Het Laod van Heusden en Alleoa, de Langstraat en de Bomraelerwaard.
Nieuw Leven.
De Visscher en zijn Ziel.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden,
No. 3357. Woensdag O Ittei
FEUILLETON.
1914.
Ui;d van alten/-
VOOB
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Er zijn menschen conservatieven,
ouderwetschen, noemt men ze dien
men niet met wat nieuws aan boord
moet komen. Het is altijd zoo geweest,
en zoo moet het blijven, zeggen ze.
De groote of kleine hoeden der dames
en de nauwe japonnetjes, de rijwielen
en automobielen, en wat er meer nieuws
is, ze scheren alles over dezelfde kam
en keuren het af, het eene zoowel als
het ander. Komt men deze menschen
hun steun vragen voor iets, dat nieuw
is en waarvan zoovelen het nuttige
inzieD, dan maken ze zich er van af,
dan zeggen ze: dank u wel, daar doe
ik niet aan, want ik moet niets van
dat nieuwe hebben. Gelukkig veelal,
blijven ze alleen staan en kunnen ze
het nieuwe niet keeren. Ze pruttelen
wat over die „nieuw-lichters", die op
hun beurt weer evenveel over hen prut
telen, doch het nieuwe wordt doorgezet,
of het gaat te niet, al naar het uitvalt,
maar keeren kunnen ze het niet, ten
minste lang alles niet, wat ze wel zouden
willen keeren. Evenals de zon eiken
dag hooger klimt, meer warmte geeft,
het gras groen wordt, de knoppen aan
de boomen openbarsten en bloem en
blad daaruit te voorschijn komen, de
vogels een nieuw liedeke zingen, kortom
een nieuw leven in de natuur aanvangt,
zoo gaat er ook een stroom van nieuw
leven door wat men menschdom noemt,
en men mag het goedkeuren of niet,
men mag er zich tegen willen verzetten,
keeren kan men dien stroom van nieuw
leven niet, hoogstens wat tegenhouden,
evenmin ais koude dagen in het voor
jaar wél het nieuwe leven in de natuur
wat kunnen tegenhouden, doch niet
kunnen keeren.
In het voorjaar kan het weêr te
mooi wezen, dan steken enkele bloe
metjes hunne kopjes boven den grond,
maar als dan weer eens komen dagen
met kouden noordenwind of hagelbuien,
dan gaat al dat nieuwa leven, pas ge
boreD, weer te niet en is dat leven
weer oen stuk achteruit gegaan. Maar
die koude dagen komen tenslotte niet
weer terug, de tijd voor nieuw leven
in de natuur is aangebroken, dan doet
het Dieuwe een groote sprong voor
waarts, zoo maar in weinige dagen,
dan heeft het oude voorgoed afgedaan
OSCAR WILDE.
1)
Eiken avond voer de visscher uit op de
zee en wierp zijne netten in het water.
Wan.j eer landwind woei, dan ving hij
niets, oi althans weinig, want de zwartge-
wiekte wind sloeg groote golven tegen zijn
boot. Maar wanneer zeewind woei, dan kwa
men de visschen in overvloed uit de diepte
.jaaar boven en zwommen vroolijk in de
mazen van zijn net. De ruime vangst droeg
hij dan ter markt en verkocht ze voor goeden
prijs.
Zoo voer hij eiken avond uit op de zee,
en eens was zijn net zoo zwaar, dat hij het
nauwelijks binnen de boot kon halen.
En hij lachte en zei tot zichzelf: „Waar
lijk, ik heb óf alle visschen gevaDgen, die
in zee rondzwemmen, óf ik heb een vreemd
soortig ondier gevischt, dat voor de menschen
een wonder zal zijn misschien ook wel
een vreeselijk monster, dat de groote Ko
ningin zal wenschen te zien."
En hij spande al zijne krachten in, en
trok aan de ruwe touwen, totdat de aderen
op zijne armen donker gezwollen waren,
en wel lijnen geleken van blauw email op
een bronzene vaas. En hij trok aan de
dunne touwen, en reeds kwamen, steeds
dichter en dichterbij, de rijen van drijvende
kurken te voorschijn, tot eindelijk het net
volkomen op het oppervlak van het water
te zien was. Maar geen visch bevond zich
daarin, en ook geen gedrocht, maar alleen
een klein zeemeerminnetje, dat in diepen
slaap lag.
en heeft het nieuwe overwonnen, al
heeft het dan ook met veel tegenwer
king te kampen gehad.
Zoo gaat het ook met het nieuwe
bij de menschen menigmaal.
