Land van Heusden en
de Langstraat en de
tame
Gebogen niet gebroken.
Moederzorg.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3293. ff7oensdag 17 September.
1913.
FEUILLETON.
lAMD VAN ALT^
VOOB
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 77j ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Daar komen, zoo wel in het leven
der volken als in dat der menschen af
zonderlijk perioden voor, waarin aan
den tegenspoed niet meer te ontkomen
schijnt. Het is als het ware oi alle ele
menten dan samenspannen om het uit
zicht naar alle kanten te verduisteren
en een onweer boven ons te doen los
barsten, dat de meest hechte gebouwen
op hun grondvesten doet beven.
Velen hunner, die in het volle maat
schappelijk leven verkeeren, kennen uit
ervaring of aanschouwing, deze tegen-
heden des levens, die niet altijd door
eigene schuld ontstaan zijn, noch im
mer ook steeds te voorzien, en minder
nog altoos te voorkomen waren. Zij tref
fen vaak degenen, die er het minst op
bedacht waren, en ook hen van wie wij
het allerlaatst zouden verwacht hebben,
dat zij geen weerstand zouden kunnen
bieden aan den naderenden storm. Dan
kan het gebeuren, dat plotseling het
dreigend spook van het failliet opdoemt
en de nog kort geleden soliede geachte
zaak aangrimt of dat een voorspoedige
onderneming door allerlei tegenslag op
het hellend vlak naar het bankroet gaat
afglijdenwij hooren namen, die eertijds
in den lande als klokken klonken, sma
delijk genoemd worden, en zien per
sonen de achting hunner medeburgers
verliezen, en op z'n mooist met mede
lijden bejegend worden, waar eertijds
ontzag den toon aangaf.
Velen dezen echter weten zich den
ramspoed nuttig te makenzij hebben
in het onheil geleerd eigen krachten
niet meer te overschatten, hebben wer
kelijke van vermeende vrienden leeren
onderscheiden, en nemen, door de bit
tere levensles gelouterd, de hun opge
legde taak weder op. Maar ditmaal zal
een kostbare ervaring richting kunnen
gevejj aan hun wegen en werken en
te meer kostbaar zal hun ondervinding
zijn naar mate de les is hard geweest.
Niet alleen echter den menschen af
zonderlijk doch ook als complex, als
volk zien wij in de geschiedenis een
gelijksoortig lot hun deel zijn. Op de
kaart van Europa zal men tevergeefs
naar meer dan één, eertijds machtig
2)
Jano tastte in zijn zak, haalde een rijks
daalder er uit en zei haastig:
„Daar, neem dit, maar ga heeu. Bedel
hier in 't dorp niet. Laat je hier niet zien.
Zeg ook aan niemand, dat je mij kent."
De boef had het geldstuk gauw aange
nomen en hem sluw aanziende, vroeg hij
„Je schaamt je zeker over me, hè
Jano schudde het hoofd, zag schuw em
zich heen en fluisterde hem dan bevende
in het oor:
„Neen, neen, maar de menschen hier in
het dorp weten niet, dat dat ik heb ge
zeten, en ze mogen het ook niet weten. Ik
ben weer fatsoenlijk geworden."
„Weer fatsoenlijk geworden." De bedelaar
knikte heel ernstig met het hoofd. „Ja, ja,
ik zou ook wel weer fatsoenlijk willen wor
den, maar de menschen laten het daartoe
niet komen, en misschien ben ik daarvoor
ook al te oud geworden." Toen riep hij
harder: „Nou, ik zal niets verraden, Jano
Je was was altijd een goede kameraad voor
mij. Heb maar geen angst. Ik ga weg; in
vijl minuten ben ik al lang weer uit het
dorp. Je kan er op aan, en ik geef je mijn
woord. Ik heb ook nog een beetje eer in
mijn lijf. Schooierseer!"
Weer lachte h\j luid en honend; toen
knikte hij Jano goeden dag en slenterde
langzaam verder.
Jano bleef staan, zag hem na, totdat hij
om een hoek verdween, en toen zag hij
schuw om zich heen. Nergens was iemand
te zien. Rustiger ademde hij weer en ging
met haastige schreden naar zijn huisje.
Het dreigende onweer scheen weer ge
lukkig voorbijgetrokken te zijn.
Maar nauwelijks had hij zich verwijderd,
toen achter de dikke struiken van een na-
burigen tuin een jonge boer te voorschijn
rijk zoeken, aan wiens bestaan, ook
Alsmede niet altijd door eigene schuld,
een einde is gekomen. Ook in het leven
der volken, onze eigene landshistorie
getuigt het, komen perioden voor, waar
in van alle kanten aau den horizon,
onheilspellende wolken zich samenpak
ken, om, langzaam maar onweerstaan
baar naderend, op-eens los te barsten.
