet te kunnen leven, als
hij haar, die hij zoo innig liefhad, niet
iederen dag, al was het ook maar op
portret voor zich zien kon.
Engeström was een zonderling, d. w. z.
hy ging er voor door, omdat hij niet was als
anderen. Hij was dichter en wel, zooals de
bevoegde critiek zei, een begaafd dichter
dat was al merkwaardig genoeg bij een
assessor aan buitenlandsche zaken. Hij had
bovendien geen zoogenaamde hartstochten,
hij rookte niet, had geen neiging voor sport
of andere liefhebberijen en was, in materieel
opzicht, zoo matig mogelijk. Men hield hem
dientengevolge voor gierig. Hij was verder
een soort kluizenaar, die voor het gezellige
leven weinig smaak toonde; zijn conversatie
was zeer beperkt, alleen bij Deeken zag
men hem dikwijls.
Generaal von Deeken trok hem boven
velen voor, dat was algemeen bekend. W&ar-
i3, zooals men weet, de gifmenger, die
ook zijn twee eerste vrouwen en een
onecht kind uit den weg heeft geruimd.
Het lijk van zijn vader zal nu nog op
gegraven en onderzocht worden.
De Fransche vlieger, luitenant Var-
cin, had bevel ontvangen om Pau te
verlaten en zich naar Chateaudun te
begeven. Hij verliet toen Pau om half
vijf in den morgen met een passagier,
landde te Chateaudun om 12 uur 18.
Hij had dus zonder te dalen aan één
stuk 580 K.M. gevlogen en sloeg daar
mede het wereldrecord voor afstand-
vliegen met een passagier.
Buitenlandsche bladen hebben een
bericht, uit Chicago, behelzende, dat de
Amerikaansche regeering zich tot de
Fransche regeering zal wenden met het
dringend verzoek, den neger-bokser
Johnson, die in Chicago een vonnis te
zijnen laste heeft, en thans te Parijs
woont, uit te leveren.
Waarschijnlijk is dit slechts een ver
zoek voor den vorm, Johnson zal nu
wel niet zoo spoedig naar de Unie dur
ven terugkeeren. En in de V. St. is
men al heel blij dat men hem kwijt is.
Temeer daar de veroordeeling van John
son, op grond van z.g. overtredingen
der wet tegen den blanke-slavinnen-
handel, niet onverdeeld is goedgekeurd.
Maandag werd uit Londen gemeld:
Vanmiddag, in de gewone vergadering
van kiesrechtvrouwen in het paviljoen
Musichall van Piccadilly, verschenen
plotseling mevrouw Pankhurst en mej.
Kenney, die na een hongerkuur voor-
loopig zijn vrijgelaten, op het podium.
De talrijke aanwezigen ontvingen haar
met stormachtige toejuichingen.
De politie werd met de aanwezigheid
van beiden, die opruiende redevoeringen
hielden, in kennis gesteld, omsingelde
dadelijk het gebouw en drong na afloop
de zaal binnen, met het doel haar te
arresteeren. Een hevig gevecht volgde,
stokken en parapluies werden gebruikt,
doch de agenten stormden met het hoofd
omlaag om steken met hoedenpennen
te ontgaan vooruit. Verscheidene
mannen en vrouwen geraakten onder
den voet.
Mej. Kenney werd ten slotte gegrepen,
mevrouw Pankhurst wist door een zij
deur te ontsnappen. De politie doorzoekt
nu Londen om haar te vinden. Behalve
mej. Kenney zijn nog vier andere per
sonen aangehouden, omdat zij de politie
bemoeilijkten.
om wist men niet recht. Engeström zelf
liet zich er niet over uit en zoo beweerde
de een, dat de oude Deeken en de oude
Engeström vroeger intieme vrienden waren
geweest en de ander, dat mevrouw von
Deeken en de moeder van von Engeström
op dezelfde kostschool geweest waren. Een
reden voor de voorliefde van den generaal
voor den vervelenden assessor moest er toch
zijn. Want hij gold algemeen in gezelschap
pen voor een echt vervelenden man, aan
wien men niet merken kon, dat hij zooveel
geest bezat. Hij had in het geheel geen talent
voor conversatie, was gewoon weinig te
spreken en, als hij danste, dan leek het wel
of hij zich voor zijn lange armen en beenen
geneerde.
Hij was overigens niet leelijk. Integen
deel niettegenstaande zijn opvallende
lengte, had hij in zijn houding en zijn
bewegingen een zekere ongedwongen be
valligheid. Het magere, steeds gladgeschoren
gezicht kon soms een ingetogen uitdrukking
aannemen, die zonderling aandeed, maar
was fijn en voornaam besneden en in de
bruine oogen lag geest en nu en dan een
dweeperig gevoel.
Engeström nam het portret van Lia en
zette het voor zich neer op de schrijftafel.
Toen geschiedde er iets zeldzaams en wat
toch geheel in overeenstemming was met
zijn wezen. Hij knielde voor het portret
neer, vouwde de handen en fluisterde zacht
en met trillende lippen, terwijl zijn oogen
grooter en glanziger werden en een licht
rood op zijn wangen kwam:
„Lia! Lia! Lia! O, wat heb ik
je lief! Wat heb ik je lief! Jou alleen
jou geheel alleen 1 Voel je het niet, Lia?l
Vermoed je het niet? Merk je het niet aan
mijn blikken? Zegt je hart het je niet?