In den beginne lijkt het wel eens dat
het met het nieuwe, door hen begonnen,
wel gaan zal. Men is vol vuur, werkt
met alle macht aan de totstandkoming
van dat nieuwe, maar later blijkt het
dan wel eens dat men er te vroeg mede
begonnen is, dat zeer velen „er niet
aan wilden", waardoor velen, die met
zooveel moed de zaak hadden aange
vat, die moed in de schoenen voelden
zakken, eraan begonnen te twijfelen of
bet nieuwe wel ooit tot stand zou komen,
daardoor lusteloos werden of er zich
in 't geheel niets meer van aantrokken,
waardoor het nieuwe eindelijk niet meer
vooruitging onder de menschen, stil
stond, achteruitging zelfs. Tot eindelijk,
als de tijd ervoor gekomen is, het
nieuwe als vanzelf zich een weg baant.
Wij hebben hieruit dit geleerd dat
na vorstige nachten en koude dagen de
mooie dagen komen, en die brengen
weer bloem en groen, dat niet weer af
zal vallen, maar waarvan vruchten zul
len komen, die men later zal kunnen
oogsten.
En dit, dat het menschenwerk, dat
te niet ging, omdat het te vroeg kwam,
omdat het te haastig in elkaar gezet
werd, later nogmaals aangevat zal kun
nen worden er; dan afgedaan zal worden
en bestaan zal kunnen blijven, omdat
men er nu op den juisten tijd mede
Degon.
Alles op z'n tijd, en dan zal het
nieuwe het van het oude winnen, want
het leven zal sterker zijn dan de dood.
Door alle eeuwen heen is er strijd
geweest tusschen het oude en het nieuwe,
en altijd heeft het nieuwe het van het
oude gewonnen, al duurde de strijd
soms ook lang, omdat het oude zich
maar niet zoo dadelijk door het nieuwe
in den hoek wilde laten duwen.
De Christenen zijn vervolgd en dui
zenden hunner gedood geworden, Jezus
werd aan het kruis geslagen, en toen
meenden de vervolgers dat ze het ge
wonnen hadden, maar het kwam an
ders uit: de Christenen, die gespaard
waren gebleven, hielden vol, huu aan
tal groeide aan, en zij zijn overwinnaars
geworden in den Btrijd tegen hun ver
volgers.
De „Hut van Oom Tom" schudde
de menschen wakker, en de strijd tegen
de slaverij begon, en al leek het soms
ook dat de voorstanders der slavernij
het zouden winnen, eindelijk hebben
ze dan toch het onderspit moeten delven
en werd de slavernij afgeschaft.
En zoo zouden we nog meer voor
beelden kunnen opnoemen van strijd
van het nieuwe tegen het oude, waarin
het nieuwe als overwinnaar uit het
strijdperk kwam treden.
Indien het nieuwe goed en edel is,
dan zhl het nieuwe overwinnen, al zal
de strijd van het nieuwe tegen het oude
ook lang duren, overwinnen zhl het.
Btuitenland.
Het nieuwa uit Mexico is bijzonder
schaarsch er schijnen tusschen de Ver-
eenigde Staten en genoemd land onder
handelingen te worden gevoerd, maar
alle publiciteit daaromtrent ontbreekt.
Villa schijnt niet van plan te zijn Huerta
in zijn handelingen vrij te laten, want
zooals 't gerucht loopt beeft generaal
Carranza de mobilisatie van 12 duizend
man gelast, en zouden deze door Villa
aangevoerd worden.
De bemiddelaars worden gedwars
boomd in hun bemiddelingsactie, door
dat de burgeroorlog blijft voortwoeden.
Huerta beeft in den wapenstilstand toe
gestemd, zijn Mexicaansche tegenstan
ders echter niet.
Na een lange conferentie met de be
middelaars heeft staatssecretaris Bryan
het volgende communiqué bekend ge
maakt:
„Tengevolge van het sluiten van den
wapenstilstand tusschen Bryan en ge
neraal Huerta kunnen de bemiddelaars
hun plan van bemiddeling ten uitvoer
brengen voor zoover generaal Huerta
en de Vereenigde Staten betreft. Van
generaal Carranza is geen enkel ant
woord ontvangen iu verband met het
sluiten van een wapenstilstand tusschen
regeeringstroepen en „constitutionalis-
ten". Van dit antwoord hangt het pro
gram af voor de oplossing van het ge-
heele Mexicaansche probleem. Een be
richt uit Chihuahua, volgens hetwelk
generaal Carranza en generaal Villa
hun beweging naar het Zuiden voort
zetten en zich voorbereiden tot een al-
gemeenen aanval op Tampico heeft de
hoop op het herstel van den vrede tus
schen de onderling oorlogvoerende Mexi
caansche partijen doen verminderen.