Dan slaat het uur, waarop de eigene,
dikwijls tot dusverre nog sluimerende
volkskrachten zich ontplooien moeten
en hangt het alleen déirvan af, wat de
uitkomst worde. Het is reeds bijna twee
en een halve eeuw geleden, dat ons
zulk een lot weervoer en dat het Ramp
jaar met zijn onheilspellende coalitie van
vier buitenland8C.he vijanden, in onze
geschiedenis staat opgeteekend. Maar
ook vermelden de geschied bladen het
ontkomen, zij het ook ternauwernood,
aan den ondergang, door het gemeene-
best. Doch nog geen anderhalve eeuw
later, zou de rand die ons eertijds nog
van het verderf scheidde, worden over
treden toen boetten wij onze onafhan
kelijkheid in. Echter, herwonnen werd
zij weer, na luttel aantal jaren. En
sedert dien is het bestaan als zelfstan
dige natie van ons land steeds meer en
meer bevestigd. Thans staan wij daar,
ten spijt van alle betweters en bevitters,
onafhankelijk en geëerd. Want dit heeft
bovenal de zomer van 1913, die wel
haast ten einde spoedt, duidelijk in het
licht gesteld met zijn welgeslaagde na
tionale feesten eenerzijds en zijn schit
terende ontvangst den velen vreemde
lingen bereid, die te onzent vertoefden,
anderzijds, dat een volk geëerd is, dat
zich-zelf rechtmatig eeren mag.
De groote vooruitgang onzer ontwik
keling als economische eenheid, de toe
nemende welvaart, het stijgende peil
van al die zaken van wetenschap en
kunst, die een volk tot de beschaafde
naties doet rekenen is dddr, om te be
wijzen, welk een nimmer gekende hoogte
in bijna alle opzichten en als geheel
genomen, thans door ons land bereikt
is. En steeds nog luidt het parool „ex
celsior", en wijzen kracht en kunde,
die twee bestanddeelen zonder welke,
zoo min het individu als een volk er
komen kan, nog immer in voorwaart-
sche richting.
trad. Hij sprong vlug over de lage heg en
liep met st.elle schreden in de richting, waai
de bedelaar verdwenen was.
De oude boef had werkelijk het vaste
besluit het dorp te verlaten, maar toen hij
op den straatweg kwam en langs de herberg
ging, bleef hij besluiteloos staan. Toen
schudde hij met het hoold en ging aarzelend
verder. Maar een oogenblik daarna bleef
hij weer stilstaan, keerde zich om en kwam
langzaam terug, terwijl hij zachtjes bromde:
„Nou, een klein borreltje kan ik toch wel
drinken; ik hoef daarom niets te zeggen."
Hij zat in de gelagkamer in een donker
hoekje en had al zijn derde glas voor zich
staan. „Hè, wat smaakte dat goed." Het
was goed spul en hij zat zoo lekker in die
koele kamer, al zag de waard hem van tijd
tot tijd ook wantrouwend aan. O, hij zal
wel betalen; hij heeft immers geld. Hij
tastte in zijn zak, haalde den rijksdaalder
er uit en wiep hem op tafel.
„Nog een borrel."
Gedienstig kwam de waard naderbij, greep
den rijksdaalder en haalde toen brandewijn
en klein geld. Op hetzelfde oogenblik kwam
er nog een gast binnen. Het was een jonge
boer. Toen hij den landlooper in den hoek
zag, trad hij naar hem toe, sloeg hem met
de hand op den schouder en riep:
„Zeker familie van Jano, hè?"
De bedelaar zag verbaasd op en bromde,
terwijl zijn beneveld hoofd heen en weer
wiegelde
„Niet voor zoover ik weet. Ha, ha, familie
Hij lachte spottend greep het volle glas en
dronk het in één teug leeg. De jonge boer
wenkte den waard, en toen zei hij onver
schillig
„Nu, dan niet. Maar drink nog eens; ik
zal het betalen, en kijk," hij hield hem
twee blanke guldens voor: „die zijn voor
je, als je me zegt, wat je van Jano weet."
De dronkaard schudde ontkennend het
hoofd, maar greep alweer naar het gevulde
glas.
