Bet Land van Heusden en iltena, de Langstraat en de liommeierwaard
Zelfbeheersching.
Een Rechterlijke Dwaling.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3378Zaterdag 18 Juli.
1914.
EERSTE BLAD.
FEUILLETON.
vn.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke rege
meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag-;
middag 12 uur ingewacht.
„De moed om het Noodlot te
trotseeren, is grootscher dan het
Noodlot zelf."
Hoe schoon klinkt dat woord in
onze dagen van verslapping, waar dui
zenden en nogmaals duizenden toege
ven aan hunne hartstochten, zoowel
goede als kwade. Als men nagaat hoe
men eigenlijk beheerscht wordt door
sleur, door gewoonte, door ontstane
behoeften, zonder iets daartegen te kun
nen doen hoe kracht, gevoel en idea
lisme alle moeten wijken voor het ver
hevene, maar dood-koude, berekenende
verstand, dan verlangt men vaak te
leven in de dagen toen beschaving nog
niet alles en allen omstrikte, toen de
mensch, forsch en flink, krachtig en
sterk, gezond en oprecht, leefde in
kinderlijken eenvoud, slechts zeer wei
nige behoeften had, en niet zooveel
smarten kende, wantDe eerste mensch
die denken ging, was de eerste mensch
die leed.
De leer van Christus verkondigt ons
dat de ziel geen slaaf mag zijn van
het lichaam.
Een blik rondom ons doet ons tot
de overtuiging komen, hoeveel kracht
vereischt wordt om slechts dit eene
gebod na te leven.
Honderden gaan ten onder door ge
brek aan wilskrachtzij voelen, zij
weten, zij beseffen, dat zij huD ver
derf tegemoet gaan, maar de kracht
ontbreekt hun, terug te keeren, omdat
het stijgen zooveel moeilijker is dan
het dalen, omdat de steen, eens aan
het rollen, ten laatste met meer dan
tienvoudige snelheid zijn weg vervolgt
en eindelijk tot gruis neerslaat.
Ook bij ons zeiven zien wij het
reeds in onze jeugd, dat ondanks de
zorg der ouders, om steeds het kalme
water op te zoeken, ons scheepje vaak
met hevige stormen te kampen heeft
gehadmaar een ware voldoening is
het, als we kunnen constateeren, dat
ze doorstaan zijn met een wilskracht,
welke het schoone ideaal, wat we voor
oogen hadden, ons verleende. Indien
de hooge gedachte van „zich zelf zijn
en blijven" ons beheerscht, zoo zullen
we zeker zijn van de overwinning.
Er zijn zoo weinigen, die zich zelf
volkomen meester kuunen zijn. Juist
wanneer men ten hoogste is verbitterd,
wanneer men het bloed heftig door de
aderen voelt jagen, wanneer men weet
het recht aan zijne zijde te hebben,
wanneer de krampachtig gebalde vuist
- 6)
„Maar geen bedriegelijke waarschijnlijk
heid, dat vier paarden den volgenden mor
gen, heel vroeg, dus eenige uren na de
misdaad, weer in Parijs zijn teruggekomen,
druipend van zweet en zwaar vermoeid."
„Dus de overige ruiters, die met mij den
achtsten Floreal het uitstapje maakten, zijn
ook in staat van beschuldiging, 't Is al te
dwaas, wij rijden in het bosch van Saint
Cloud, tot naar het terras van Saint Germain,
en slapen daar, omdat 's nachts de wegen
in den omtrek van Parijs niet veilig zijn."
„Hoe kunt gij mij verklaren, dat er vijf
paarden in Parijs terug komen terwijl gij
met u vieren zijt uitgereden?"
„Wij waren maar met ons vieren."
„Neen, er was een vijfde moordenaar bij,
die had in de postkar plaats genomen als
passagier en die is naar Parijs terug gekeerd
op een van de postpaarden, waarvan de
strengen waren doorgesneden."
„Ik begrijp niets van al wat ge mij zegt."
„En het geld dan, de waarden die bij u
zijn gevonden, bewijs mij daar de herkomst
van?"
„Dat is het geld, dat ik in den laatsten
tijd met speculaties heb gewonnen."
de nagels in het vleesch doet dringen,
wanneer men bijna voor geen reden
meer vatbaar is, o dan is het zoo
ontzaglijk moeilijk, uiterlijk kalm te
blijven, dan benijdt men vaak hem,
wien alles zoo koud laat.