Voorioopig hebben de Zuid-Ameri-
kaansche staten, die hun bemiddeling
aanboden in het Mexicaansche geschil,
al een paar „succesjes" behaald. De
wapenstilstand is door alle strijdende
partijen, de Unie, de Mexicaansche
regeeringstroepen en de rebellen aan
vaard.
De Fransche gezant heeft aan de
Amerikaansche regeering kennis gege
ven van de klacht van den gezagvoer
der van het s s. Andijk, dat de Neder-
landsche en de Amerikaansche vlag
voerde, en toebehoort aan een Fransche
maatschappij.
De Andyk bracht naar Vera Cruz een
lading spoorstaven en ander spoorweg-
materieel. De gezagvoerder beklaagt er
zich nu over, dat hem belet werd zijn
lading te lossen.
De Amerikaansche minister van ma
rine heeft aan den Franschen gezant
meegedeeld, dat admiraal Fletcher heeft
verklaard, dat moeilijkheden van mili
tairen aard hebben belet, dat de lading
van de Andyk onmiddellijk gelost werd.
Het stoomschip was toen naar New-
Orleans vertrokken maar dat vertrek
berustte op een misverstand.
Hardnekkige geruchten doen de ronde
dat Huerta voornemens is af te treden,
mits hem een vrijgeleide naar een of
andere haven worde verstrekt en hij
aan boord van een vreemd oorlogsschip
worde gebracht.
De Frankfurter Ztg. verneemt d.d.
30 April uit Mexico (stad) dat Huerta
met de grootste beslistheid aan de
bemiddelaars heeft meegedeeld, dat bij
aan het bewind blijft.
Uit een mededeeling blijkt, dat de
Mexicaansche stoomboot „Luella" ge
zonken is tengevolge van de ontploffing
yan een mijn, die daar in de haven
was gelegd voor de Amerikaansche
schepen. Het aantal dooden is niet
bekend.
Heur haar geleek een vochtig gouden
vlies, en elk afzonderlijk haartje was als een
draad van fijn gespoDnen goud in glanzend
omhulsel. Haar lijf was gelijk wit ivoor en
haar staart bestond uit zilver en paarlen.
Van zilver en paarlen was haar staart en
het groene zeegras had zich daaromheen
geslingerd. Hare ooren waren gelijk zee
schelpen, en haar lippen rozerood als koralen.
De kille golven bespatten haar blanken
boezem en het zout glinsterde op hare oog
leden.
Zij was zoo mooi, dat de jonge visscher
van bewondering vervuld werd toen hij haar
aanzag, en hij strekte de hand naar haar
uit en trok het net naar zich toe, en leunde
over de boot en nam haar op in zijne armen,
en toen hij haar aanraakte, slaakte zij een
kreet als die van een opgeschrikte meeuw,
terwijl zij met hare paarsblauwe oogen hem
ontzet aanzag en trachtte zich uit zijne
omarming los te wringen. Maar hij hield
haar vast aan zijn borst gedrukt en wilde
haar niet loslaten.
En toen zij zag, dat zij zich niet bevrij
den kon, begon zij te schreien en zeide:
„Ik bid u, laat mij gaan, want ik ben de
eenige dochter van een Koning, en mijne
vader is oud en eenzaam."
Maar de jonge visscher antwoordde:
„Ik wil u niet laten gaan, aleer gij mij
beloofd hebt naar boven te zullen komen
en voor mij te zingen, zoo vaak ik om u
roepen zal, want de visschen luisteren naar
het gezang van het watervolk en op deze
wijze zullen mijne netten overvloedig gevuld
worden".
„Zult ge mij werkelijk laten gaan, wan
neer ik u dit beloof?" vroeg het zeemeer
minnetje.
„Ik zal u werkelijk laten gaan," zei de
jonge visscher.
En zij deed hem de gelofte, die hij van
haar verlangde en bezegelde die plechtig met
den eed van haar watervolk. Zoo liet hij
dan zijne armen los en het zeemeerminnetje
zonk weg in de diepte, al trillend van
vreemde angst.
En eiken avond voer de visscher nit op
de zee, en eiken avond riep hij het zee
meerminnetje. En dan steeg zij op uit het
water en zong voor hem. En om haar heen
zwommen de dolfijnen, en de wilde meeuwen
vlogen cirkelend boven haar hoofd, al heen
«n weer.
