Hel Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de BommeierwaariL
Voord en Daad.
Een raadgever.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3360. Woensdag 17 Juni
1914.
FEIJILLETOM.
Unb van
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prysverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 1—6 regels 50 ct. Elke regel
meer 77i ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag*
middag 12 uur ingewacht.
Wij kennen ze allen wel uit ervaring,
de mooi praters om odb heenzij zijn
in alle rangen en standen der maat
schappij en waarlijk niet in geringe
getale, vertegenwoordigd. Meestentijds
is de grofste eigenbaat de eigenlyke
drijfveer van hun woordenvloed, doch
dikwijls weten zij zulks maar al te
zeer onder schóón-schijnende redenen
te verbergen. Dan komt een eenvoudig
mensch, die niet immer het slechte kan
noch wil denken van zijn evenmensch,
er licht toe, door de woordenpraal, door
de overtuiging ook, waarmede zij geuit
worden, ook al was hij in den beginne
geneigd, niet aan alles geloof te schen
ken wat wordt voorgezet, zich te laten
medeslepenen de man die zoo goed
met woorden weet om te gaan, weet
te goochelen als het ware, heeft zyn
doel bereikt: men gelooft, men ver
trouwt hem in wat hij zeide.
Men vindt dezulken evengoed op het
gebied van da politiek, als in het da-
gelijksch leven in al zyn verschillende
uitingen; doch vooral schijnt het po
litiek terrein wel bij voorkeur de aan
gewezen plaats te zijn, waar men
„woorden aan den man kan brengen".
De daden, och daarvan schijnt eerst
later zorg te zyn, als het er ooit toe
komt. We hebben dit zoo goed in ons
land als daarbuiten kunnen waarnemen,
en vooral telkenmale als de stembus
strijd de partyen nog eens scherper
dan anders het geval is, tegenover el
kander plaatst. De groote verkiezings
campagne in Frankrijk van eemge
weken geleden toont dit nog eens dui
delijk aan, wat woorden en niets dan
woorden vermogen doch hoe groot
kwaad zij doen, wanneer zij ij del blij
ken en niet door daden worden inge
lost. De eindelooze verwarring waaraan
het land thans in velerlei opzicht ten
prooi is, mag daarvan een gevolg heeten.
Een schatkist die steeds met een groot
J. K. JEROME.
(2
Wat mij betrof, ik brak mij zeer ernstig
het hoofd over de keuze van Josua's vrouw.
Ik wenschte niets liever dan den man ge
lukkig te maken.
Juliana was buiten kijf de mooiste van
ie twee. Er lag om haren mond een vroolijk,
olijk, lachend trekje, dat waarborg gaf
oor eenen guitigen aard en een goed hu
meur. Hadde ik de inspraak van mijn eigen
hart gevolgd, dan zou ik Juliana in Josua's
armen hebben gesloten.
Edoch zoo dacht ik toen weer het
leven is geen gekheid, het leven is ernst.
Er zijn in eena goede huisvrouw andere
hoedanigheden noodig, dan guitigheid, vroo
lijkheid en een goed humeur. Hanna, hoewel
minder mooi van uiterlijk, bezat blijkbaar
wilskracht en gezond verstand eigen
schappen, die in het huishouden van eenen
burgerman voorwaar niet gering te tellen
ijn. Hanna's vader was een godvreezend
jan, en hij deed bovendien „goede zaken".
Vermoedelijk dus een stijve, solide oude,
die er warmpjes inzat, aan zijne dochter de
deugden had ingeprent van zuinigheid en
degelijkheid, en haar mettertyd nog een
aardig stuivertje zou nalaten. Zy was de
oudste van een groot gezin. Ongetwijfeld
had zij dus al vroeg de handen leeren
uitateken, om hare moeder in het huis
uden te helpen. Bij gevolg zou zij in
uishoudelijke zaken wel goed bedreven
zyn en ook reeds eene zekere ervaring be
zitten in het omspringen met kinderen.