En deze laatste is vaak zoo gewor
den na jaren van doorgestane smart,
na langen tijd van lijden, na vele
heerlijke illuzies, welker teleurstelling
een diepe groeve heeft achtergelaten in
zijne ziel. Daar niemand hem begreep,
niemand met hem medegevoelde, men
hem, den gevoelsmensch, den idealist
dagelijks kwetste, hem voortdurend
raakte de teere snaren van zijn ont
vankelijk gemoed, zonderde hij zich
langzamerhand van de wereld af, wist
hij ten laatste een sluier van onver
schilligheid over zijn geheele wezen
te trekken, zoodat hij nu lacht over
wat anderen smart veroorzaakt, zoodat
hij nu uiterlijk kalm door het leven
gaat, zijne hartstocht, zijne liefde, zijne
smart, alle zijne emoties, telkens, wan
neer zij weder met geweld in hem op-
bruischen onderdrukkende met grooten
wilskracht.
Slechts nu en dan in stille eenzaam
heid overheerschen zij hemdan ver-
dwjjut de koude uitdrukking in zijne
oogen, dan stralen zij weder met het
oude vuur, vorraden zij den innerlijken
onbluschbaren gloed, welke weer tot
vlammen slaat en zijn geheelen lichaam
doet schokken in heftige ziels beroering.
Dan leeft hij weer opnieuw in die
heerlijke schoone vervlogen dagen,
waarin het zoo gelukkig was te leven,
waarin alles rondom scheen overtogen
met een waas van vreugde, waarin de
gouden zonnestralen hem doortintelden
met een heilig vuur, waarin hij dacht
het toppunt zijner wenschen te kunnen
bereiken, waarin hij van de overwin
ning zeker was. Jong nog, met teer
gevoel en hoog gestelde idealen, heeft
hij reeds in het streven naar het
groote doel, zijn illusies zien verwoest;
daar liggen ze voor hem in gouden,
oogverblindende «ohitterende pracht,
als een volmaaktheid van menschelijk
geluk, overtogen met den glans van
heilige hoogheid, als troost en vergoe
ding van veel leed en smart, als be
looning voor langen moeitevollen ar
beid.
Maar voor hem gaapt plotseling de
afgrond der verkoeling, die hem terug
stoot. Daar beneden ziet hij met ont
zetting het leven in volle prozavorm.
De arglist, kleingeestigheid, schijn
heiligheid, verraad, losbandigheid, alles
verborgen onder een vriendelijk ge
plooid gelaat, lachende maskers, gehui
chelde deelneming, schijn van onnoo-
zelheid, alles bedekt door schoone vor
men, valsche schittering, met een be-
„Gij liegt alweer. Den achtsten Floréal
verkeerdet gij in zeer benepen omstandig
heden."
„Dat is onwaar."
„Gij hadt schulden."
„Neen, ik betwistte geen pretenties, die
ik gemakkelijk had kunnen voldoen."
„Gij waart geld schuldig aaa uw huisheer."
„Dien heb ik betaald."
„Met het gestolen geld, met een deel van
hetgeen gij den dag na de misdaad aan
uw maitresse hebt gegeven, toen zij u bij
Richard ontmoette.''
„Ik heb geen geld gestolen, alles wat ik
bezit komt mij eerlijk toe."
„Dan is het wel zonderling, dat dezelfde
waarden en dezefde papieren, die aan den
koerier van Lyon waren toevertrouwd, in
uw bezit zijn gevonden."
„Het zijn dezelfde niet."
„Voor uw vertrek hebt gij geld aan
Richard gegeven die uw medeplichtige, of
tenminste uw heler is. Het is bij hem ge
vonden."
„Ja burger, ik had nog schuld bij Richard".
Dau banton zag wel, dat hij zoodoende
niet verder kwam, er was bij hem geen
twijfel aan Courriot's schuld, dus schreef
hij snel iets op een papier, dat hij aan Saint
Leger overhandigde.
„Hier is een bevel van arrest tegen Etienne
Courriot," zeide hij, „breng hem naar de
gevangenis van 1' Abbage."