En een heerlijk lied zong zij. Want zij
zong van de zeebewoners, die hunne
kudden van de eene bocht naar de andere
voeren, en de kleine kalfjes op hunne schou
ders dragenvan de tritonen, die lange
groene baarden hebben en behaarde borsten
en door gekronkelde schelpen blazen wan
neer de Koning voorbijtrekt; van het paleis
des Konings, dat gansch uit barnsteen ge
maakt is, met een dak van doorzichtig
smaragd, en met vloeren van glanzende
paarh-n; van de heerlijke tuinen der zee,
waar de groote gevlochten bloedkoralen
waaiers den geheelen dag-door heen en weer
wuiven, waar de visschen in pijlsnelle vaart
doorheen glijden als zilveren vogels, waar
de anemonen zich aan rotsen vastklemmen
en de anjelieren in het heuvelachtige gele
zand wortelen.
Reuter had uit Ulster geseind, dat
er in de baai van Bangor bij Belfast
elf linieschepen waren aangekomen.
Dit blijken alle torpedo-jagers te zijn.
Ook te Belfast had eerst het gerucht
geloopen, dat het derde smaldeel linie
schepen kwam, maar dit is onjuist ge
bleken. De torpedo-vloot zal het oog
houden op de kust, teneinde een nieuwe
lossing van wapenen te voorkomen.
Volgens de Daily Express hebben de
Ulstermannen een nieuwe lading ge
weren en wapenvoorraad op een ander
punt der Iersche kust ontscheept, ter
wijl de torpedobooten de kust bewaak
ten in de buurt van Belfast.
Volgens de bladen is te Genua een
wissellooper van 150,000 frs. beroofd.
De Chineesche rooverhoofdman, Witte
Wolf, schijnt uit Sjenai verdreven en zijne
verstrooide benden in de provincie Kan-
soe weer vereenigd te hebben. Te Peking
is althans tijding ontvangen dat hij in
Kansoe twee steden, Linghao en Tsjoeng-
sin, heeft geplunderd.
De Albaneesche regeering heeft uit
Koritsa bericht ontvangen, dat de Al-
baneezen in den loop van den dag met
succes de opstandelingen hebben aan
gevallen, versoheiden dorpen hebben
heroverd en zijn doorgedrongen tot voor
Pomati, in de buurt van Kolonia. De
regeering vertrouwt.dat Kolonia eerlang
zal worden heroverd.
In heel Albanië loopt de bevolking
te wapen. In Tirana alleen hebben zich
2000 vrijwilligers aangemeld, die naar
Koritsa zijn vertrokken. Men verwacht
te Koritsa de aankomst van 10,000 vrij
willigers. In Epirus heerscht anarchie;
de weerlooze mohammedaausche bevol
king is het slachtoffer van de buiten
sporigheden der Grieksche benden.
De grootvizier moet aan de gezauten
verklaard hebben, dat Turkije een
machtige vloot noodig heeft ter ver
dediging van zijne kusten. De regeering
is vredelievend gezind, maar alle be
stellingen van Griekenland tot uitbrei
ding zijner vloot zullen gevolgd worden
door gelijkluidende Turksche bestellin
gen. Als Griekenland er in toestemt
zijn bewapening te beperken, is Turkije
bereid, ook de zijne te beperken, maar
in het tegenovergestelde geval moet het
maatregelen nemen om de veiligheid
van het rijk te waarborgen.
De als bedrieger ontmaskerde dr.
Alexander, de tweede-burgemeester van
Köslin, bij zijn eigen naam Thormann
geheeten, had ook groote kans gehad
op het wethouderschap van Saarbrücken.
Naar thans bekend i3 geworden, heeft
Thormann, toen te Saarbrücken drie
jaar geleden de post van wethouder
open kwam, daar onder den naam van
dr. Alexander naar gedongen. Zijn ver
zoek om benoemd te worden, was zoo
uitstekend gesteld, dat het een voor-
treffelijken indruk maakte, en er waren
ook prachtige aanbevelingsbrieven bij,
die dien indruk nog versterkten. Alleen
doordat Thormann onder de 88 gega
digden zijn sollicitatie het laatst inzond,
moet het gekomen zijn, dat hij niet op
de voordracht geplaatst is.
booren en zoo om de gansche wereld mede-1
varenen van den inktvisch, die tegen de
steile klippen woont, en zijne lange zwarte
armen uitstrekt en den nacht kan doen
neerdalen, wanneer hij dat wil. En zij zong
van Nautilus en zijn fraaie boot, die uit
een opaal gesneden is en een zeil van zilver
draagt; van de gelukkige zeemeerminnen,
die f p harpen spelen en de watermonsters
in slaap konden tooverenvan de kleine
kinderen, die de gladde marmotjes vangen
en dan op hunr.e ruggen gaan rijden; van
de zeemeerminnen, die in het witte schuim
zich laten drijve j en hare armen uitstrekken
naar de zeelieden, en van de zeeleeuwen
met hunne kromgebogen slagtanden, en van
de zeepaarden met hunne golvende manen.