„Wat ben ik dan, wat ben ik dan," mom-
Gebogen niet gebroken, dat is
het beeld, dat ons voor oogen komt
wanaeer personen uit onze omgeving,
gelijk hierboven geschetst, zich na tegen
spoed en felle slagen, weder weten op
te werken en te herwinnen wat dreigde
voorgoed verloren te gaan. Gebogen
niet gebroken kunnen we eveneens zeg
gen, van ou8 zelf als natie, wanneer
wij het heden aanschouwen, en het ver
leden daarbij niet vergeten, herdenken
in welk een staat het ons bracht en
hoe we ons thans van dien ramspoed
hebben mogen opwerken. Want door
zijn verleden te herdenken en er leering
uit te putten, zal niet alleen menig en
keling, maar ook menig volk, zich voor
de toekomst kunnen waarborgen.
„V. O."
Buitenland.
Achteraf vermoedt men dat de on
derwijzer Wagner uit Degerloch ook de
man is geweest, die in den laatsten tijd
tal van vrouwen in het Bopser Woud
had aangerand. Daar wordt nu een
onderzoek naar ingesteld.
Volgens een bericht uit Londen, heb
ben de kiesrechtvrouwen het station van
Kenton door brandstichting geheel ver
nield. Men heeft daar een valies ge
vonden, waarop stond„Asquith is aan
sprakelijk voor ons verzet, wendt u tot
hem voor de schadevergoeding."
De schade wordt op 1000 pond sterling
geschat.
De Echo de Paris verneemt uit Madrid,
dat volgens bericht uit Te tuan (Marokko)
op een bijeenkomst van 6000 Arabieren
in tegenwoordigheid van Raissoeli be
sloten is, onverwijld de Spanjaarden op
alle punten aan te vallen.
Weer is in Duitschland een gruwe
lijke moord gepleegd. Te Groot-Moyeu-
vre, in Lotharingen, verscheen Vrijdag
avond toen de duisternis ingevallen was,
een Kroaat in het huis van den krui
denier Clemont. Hij ging de keuken
binnen, waar hij Clemont zelf aantrof.
Hij gaf hem een stuk van twee francs,
voorgevende dat hij inkoopen wilde
doen. Maar dadelijk daarop trok hij een
dolkmes en trachtte Clemont de keel
af te snijden. Toen hem dit niet dadelijk
lukte, sloeg hij op de vlucht. Op het
oogenblik dat hij de gang inliep, kwam
pelde hij tot zichzelven. „Zou ik Jano ver
raden? Zoo'n goede vent! Neen, neen, dat
doe ik niet. Ik heb ook nog eer in mijn lijf."
De boer schudde verachtelijk zijne schou
ders, haalde nog een gulden en schoof ze
alle drie vlak voor den boef.
„Daar, die zijn voor jou, en zeg me nu
gauw wat je weet, want ik heb geen tijd
meer."
De dronken man staarde op het blinkende
geld.
„Drie guldens", mompelde hij, „drie
guldens! ik heb mijn woord gegeven
maar drie guldensHet is ook niks erg,"
zei hij tegen den jongen boer, „en je hoeft
het ook aan niemand verder te zeggen. Nou
dan, hij Met een haastigen greep had
hij de geldstukken genomen en schreeuwde
„Gevochten heeft hij, Jano heeft den ander
op den grond geworpen, en daarom heeft
hij een paar maandjes in de nor moeten
zitten. Verder is er niets, verder niets."
En hij mompelde nog eenige onverstaan
bare woorden, maar de jonge boer had de
gelagkamer al verlaten.
Buiten op de straat stond hij, balde zijne
vuisten en siste tusschen zijne tanden
„Eindelijk, Jano, eindelijk; nu wordt
Kaatje mijne bruid."
Avond was het geworden. De zon ging
onder in een zee van vlammen. Lachende
meisjes, met de hooivork over den schouder,
en ernstige boeren, met de rookende pijp
in den mond, keerden huiswaarts en genoten
van de avondkoelte.
Op een pad, dat achter de schuren en
tuinen lag, liep Jano. Hij zag er knap en
flink uit en had zijn haren netjes glad ge
streken. Een tevreden lachje speelde om
zijne lippen. Nu had hij het kleine huisje
bereikt, waar zijn Kaatje met hare moeder
woonde. De deur stond open, maar hij
ging er niet in; hij liep om het huis heen,
opende een klein poortje en trad in een
grooten moestuin. En daar achter, op een
houten bank onder de boomen, zat zij, die
hij zocht.