Juliana's vader, aan den anderen kant,
was een gewezen zeeman. Zeelui zijn in den
regel een ietwat lichtzinnig of luchthartig
slag van menschen. Vermoedelijk had de
man eenige ruwe, of althans minder aan
bevelenswaardige hebbelijkheden. Misschien
was hij verslaafd aan vloeken en het bezigen
van onbetamelijke uitdrukkingenmisschien
zelfs men kon niet weten dronk hij
af en toe wel eens een grogje méér dan goed
voor hem was. Bovendien, was Juliana zijn
tekort van honderden millioenen te
kampen heeft, een leger dat tot op de
hoogste sterkte wat aantal betreft is
opgevoerd, en waarby de jonge mannen
thans 3 jaren lang ouder de wapenen
moeten blijven, een bewind dat tot
speelbal is gemaakt van de laagste po
litieke hartstochten, eu ten slotte een
overspannen, zenuwachtige stemming in
heel het land deed te voorschijn roepen,
ziedaar, wat op het oogenblik het lot
van Frankrijk is. Men heeft er zich te
veel aan de schoon schynende drogre
denen van allerlei politieke woordvoer
ders gestoord, en daarbij te zeer uit
het oog verloren, dat beter dan mooi
praten, goed doen is.
Is dit een voorbeeld van omvangrijke
strekking, hetzelfde valt evenzeer waar
te nemen in geringere verhoudingen,
ontleend aan het dagelijksch leven. Het
zyn waarlijk niet de mannen, die niet
veel meer doen dan praten, die een
bedrijf, een zaak groot kunnen maken.
Die op een haar kunnen uitleggen, hoe
zij alles voorzien, alles van te voren
begrepen en geschikt meenen te heb
ben, en die nu onomstootelijk overtuigd
verklaren, dat hun bedrijf of hun zaak
ook goed moet gaan en rendeeren.
Hoe talloos vele maatschappijen zijn
niet aan het euvel te gronde gegaan,
van een, o zoo mooi pratende directeur,
die op jaarvergaderingen en in jaar
verslagen zoo uitnemend ter tale bleek
en aan woorden-kraam geen gebrek
had maar wiens tekort aan flinke,
doortastende daden, op schade voor de
aandeelhouders en op verlies aan maat
schappelijke welvaart voor velen, te
staan gekomen is. Eerst te laat wordt
dan ingezien, dat het beter is, dat eeD
bedrijfsleider zich desnoods minder be
spraakt, maar des te meer man van
helder doorzicht, van doortastendheid,
kortom een man van daad betoont. En
hoevele andere voorbeelden, die alle
als het ware uit elks omgeving voor
het grijpen liggen, zijn niet op te
noemen, zoo uit het zakenleven, als ook
éénige kind en éénige kinderen zijn
gewoonlijk bedorven brokken, die tegen de
ernstige plichten van htt huwelijk niet
blijken opgewassen. De éénige dochter van
eenen oud-zeekapitein was vermoedelijk een
door-en-door bedorven juffertje.
Josua dit mocht ik ook niet voorbij
zien was blijkbaar een man met een zwak
kelijk karakter. Hij zou eene flinke leiding
noodig hebben. En nu was er in Hanna's
pbysionomie iets, dat ontegenzeggelijk van
eene niet alledaagsche flinkheid getuigde.
Na verloop van een paar dagen was mijn
besluit genomen. Ik schreef „Hanna" op
een stukje papier, en deed dit op de post.
Veertien dagen later kreeg ik van Josua
eenen brief. Hij bedankte mij voor mijnen
raad, doch voegde er bij zoo terloops
dat het hem liever ware geweest indien ik
mijne keus op Juliana hadde kunnen ves
tigen. Hij liet er echter op volgen dat hij
er geen oogenblik aan twijfelde of mijn raad
was goed, en dat hij daarom ook maar ter
stond bij Hanna aanzoek had gedaan.