De twee agenten, op een wenk van
den kroeskop naderbij gekomen, grepen hem
dwelmende geur, die zoete droomen
opwekt, maar een bittere ontgoocheling
tot reactie geeft.
Beneveld door den walm, die zelfs
opstijgt tot zijn hoogste standpunt,
wankelt hij, de groote teleurstelling
heeft ontzenuwing en verslapping ten
gevolge, het leven is hem onverschillig
het bestaan zoo ledig, nu het dier
baarste verloren is, al het wachten,
alle strijd, alle betoonde opoffering om
niet geweest zijn. Waarom zich ook
niet laten medevoeren door dien maal
stroom van genoegens en uitspattingen,
waaraan zoo velen zich reeds hebben
overgegeven; waarom nog meer ziele-
smart geleden door de gebroken betoo-
vering, voor geestesgrootheid en hoog
heid van opvatting
Zielesmart, wat was het eigenlijk
bestond ze welwas het geen inbeel
ding, ontstaan door een sentimenteel,
overgevoelig, teerhartig begrijpen van
de taak die ons is opgelegd door de
kracht, die ons schiep Waarom moest
aan alle zijne verwachtingen nu plot
seling den bodem worden ingeslagen,
was het niet het noodlot, dat hem
dreef en hij zelf zonder willen of kun
nen? Dan was het ook zijne schuld
niet als hij nu ten onder ging, niet
aan hem te wijten, dat hij zich ook
thans verder leiden liet, wil- en krach
teloos, afgetobd.
Een enkele schrede nogmaar
de uit haar sluimering plstseling ont
wakende oude energie, doet niet den
moed maar het weerstandsvermogen
herleven het hart dat nog warm klopt,
de ziel die nog rein is, het verstand,
dat een oogenblik dretgde hem te be
geven, ze doen gevoelen en zeggen,
dat juist nu het oogenblik daar is,
dat bewijzen moet de grootte zijner
moreele kracht, dat hem moet doen
kennen als een man van karakter. Hij
wendt zich om, den rug naar wat voor
hem geluk kon brengen, werkt zich
in tegen de menigte, die achter hem
aankomt, allen met den glans der be
geestering in de oogen, allen (als ook
hij eerst) opwaarts ziende, met grooten
ijver zich voorwaarts spoedend, achter
elkaar aanstuwena en golvend in
dichte drommen over het moeilijk be
gaanbare pad. Thans zoekt hij verge
telheid in den arbeidvelen, die hem
ontmoetten, spreken uit hunne hoog
gespanneu verwachting, die zal verwe
zenlijkt worden door hun moed en
volharding, door de kracht hunner
liefde. Maar slechts een glinlach van
deelneming vertoont zich een oogenblik
om zijne lippen hij denkt aan zeep
bellen, die vaak zoo mooi schitteren
kunnen en prachtige kleuren vertoonen.
Hoe weinigen van hen zullen geen
afgrond vinden, die den weg verspert
aan en sleurden hem mede, ondanks zijn
tegenstand.
Een half uur later zat Courriot in de
zelfde gevangenis, waar zich Bernard en
Richard reeds bevonden.
Den volgenden dag ging Guénot wederom
naar den rechter Daubanton aan den Pont
Neuf om zijn papieren in ontvangst te
nemen en toen hij de St. Honoréstraat
doorliep ontmoette hij iemand, dien hij
eerst even nauwkeurig gadesloeg en toen
uitriep
„Lesurgues! ben jij dat! wel dat doet me
genoegen je te zien."
De aangesprokene bleef staan en was
zichtbaar eenigszins verlegen.
„Ben jij het Guénot," sprak hij op een
toon, die niet veel blijdschap verried.
„Je hebt zeker zaken hier in de buurt,
dat je zoo ver van huis gaat?" vroeg Guénot
verder, zonder de verlegenheid van zijn
vriend te bespeuren.
„Jawel, zaken. En jij, wat kom jij in
Parij3 doen? Ik dacht je goed en wei in
Chateau Thierry."
„Ik ben er geweest. Maar a propos, hoe
maakt je vrouw het, de laatste maal dat
ik je zag was zij erg ziek."
„Het gaat haar gelukkig beter," antwoord
de Lesurgues vrijmoediger. „Je had mij niet
gezegd dat je alweer zoo spoedig in Parijs
zoudt terug komen.
en welke van de overigen zullen vol
doende zelfbeheersching toonen om zijn
voorbeeld te volgen. Sommigen bezwij
ken reeds voor de groote klove komt.