Zij draaide hem den rug toe. Toen hij
achter haar stond en haar naam riep, keerde
hij de vrouw vau Clemont tegen. Zonder
zich lang te bedenken sneed de Kroaat
met zijn nog altijd getrokken mes de
vrouw de keel af, zoodat zij na enkele
oogen blikken den geest gaf. Daarna
I liep hij de dochter tegen het lijf. Ook
deze bracht hij een vervaarlijke snede
toe, van het rechter oor tot aan de keel.
Het meisje is zwaar gewond. De krui
denier is slechts licht gekwetst.
De Kroaat is er in geslaagd, zich uit
de voeten te maken. Ongetwijfeld was
het hem erom te doen, in het huis van
Clemont te stelen. Hij was er in den
laatsten tijd meer geweest, blijkbaar om
te zien, hoe het ingedeeld was.
De politie heeft zich met een speur
hond naar de grens begeven, om te
verhinderen, dat de kerel de wijk naar
Frankrijk neemt.
In den staat Kansas bestaat sinds
kort een wet, welke den gehuwden de
plicht oplegt in vriendschap en goede
harmonie samen te leven, en niet door
het toonen van een slecht humeur den
huiselijken vrede te verstoren.
Een ingenieur, die op zijn bureau on
aangenaamheden en moeilijkheden had
en thuis bokking en „uit zijn hum"
was, werd door het vrouwtje aangeklaagd
en ging 8 dagen de gevangenis in.
Door den Pruisischen minister van
openbare werken is het ontwerp voor
een waterweg voor groote schepen van
Mühlheim (a.d. Roer) naar den Rijn
goedgekeurd. De Roer zal ten deele ge
volgd worden, anderdeels zal een nieuw
kanaal worden gegraven. De bodem
breedte is bepaald op 48 M., de diepte
op 4 M.
Het kanaal zal zevenmaal een spoor
weg kruisen, bij den hoogsten waterstand
zal de onderdoorvaart der te maken over
bruggingen nog 6.25 M. hoog zijn. We
gens het sterke verval zijn twee sluizen
noodig. De havens zijn in de Speldorfer
Aue ontworpen.
Met den aanleg zal begin 1916 be
gonnen worden. De kosten zijn geraamd
op 9 millioen mark voor den scheep
vaartweg, 4 millioen mark voor de ha
vens en bovendien is nog 1.3 millioen
mark noodig voor een brug voor ge
woon verkeer over de Roer.
De Times verneemt uit Panama, dat
in den Culebra-doorsteek opnieuw op
twee punten een aardafschuiving heeft
plaats gevonden. Er zijn ettelijke mil-
lioenen kub. meters afgeschoven, die
zij zich verschrikt om, en Jano keek ver
baasd in een bleek en beschreid gezicht.
„Kaatje." Hij boog zich over haar heen
en greep hare handen. „Heb je gebuild?
Waarom? Wat is er gebeurd?"
Maar zij antwoordde niet, verborg haar
hoofd in hare handen en snikte luid.
„Toe, Kaatje, zeg; wat is er, wat heb je
Toen trok zij de handen van haar ge
zicht, keek hem aan, en stotterend kwam
het over hare lippen:
„Jano, bij onze liefde bezweer ik u, zeg
mij de waarheid. Is het waar, dat je geen
reis om de wereld gemaakt hebt, maar
in de gevangenis gezeten hebt?"
Ontzet keek hij haar aan, doodsbleek
was zijn gezicht geworden, en hij moest
tegen een boom leunen, om niet te vallen.
„Kaatje, wie wie heeft je dat gezegd
stotterde hij.
Zij lette niet op zijne vraag, maar weer
naderbij tredend, herhaalde zij
„Zeg, Jano, is het waar?"
Toen boog hij het hoofd, en dof, nau
welijks hoorbaar, klonk het:
„Ja."
Zij antwoordde niets. Sprakeloos wendde
zij zich van hem af, trok den smallen gou
den ring van haren vinger, legde hem op
de bank en ging toen langzaam naar huis.
„Kaatje I"
Hartverscheurend klonk het haar na,
maar zij keerde niet meer terug. Zij ver
dween in het donkere huisje.
Nog lang stond Jano tegen den boom
stam geleund. Geen woord kwam over zijne
lippen; hij vervloekte zelfs niet den dron
ken man, die hem verraden had; zijn eenige
gedachte was zijne moeder.
„Arme moeder! Ge hebt vergeefs u het
noodige ontzegd. Een tuchthuisboef is uw
zoon! De menschen zullen het u in het
oor schreeuwen, en hoon en spot zult ge
op uw ouden dag inoogsten. Arme moeder
Nacht is het geworden. Millioenen zilve
ren sterren schitteren aan den hemel; in
hat korenveld zingt een krekeltje; in de
slooten langs de wei kwaken de kikvorschen
dof klinkt het ruischen van het riviertje,
den doorsteek versperren en dus ver
wijderd dienen te worden.