Deze brief zette mij aan het peinzen. Ik
begou mij zei ven af te vragen of ik, bij slot
van rekening, toch wel de rechte voorden
man gekozen had. Indien Hanna eens tegen
viel wat een verschrikkelijk ding zou
dat voor dien armen Josua zijn I Op welke
gegevens was ik eigenlijk afgegaan? Hoe
kon ik weten dat deze Hanna niet een plat,
slecht opgevoed en slechtgehumeurd schep
sel was? Misschien was die vader van haar
niets dan een oude huichelaar, zooals zoo-
velen in den lande.
En aan den anderen kant was die
Juliana misschien niet een vroolijk ding,
dat voor den goeden Josua een zonneschijn
tje zou geweest zijn in zijn huis? En was
misschien haar vader niet het ideaal van
eenen braven, ouden zeerob, rondborstig en
fideel, en met een aardig kapitaaltje in
solide effecten, waarvan Juliana, als éénig
kind, natuurlijk de erfgename zou zijn?
Welke reden had ik eigenlijk gehad, om
Josua dit jonge meisje te ontraden?
Ik nam hare photographie uit mijnen
lessenaar. Zij scheen mij met hare groote
oogen verwijtend aan te kijken en ik
verbeeldde mij hare tranen van spijt en
teleurstelling te zien, toen de aankondiging
van Josua's huwelijk met die andere als
eene Jobstijding bij haar in huis viel. Ik
zag haar snikkend neerknielen bij haar
vaders armstoel, terwijl de goede grijsaard
uit het engere leven in den familie
kring, waar eveneens, zoo dikwijls meer
gepraat dan gehandeld, meer noodeloos
door drogredenen van het rechte spoor
wordt afgedwaald, dan flink en oprecht
op het juiste doel, door daden, aange
stuurd wordt.
Want het schijnt helaas een toene
mend euvel te zijn, dat in den drang
van het jachtende overhaaste leven der
moderne tijden, de eertijds overheer-
•chende en geprezen harmonie tusschen
woord en daad, steeds meer en meer
zoek raakt. Wilde men vroeger iets
bereiken, een man van invloed, van
gezag worden, wilde men aan het hoofd
van een bloeiend bedrijf komen, wilde
men iets beteekenen gaan in staat of
maatschappij, dan was al wat men van
zijn medeburgers vroeg, geduld te willen
oefenen, te wachten op de daden, die
tot het beoogde doel zouden kunnen
leiden. Thans echter schijnt van zulk
een verzoek om op hun daden te willen
wachten, -weinig sprake meer te kunnen
zijn, by hen, die bij de gratie van
zich-zelf zich tot een groot man pro-
clameeren, hetzij op politiok, hetzij op
ander gebied. En bij gebrek aan tast
bare feiten, waaruit hun superioriteit
zou moeten blijken, vergenoegen zij
zich met woorden; o, dikwijls zeer
fraai om te hooren, en daarbij uitne
mend voor de toehoorders pasklaar ge
maakt en ingericht, doch waar achter
men maar al te vaak en veel te laat,
bevroedt, dat het hun eigenlijk aan het
voornaamste ontbreekt, n.l. voor hun
land, voor hun omgeving, voor hun
gezin iets waarlijks goeds te doen.
En gelijk dit alles geldt bij het on
derling verkeer in de groote menschen-
maatschappij, gaat het evenzeer bij elk
onzer afzonderlijk. Hos vaak moeten
ook wij, in ons binnenste, tot het waar
achtige inzicht komen, dat maar al te
zeer onze daden afwijken van onze
woordendat we ons zelf met allerlei
drogredenen om den tuin hebben ge
leid, omdat wij te veel opzien tegen
met zijne gerimpelde hand troostend hare
blonde lokken streelde. Kortom, ik voelde
hoewel voor het oogenblik nog zonder reden
alreeds de tanden van wroeging en zelf
verwijt knagen aan mijne borst.