Lieve, eenige Lia
Hij putte zich uit in honderd betuigingen
van zijn liefde. En hij dacht dit alles niet
alleen, maar sprak het ook uit in afgebroken
zinnen en op fluisterenden toon.
Zijn gevoel was een gloed, een vlam ge-
i worden, sinds de jaloezie daarbij was ge-
Mevr. Pankhurst, die ernstig ziek was,
had vandaag het bed verlaten om de
vergadering te kunnen bijwonen.
Aan den ingang van den Simplon-
tunnel, die zooals men weet de verbin
ding vormt van Zwitserland met Italië,
bevindt zich, ingesloten in de rots, een
ijzeren poort, die een gewicht heeft van
verscheidene tienduizenden kilo's. Deze
poort is aan zeer zware kettingen op
gehangen, en is bestemd om in geval
van oorlog tegen Italië, door haar te
laten zakken, een inval van den vijand
te voorkomen en, in de eerste plaats
eigenlijk, het binnenrijden van vijan
delijke treinen in den tunnel te voor
komen.
De kettingen nu zijn de vorige week
gebroken, zoodat het ontzettende ge
vaarte op de rails is komen te liggen,
en verhinderde daardoor den express-
trein ParijsMilaan te passeeren.
Wanneer men bedenkt, dat deze ijze
ren barrière zoo geconstrueerd is, dat
ze weerstand kan bieden aan een in
volle vaart aanstoomenden express-trein,
dan vraagt men zich af, welk verschrik
kelijk ongeluk zou hebben plaats gehad
en hoeveel slachtoffers er te betreuren
zouden zijn geweest, indien men niet
bijtijds met seinen den machinist had
gewaarschuwd.
De sneltrein naar Londen is Zaterdag
middag dicht bij het station van Col
chester ontspoord. De machinist, de
stoker en een conducteur zijn gedood,
tal van passagiers gewond.
De ontsporing geschiedde, doordat de
trein in volle vaart tegen een alleen
staande locomotief aanbotste. De loco
motief van den sneltrein sloeg om, even
als de voorste wagens, die geheel ver
brijzeld zijn. De achterste rijtuigen zijn
niet ontspoord, doordien de koppelingen
braken.
Volgens een bericht uit Versailles
vond men Maandagochtend te Guya
court de verkoolde lichamen van twee
onbekende vliegeniers onder de over
blijfselen van hun vliegmachine.
Hierover wordt nader gemeld:
De heer Percin en zijn zoon, wonende
te Chateaufort, wilden een ééndekker
van eigen vinding beproeven. Op een
hoogte van 40 meter sloeg het vliegtuig
over den kop en stortte het neder. Het
benzine-reservoir sprong en weldra stond
het toestel in lichter laaie. De vliegers
waren terstond dood.
komen, sinds hij het meende te bespeuren,
dat ze anderen boven hem voortrok. Ze
kenden elkander sinds jaren en steeds had
er een soort vriendschappelijke verstand
houding tusschen hen bestaan. Inderdaad
achtte Lia Engeström zeer hoog, maar
ze zou gelachen hebben, wanneer iemand
haar had willen zeggen, dat Engeström
haar liefhad. Hij wist dat en daarom
sloot hij zijn zoet, smartelijk geheim diep
in zijn hart en slechts wanneer hij alleen
was, geheel alleen en zonder dat iemand
hem zag, dan kwam, in afgebroken geluiden,
de bekentenis van zijn liefde van zijn sid
derende lippen. Het was altijd of hem
dat verlichting gaf. Dan kon geen mensch
om hem lachen, ook zij niet. En bitter
der dan de dood zou het hem geweest zijn,
wanneer zij gelachen had, waar zijn hart
door liefde leed.
Engeström stond op, sloot het portret van
Lia weer weg en bevochtigde zijn gelaat
met eau de cologne. Hij had buiten de bel
gehoord, er kon een bekende zijn.
Het was zoo, Ajatz klopte aan de deur.
„Mijnheer" zei hij zaeht, „generaal von
Deeken is er, kan ik hem in den salon
laten
Engeström riep haastig „ja" en kwam
gelijktijdig met den generaal in het aan
grenzend vertrek.
De generaal was in groot tenue en zag
er met zijn prachtigen witten baard, het
frissche gezicht en de hooge, breedgeschou
derde gestalte, zeer statig uit.
„Dag mijn beste Engeström en hij
schudde den assessor met hartelijkheid de
hand, „ik overval je op een eenigszins
ongelegen tijd, heb ik je misschien in
je middagslaapje gestoord? Niet? Nu
gelukkig! Ik kom namelijk van den
minister van oorlog, vandaar mijn brui-
gomscostuum en toevallig bij je voorbij
en toen viel het mij in, dat ik graag eens
iets met je bespreken wilde, wat mij op het
hart ligt, al sedert eenige dagen.
Naar het Duitsch
VAN
„Kater vraagde graaf Trusen, kroop op
(Wordt vervolgd.)