Elke vreugdebeker is nu met gal
gemengd, weliswaar, elk waarachtig
genoegen heeft een bitteren smaak,
maar hij is onbesmet en rein gebleven,
gered van den ondergang.
Moeilijk valt het leven nu vaak,
veelvuldig komen de oude idealen op
en vervullen hem met groote bitterheid,
met een knagend wee. Dan is alle
kracht noodig tot zelfbeheersching, dan
bloedt het hart, dan krimpt de borst
ineen en bonst het gloeiend voorhoofd.
Maar nooit zal hij zijn leed nu meer
laten bemerken, niemand zal het ooit
kennen of ooit de plek vinden, waar
hij te kwetsen is.
In kalme, koele stilzwijgendheid,
niet berustend, maar met de overtui
ging in zich steeds het goede gewild,
het hooge betracht, naar het heilige
gestreefd te hebben, gedenkt hij zyn
hoogste ideaal
Slechts nu en dan in stille eenzaamheid
Buitenland.
In de Annakerk te Krefeld is een
internationale kerkdief gepakt, die acht
tien jaar lang in Nederlandsch-Indië
heeft gediend. Bij zijn verhoor erkende
hij, sedert zes jaar uitsluitend van dief
stal te leven, waarbij hij het voorna
melijk op kerken gemunt heeft. Hij heeft
in die zes jaren achtereenvolgens West-
Duitschland, Frankrijk,Spanje, Portugal
en Italië bereisd. Hij geniet van ons
land 200 gulden pensioen en is in het
bezit van verscheidene militaire dienst-
onderscheidingen. Bij zijn arrestatie
werden inbrekerswerktuigen en een
rozenkrans op hem bevonden.
De Matin laat zich uit Durazzo seinen,
dat de regeering alles in het werk stelt
om de mogendheden tot interventie te
te bewegen. „Die pogingen orakelt
de correspondent zijn tot mislukking
gedoemd. Er bestaat voor de mogendhe
den geen reden zich te mengen in de
huidige crisis, want die is van zuiver
binnenlandschen aard, daar de opstand
zich afspeelt binnen de grenzen, ter
conferentie van Londen getrokken.
Bij de stichting van den Albaneeschen
staat is men uitgegaan van het beginsel
Albanië voor de Albaneezen" en dat
beginsel is niet aangetast."
Een Albaneesch correspondent van
de Times seint:
„Vermomde Grieksche troepen en
benden hebben Koritsa en Tepelen
vermeesterd en de omliggende dorpen
in brand gestoken. De districten Kolonia
„Dat wist ik zelf ook niet, maar er is mij
iets heel merkwaardigs overkomen."
„Och kom, en wat is dat?"
„Verbeeld je, dat ik voor een moordenaar
wordt aangezien."
„Voor een moordenaar," riep Lesurgues
luid uit, zoo luid, dat iemand, die achter
hem had geloopen, en hem nu, daar Lesur
gues was blij ven staan, op zijde was gekomen,
die woorden duidelijk hoorde.
Ja, loop maar met mij mede en ik zal
er je alles van vertellen." zeide Guénot.
„Ik heb heel weinig tijd, ik word gewacht".
„Een minuut of tien heb je toch wel
voor me, ik ga naar den Pont Neuf, zoover
kan je wel meeloopen."
„Ik kan waarlijk niet."
„Kom, kom, we zien elkaar zoo zeldzaam,
laat je zaken nu maar loopen, en wijd een
kwartiertje aan mij."
Bij deze woorden greep Guénot Lesurgues
onder den arm en troonde hem mede.
Zij gaven er geen acht op, dat de voor
bijganger, die Lesurgues woorden had op
gevangen, de beide sprekers was blijven
bespieden, en hen nu op den voet volgde.
In druk gesprek stapten de twee vrienden
door naar Pont Neuf, terwijl de onbekende,
die hen volgde, een krant uit zijn zak had
gehaald, en schijnbaar, al voortwandelende,
las, als om de verdenking te ontloopen, de
twee vrienden te bespieden.
„Je herrinnert je misschien Courriot nog,
dien wij met zijn vrouwtje bij Richard
hebben ontmoet?"
en Fraskari zijn verwoest. Meer dan
100.000 inwoners zijn gevlucht.