Dit kan de openstelling van het kanaal
voor de scheepvaart opnieuw vertragen.
De Peraaansche regeering is beducht,
dat de aardrijkskundigen Wilbur Cromer
en William Page uit Chicago, die in
Februari tot onderzoek van de bronnen
van de Amazone-rivier een reis naar
het gebied van Huayabamba hadden
ondernomen, door de Indianen vermoord
zijn. Een expeditie onder leiding van
den Engelschman Beasley heeft wapens
en gerei van de vermiste reizigers in
het bezit van de inboorlingen gevonden.
Honderd Amerikanen, onder wie
vrouwen en kinderen, zijn bij Saltillo
in Mexico in handen van opstandelingen
gevallen. De ambassade der V. S. heeft
het Mexicaansche ministerie van buiten-
iandsche zaken verzocht, werk van deze
aanhouding te maken.
Naar Engelsche bladen uit Washing
ton vernemen, zal mevrouw Pankhurst
bij aankomst te New-York, vermoedelijk
op Ellis eiland worden opgesloten. Zij
zal dan voor een bijzondere commissie
moeten verschijnen, die zal beslissen, of
zij in de Vereenigde Staten kan worden
toegelaten of niet.
De toestand aan de grens tusschen
Montenegro en Albanië is, blijkens een
telegram uit Weenen aan de Daily Tele
graph, zeer gespannen. De Malissoren-
stammen Hoti en Gruda weigeren zich
onder bestuur van Montenegro te stellen
en de pogingen om hen daartoe te
dwingen, hebben zij tot tweemaal toe
gewapenderhand afgeslagen. In die ge
vechten zijn enkele Montenegrijnen ge
dood en gewond. Te Skoetari houdt
men het voor waarschijnlijk, dat de
stammen hun zin, om bij Albanië te
komen, zullen weten door te zetten.
Men schrijft uit Brussel:
De dagbladen berichten, dat het kasteel
des Amerois, uit de erfenis van de gravin
van Vlaanderen aan een harer dochters,
de hertogin van Vendöme, gekomen
en indertijd door de ouders van Koning
Albert vaak bewoond, te koop wordt
aangeboden.
Volgens Excelsior is een Duitscher,
Weincke genaamd, die zonder plaats-
kaart van Dover naar Calais kwam, aan
gehouden en meent men, dat deze ge
en plotseling een kreet, een gil! In de
verte klinkt het weer.
In de schemering van den ochtend ging
een kleine stoet door de dorpsstraat. Twee
mannen droegen een met een laken bedekte
baar, en daarachter gingen de oude mole
naar en de burgemeester.
„Ja, zoo is het gebeurd, neef," eindigde
juist de molenaar zijn lang verhaal. „Toen
de menschen mij riepen en ik naderbij
kwam, hadden zij Jano er al uitgehaald.
Hoe hij er in gekomen is, dat weet ik niet."
„Ik ook niet," zei de burgemeester.
„Het spijt mij voor die arme, oude vrouw,"
zei de molenaar; „nauwelijks heeft zij haar
Jano terug en om hem nu op zoo'n
vreeselijke manier te verliezen Ja, arm
oud mensch."
Nu waren zij aan hunne bestemming.
„Wacht hier buiten," gebood de burge
meester den beiden dragers, en toen ging
hij met den molenaar het huisje binnen.
Zij traden door het donkere voorhuisje in
de kamer. Het was daar schemerdonker.
Maar juist ging de zon op en verfde den
hemel vurig rood, en de weerschijn viel
door de beide kleine vensters, over de wit
geschuurde tafel, waarop een opengeslagen
gebedenboek lag, en een lichtstraal gleed
over de oude vrouw, die met gevouwen
handen op een stoel zat, Het grijze hoofd
was een weinig voorovergebogen, haar ge
zicht was bleek, een stil, tevreden lachje
speelde om de witte lippen, en de wijdge
opende oogen stonden star
Slechts een enkelen blik wierpen de beide
mannen op de schijnbaar slapende vrouw;
toen namen zij hunne hoeden af, vouwden
de handen en zeiden een „Onze Vader"
voor de zoo plotseling uit het leven weg
geroepen vrouw.
Ja, God had haar het zwaarste bespaard
en haar tot zich genomen.
EINDE.