En wanneer zij zong, schoten al de tonijnen
uit de diepte omhoog om naar haar zang
te luisteren, en de jonge visscher wierp zijn
netten om hen uit en hij ving ze, en andere
visschen doodde hij met zijn speer.
En wanneer zijn boot goed volgeladen
was, dook het zeemeerminnetje weg in de
zee en lachte hem toe.
Maar nooit kwam zij hem zoo na, dat hij
haar had kunnen aanraken. Menigmaal riep
hij haar, en bad haar toch dichter bij hem
te komen, maar zij wilde niet, en wanneer
hij beproefde haar vast te grijpen, dan dook
zij snel weg in het water, zooals ook wel
een zeehond duikt, en hij zag haar op dien
dag niet meer terug.
En met eiken dag klonk het geluid harer
stem hem liefelijker in de ooren. Zoo liefelijk
klonk haar stem, dat hij zijne netten vergat
en al zijn lnst, en zich gansch niet meer
bekommerde om zijn handwerk. Met hunne
roode vinnen en hunne uitpuilende gouden
oogen, trokken de tonijnen in scharen rond
zijn boot: hij sloeg geen acht op hen. Zijn
speer lag ongebruikt aan zijne zijde en zijne
biezen korven bleven ledig. Met geopende
lippen, en oogen die van verlangen zich
donker kleurden, zat hij in zijn boot en
luisterde, luisterde, totdat de zeenevelen
met hare dichtgeweven sluiers hem om
sloten, en de dwalende maan zijn bruine
lijf met zilveren glans overgoot.
En op een avond riep hij haar en sprak
„Klein zeemeerminnetje, klein zeemeer
minnetje, ik heb je lief! Laat mij je bruide
gom zijn, want ik heb je lief."
Maar het zeemeerminnetje schudde het
hoofd.
„Ge hebt een menschelijke ziel," ant
woordde zij, „alleen wanneer ge je ziel van
je zoudt kunnen wegzenden, zou ik je lief
kunnen hebben."
En de jonge man dacht nü over hare
woorden en sprak tot zichzelf: „Welk nut
heb ik van mijn ziel? Ik kan haar niet zien.
Ik kan haar niet betasten. Ik ken haar niet.
Waarlijk, ik zal mijn ziel wegzenden, dütn
zal groote vreugde mijn deel worden."
En een blijde kreet jubelde van zijne
lippen en hij stond overeind in zijn be
schilderde boot en strekte de handen uit
naar het zeemeerminnetje.
„Ik zal mijn ziel wegzenden," riep hij
haar toe, „en je zult mijn bruid zijn en ik
je bruidegom, en op den bodem van de zee
zullen wij te zamen wonen, en alles, waar
van je gezongen hebt, zult ge mij toonen,
en alles, wat je verlangt, zal ik doen, en
ons leven zal heerlijk zijn voor altijd."
En de kleine zeemeermin lachte van
blijdschap en verborg haar gelaat in de
handen.
„Maar hoe zal ik mijn ziel wegzenden?"
riep de jonge visscher. „Zeg mij hoe ik dat
doen kan en zie, het zal gebeuren."
„Ach, dat weet ik niet," zei de kleine
zeemeermin, „het watervolk heeft geen ziel."
En zij dook weg in de diepte, terwijl hare
oogen een blik op hem richtten, waaruit al
haar verlangen sprak.
DOOR
i Van de groote scharen walvisschen zong
'zij, die van de noordelijke zeeën stroom
afwaarts trekken en puntige ijskegels heb
ben hangen in hunne kieuwen; van de
sirenen, die, al zingende, van zulke wonder
zoete dingen wisten te verhalen, dat de
koopliedtm hunne ooren met was moesten
toestoppen om haar gezang niet te hooren
en in het water te springen en te verdrinken
van de gezonken galeien met hare hooge
masten, en hoe de bevroren zeevaarders zich
nog aan de touwen vastgeklemd houden,
en de makreelen door de open luiken in
en uit zwemmenvan de kleine eenden
mosselen, die groote reizen maken doordat
zij zich aan de kielen der schepen vast-
Wordt vervolgd.)