En dit gevoel werd er niet minder op,
toen ik het portret van Juliana weglegde
en dat van Hanna, mijne uitverkorene, ter
hand nam. Zij scheen mij aan te staren met
eenen grijnslach van schamperen, harte-
loozen triomf. Inderdaad, er begon in bet
binnenste van mijn gemoed een besliste
antipathie tegen Hanna te rijzen.
Ik zette mij tegen deze opwelling in. Ik
bracht mij zei ven onder het oog dat dit e^n
louter vooroordeel was. Doch hoe meer ik
redeneerde, des te sterker werd dat gevoel.
Het zwol van antipathie tot weerzin, van
weerzin tot afkeer, en van afkeer tot haat
En dit was de vrouw die ik met koel
overleg voor Josua tot levensgezellin had
gekozen 1
Weken lang had ik rust noch duur. Elke
>iief, die er bij mij in de bus werd ge
stoken, deed mij schrikkenen telkens
wanneer ik in eene courant het opschrift
„Huiselijk treurspel" zag, brak het klamme
angstzweet mij uit, want ik verwachtte te
zullen moeten lezen hoe Josua en Hanna
elkander vermoord en nog met hunnen
aatsten ademtocht mij vervloekt hadden.
Naar gelang echter de tijd verstreek, en
ik niets hoorde, begon mijn vrees te ver
dwijnen en mijn vertrouwen in mijne aan
geboren e juistheid van oordeel terug te
reeren. Misschien had ik voor Josua en
Hanna iets, goeds gedaan, en hielden zij niet
op mij te zegenen."
Drie jaar (zoo voer mijn reisgenoot voort)
waren er verloopen, en ik begon reeds het
jestaan der Hacketts te vergeten toen
ik op zekeren avond, van mijne bezigheden
thuiskeerende, Josua in mijn huisportaal
op mij wachtende vond.
Zoodra ik hem zag, wist ik dat mijne
Dangöte verwachtingen nog overtroffen ge
worden waren. Ik verzocht hem boven te
komen. Hij volgde mij naar mijne kamer
en nam daar plaats op denzelfden stoel, op
welken hij drie jaar geleden gezeten had.
De verandering in hem was opmerkelijk.
Hij zag er oud en zorgelijk uit, en heel
zijne houding teekende eene hopelooze ge
latenheid.
Wij zaten eene pooslang zonder een woord
te spreken, hij met zijnen hoed draaiende,
de een of andere daad, die ons, om
welke reden ook, niet aanstaat. Hoe
wordt dan met allerlei woorden-omhaal
getracht voor onszelf en onze naaste
omgeving goed te praten, wat goed
gedaan had behooren te worden.
Het is dit euvel, deze disharmonie
tusschen woord en daad, die aan veler
leven knaagt en ten zeerste afbreuk
doet aan het, hoe ook in verscheidene
mate, om elk welgelegd geluk. Over
hoevele jonge levens valt niet reeds
spoedig een schaduw van teleurstelling,
miskenning en vermeende achteruitzet
ting, omdat het noodzakelijk evenwicht
tusschen hun woorden en daden, tus
schen wat zij zich reeds verbeeldden
reeds te kunnen en hetgeen waartoe
zij werkelijk in staat waren, te zeer
nog verbroken was. En ook, hoevele
ouderen zouden zich veel mistroostig
heid en eigenwillig leed bespaard kun
nen hebben, indien zij maar te juistei
tijd hadden ingezien, dat, zoo goed zij
zeiven als de maatschappij noodig heeft,
dat er harmonie heersche tusschen
woord en daad. En dat zoomin het een
kan noch mag bestaan zonder het an
der; dat daden zonder woorden, zonder
de noodige verklaringen en uiteenzet
tingen de wereld er zeker niet op zouden
doen vooruitgaan, maar dat het laatste
zonder het eerste, slechts op scbade
voor ons allen moet uitloopen.
■Buitenland.
Uit den Balkan ia er weinig goed
nieuws.
Griekenland en Turkije staan op zeer
gespannen voet.