Al deze ellende is te wijten aan de
besluiteloosheid van Europa. Het gebied
binnen de grenzen, door de Europeesche
commissie getrokken, heeft Albanië
slechts in naam van Europa gekregen,
't heeft van meet af voor de verdediging
van zijn zuidgrens moeten vechten.
De internationale commissie van toe
zicht heeft van de mogendheden vol
macht gekregen ten aanzien van de
Epirotische kwestie, maar zij heeft niets
gedaan. Als Europa het voortbestaan
van Albanië wenscht, is het verplicht
zijn besluiten door te zetten; en zoo
niet, waartoe heeft het dan al deze
ellende veroorzaakt?"
Nu de commissie van onderzoek heeft
uitgemaakt dat de aanvaring tusschen
de Empress of Ireland en de Storstad
is veroorzaakt door een verkeerde ma
noeuvre van laatstgenoemd schip, zal
de Canadian Pacific de Noorsche reederij
aanspreken voor een schadevergoeding
van 4.800.000 gulden.
Omtrent een opzienbarende uiting
van den Duitschen Kroonprins schrijft
de N. R. Ct.:
De kroonprins heeft aan den gepen
sioneerden luitenant kolonel H. Frobe-
nius, die' een brochure geschreven heeft
onder den titel „Het noodlotuur van
het Duitsche Rijk, het volgende telegram
gezonden„Ik heb uw voortreffelijke
brochure met de grootste belangstelling
gelezen en wensch haar in ons Duitsche
volk de grootst mogelijke verspreiding
toe."
Dit telegram zal zeer de aandacht
trekken, daar de brochure tot de vol
gende conclusie komt: De geprikkelde
wraakzucht van Frankrijk tegen het
Duitsche rijk, de ontvlamde haat van
Rusland tegen Oostenrijk-Hongarije, dat
zijn streven in den weg staat, hebben
in beide landen een geweldige opdrijving
van oorlogsuitrustingen veroorzaakt, die
slechts een korten tijd gehandhaafd
kan worden. Feitelijk is deze voorbe
reiding niet meer onderscheiden van
gereedheid voor den oorlog en in het
voorjaar van 1915 zal deze zoo volledig
zijn, dat men iederen dag het binnen
rukken kan verwachten van zoo ge
weldige legers als in Europa, ja op de
geheele aarde, nog nooit aanschouwd
zijn. Dan zal voor het Duitsche rijk en
voor zijn bondgenooten het uur van
het noodlot slaan."
Toen Woensdag Mikinoron Wood,
secretaris van Schotland, zijn woning
te Londen verliet werd hij aangevallen
door twee suffragettes, die hem met een
zweep toetakelden.
De vrouwen zijn in hechtenis ge
nomen.
„Courriot, neea, dien naam ken ik niet."
antwoordde Lesurgues.
„Hij werd altijd kortweg Etienne genoemd,
en zijn vrouwtje Madeleine."
„O, nu weet ik het, dat charmante
vrouwtje."
„Juist het was eigenlijk zijn vrouw niet."
„Dat dacht ik wel, daarwas ze te aardig
voor."
Welnu, die Courriot logeerde met zijn
minnares bij Golier in Chateau Thierry
en ik was er ook, daar werden wij over
vallen door de politie, die Etienne arresteert,
op naar het schijnt, verpletterende bewijzen
van medeplichtigheid aan den beruchten
moord op den koerier van Lyon, en ik
word eveneens meegesleept, als in die on
gelukkige zaak betrokken."
„Het is niet mogelijk."
„En toch is het zoo. Ik ben gisteren
verhoord, maar heb mij natuurlijk geheel
kunnen rechtvaardigen, en nu ga ik weder
naar den rechter van instructie, om mijn
papieren te halen, die hij nog even moest
inzien."
„Dat is een ongeloofelijke complicatie,"
riep Lesurgues uit, die meer en meer belang
begon te stellen in het verhaal van Guénot.
„Loop maar mede en ik vertel u alles
uitvoerig," zeide deze en Lesurgues volgde.
Bij het centraal bureau gekomen, zeide
Guénot
„Ik moet alleen maar mijn papieren halen,
wacht even of kom mede."
„Dat kan niet, want de schildwacht zoude
IIWSB