Van betrouwbare Grieksche diploma
tieke zijde te Konstantinopel wordt
medegedeeld, dat de Grieksche gezant
den grootvizier heeft verklaard, dat de
betrekkingen tusschen Griekenland en
Turkije een gevaarlijk karakter zullen
aannemen, wanneer de geregelde Griek
sche troepen, die de stad Aviali in
Klein-Azië omsingelden, daar binnen
dringen en er tot buitensporigheden
mochten overgaan.
ik voor de leus de papieren op mijnen les
senaar verschikkende. Eindelijk kon ik dit
pijnlijke stilzwijgen niet langer uithouden.
Ik wendde mij tot hem en zeide:
„Wel, Josua, het is niet goed met je
gegaan, vrees ik?"
„Neen meneer," antwoordde hij kalm
„Niet al te best dat moet ik bekennen.
Die Hanna van u is in het gebruik niet juist
meegevallen."
Er lag geen zweem van verwijt in zijn9n
toon. Hij constateerde slechts eene treurige
waarheid.
„Is zij dan zóó slecht voor je?" vroeg ik
„Zij heeft natuurlijk hare fouten, evenals
wij allen maar toch zeker ook hare deug
den. Zij is toch zeker flink, niet waar? Ja
ja! Je zult toch zeker wel moeten erkennen
dat zij eene flinke vrouw is?"
„O jawel, dét is zij," stemde hij toe. „Wel
wat él te flink om er op den duur mee op
en neer te gaan denk ik soms wel eens,
Zij kan verduiveld lastig en humeurig zijn.
weet u. En dan behoort ook hare moeder
niet juist tot de gemakkelijksten, ziet u."
„Hare moeder?" riep ik: „Wat heb je
met die te maken?"
„Wel, meneer omdat zij bij ons in
woont," antwoordde hij, „sedert de oude
man er niet meer is."
„Hanna's vader? Is die dood?"
„Dét nu wel niet precies," antwoordde
Josua: „Maar nu ongeveer een jaar geleden
is hij er van door gegaan met eene jonge
juffrouw die les gaf op de Zondagsschool
en nu zitten zij samen bij de Mormonen.
Daar hebben wij natuurlijk erg van staan
kijken."
„Wat? En zijne zaak?" vroeg ik: „Zijn
houthandel? Wie drijft dien nu?"
„O," antwoordde Josua „dat heele
boeltje is verkocht moeten worden om zijne
schulden te dekken ten minste voor
zoover het reikte."
„Wel verschrikkelijk! Wat een vreeselijk
geval voor de familie! Nu is het geheele
gezin zeker opgebroken en al de leden zijn
verstrooid
„Och neen, meneer," antwoordde hij leuk:
„Dat verstrooid zijn is zoo erg niet. Zij
wonen namelijk allemaal bij ons in
Maar," liet hij er op volgen, „neem mij niet
kwalijk, meneer, dat ik u met al deze bij
zonderheden lastig val. U hebt zeker ook
wel uwe eigen zorgen en beslommeringen.
Ik behoef u dus met de mijne niet aan het
Op dringend bevel heeft de Turksche
gezant te Athene zijn Tournée beëin
digd en zich gisteravond ingescheept.
Minister-president Venizelos verklaar
de in de Grieksche Kamer dat de Grie
ken diep onder den indruk zijn van de
vervolging hunner landgenooten in
Turkije.
Daarna zette hij uiteen aan welke
vervolgingen de Grieken er blootstaan
en verklaarde dat de Grieksche regeering
tot dusverre de verontschuldigingen van
de Turksche regeering heeft laten gel
den, maar toch telkens, ala nieuwe ver
grijpen te harer kennis kwamen, deze
aan de Turksche regeering heeft mede
gedeeld, ten einde zekerheid te verkrij
gen of de Porte aan dezen toestand een
einde wilde maken.
„Behalve de tienduizend Grieken uit
Thracië", zoo vervolgde Venizelos, „die
naar Griekenland zijn gekomen om er
bescherming in te roepen, zijn in de
laatste dagen nog 20.000 vluchtelingen
uit Klein-Azië aangekomen, terwijl
30.000 van de 50.000 anderen op de
Aziatische kust wachten op een gelegen
heid om naar Griekenland te vluchten.
De vraag is nu of zulk een toestand
nog langer mag duren en of hij nog
langer te verdragen is.
Ik wil geen woorden zeggen, die on
herstelbaar nadeel kunnen aanrichten,
ik zou echter meenen te kort te doen
aan mijn meest elementairen plicht,
wanneer ik naliet te verklaren, dat de
toestand ernstig, zelfs zeer ernstig is.
De regeering weet, dat zoo er niet
spoedig een einde komt aan dezen be-
treurenswaardigen toestand, zy zich ge
noodzaakt zal zien zich niet langer te
bepalen tot klachten over het jammer
lijke lot der vluchtelingen."
De regeering heeft bevolen dat de
Beurs te Athene gesloten zal blyven,
zoolang de onzekerheid van den toestand
aanhoudt.
De telegrammen uit Athene en Kon
stantinopel, die de laatste dagen zijn
binnengekomen, hebben doen uitkomen
welk een groote opwinding in Grie
kenland is veroorzaakt door de vervol
gingen waarvan de Grieken op Turksch
gebied het slachtoffer zijn. Onder Turksch
hoofd te komen mal»n. Dat zou eene slechte
belooning zijn voor al uwe goedheid jegens
mij."
„Wat is er van Juliana geworden?" vroeg
ik; want ik had den moed niet om naar
zijne huiselijke omstandigheden nog verder
onderzoek te doen.
Een glimlachje brak als een fletse zonne
straal door de melancholie van zijn gezicht.
„O," zeide hij, en zijn toon verkreeg
waarlijk iets opgewekts: „het doet een
mensch goed, als hij déér nog eens aan
denkt! Zij? Wel, zij is getrouwd met
eenen vriend van mij, den jongen Sam
Jessop. Zoo af en toe, als Hanna er niet is,
snap ik wel eens weg en ga hen eens op
zoeken. Kijk! dat is dan of men een kijkje
in den Hemel neemt, als men zoo hun
woninkje ziet. Hij plaagt mij er dikwijls
mee, die Sam. „Wat ben jij toch een
st mmeling geweest, Josua! Zóó hadt je
het nu kunnen hebben!" zegt hij dan tot
mij, en ik neem hem dat niet kwalijk,
ziet u, want wij zijn ouwe vrienden."
Hierop echter stierf zijn glimlach weg, ter
wijl hij er zuchtend op liet volgen: „Ja,
ik heb al dikwijls gedacht, meneer, boe
prettig het zou zijn geweest als u Juliana
voor mij hadt kunnen kiezen."
Ik begreep dat ik op deze glibberige baan
niet langer met hem mocht voortgaan.
„En dus," hernam ik, om het gesprek op
iets anders te brengen jullie leeft nog
altoos in diezelfde stad?"
„Ja," antwoordde hij„als u het leven
wilt noemen! Het is een harde strijd, om
zóóveel monden te vullen."
Hierop vertelde hij mij dat hij dikwijls
niet zou geweten hebben hoe hij er zou
gekomen zijn, indien Juliana's vader hem
niet bijgesprongen ware. Hij verklaarde dan
ook dat de kapitein een redder in den nood,
een ware engel voor hem was geweest.
„Ik zal niet beweren dat hij tot de knappe
koppen behoort," zoo lichtte hij deze zijne
mededeeling nader toe: „Het buskruit heeft
hij ook al niet uitgevonden, zou ik denken.
Maar hij is een beste man, een man uit
duizend, een man als goudEn dit doet
mij nu weer denken, meneer, aan datgene
waarvoor ik eigenlijk hier gekomen ben.
U zult het wel heel vrijpostig van mij
vinden, meneer maar
DOOR
(Wordt tcntolgd.)