Het Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
Een Rechterlijke Dwaling.
Uitgever: L. 3. VEERMAN, Heusden.
JVo. 3384. Zaterdag 8 Augustus
1914
FEUILLETON.
De Oorlog.
Waar het Hart vol van is.
£T' UNB VANiALÏ^'
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7 7, ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
„Waar het hart vol van is, daar
vloeit de mond van over", dat is een
veelgebruikte, dikwijls ware uitdrukking,
want 't is waar: waar we vol van
zijn, wat ons denken geheel in beslag
neemt, daar spreken we gaarne over.
Er zal een feestje gehouden worden,
ze zullen een reisje maken, of wel ze
zullen verhuizen, of wat dan ook, en
ge ziet het aan hun gezichten dat er
iets bijzonders op til is. Aan al de
kameraadjes wordt het met veel ophef
verteld, niets wordt den belangstellen
den toehoorder gespaard en vaak wordt
het, geïnspireerd door een levendige
phantasie, nog hier en daar opgesierd
met allerlei zeer onwaarschijnlyke bij
zonderheden. En komt er een ander
in den kring, dan volgt weer hetzelfde
verhaal, want ze worden niet moe er
van te spreken.
En zooals de kleinen zijn, zoo gaat
het ons, grooteren, ook dikwijls. Wij
spreken ook gaarne o\er wat ons ge-
heele denken in beslag neemt. Wij
spreken over onze plannen, onze ver
wachtingen, onze hoop. Ook wij ver
tellen aan wie maar hooren willen dat
we met de vacantiedagen naar Lim
burg of Zwitserland zullen. Wij houden
het niet voor ons dat we een nieuwe,
een mooiere, betere betrekking kunnen
krijgen. Wij verzwijgen het niet dat
we een nieuwe woning zullen krijgen,
dat we onze zaak gaan uitbreiden, dat
we zoo gelukkig zijn met onze kinde
ren, die knap zijn en uitmunten, die
zulke mooie vorderingen maken en zoo'n
schoone toekomst voor zich hebben.
En onze eigenliefde toovert ons
allerlei schoons voor den geest, onze
phantasie blijkt met de jaren nog niet
geheel uitgebluscht te zijn. Zóó zal
het worden en dót zal er gebeuren.
Ja, wij zijn er zeker van en bazuinen
het rond en kunnen het niet dulden
als anderen onze verwachtingen schij
nen te betwijfelen. Ons hart is vol van
onze plannen, van onze verwachtingen,
van onze eigenliefde, en dat moet er
uit, we kunnen 't niet keeren.
Wie warm voelt voor een zaak, voor
een idee, die zwijgt daar niet over,
die plaatst zijn licht niet onder de
korenmaat, maar zet het op den kan
delaar, opdat anderen het ook zullen
zien. Wie aan den lijve heeft gevoeld
(12
Eerst echter ontbood hij nog twee post
beambten, die beiden bij het vertrek en
de verpakking van het regeeringstransport
tegenwoordig waren geweest en die beiden
den zoogenaamden Laborde hadden gezien.
Zij werden eveneens met de aangeklaagden
geconfronteerd, doch verklaarden eenstem
mig en zonder aarzelen, dat geen der vijf
gevangenen de reiziger was.
De rechter was nu in groote verlegenheid
en wist niet wat te doen, toen juist op dat
oogenblik Henriette d'Olgoff zich liet aan
dienen.
„Die komt als geroepen," zei Daubanton,
„laat haar onmiddellijk binnen komen."
Henriette d'Olgoff trad haastig en zenuw
achtig het vertrek binnen.
„Ik heb in de courant gelezen," zeide zij
„dat de moordenaars van den koerier van
Lyon, mijn ongelukkige neef, gearresteerd
zijn. Ik kom daarom hier om u den ellen
deling aan te wijzen, die naast Excoffon
plaats genomen en hem zoo verraderlijk
heeft vermoord."
„Ik zal de beschuldigden één voor één
hier laten komen, dan kunt u mij zeggen
wien u herkent."
„O, de schurk," riep zij uit, „mijn ver
klaring zal hem aan de galg brengen."
Bernard kwam het eerst binnen. Hen-
ïiette zag hem aan als een tijgerin haar
prooi, maar zij schudde het hoofd.
„Hij is het niet," zuchtte zij.
„Natuurlijk, want ik ben volkomen on
schuldig aan de geheele zaak."
Nu kwam Lesurgues doch aangezien de
wat ellende de alcohol kan brengen,
doch daarna den goeden weg is inge
slagen, die kan daarvan niet zwijgen,
die moet getuigen van het geluk, dat
nu zijn deel is geworden, die wil
anderen opwekken ook dien kant uit
te gaan. Wie uit een groot gevaar is
gered, wiens wonden geheeld zijn, die
is blijde, dankbaar, en geeft daarvan
blijken. Wie in zich de stemme Gods
hoort, die hem aanspoort te strijden
tegen alles wat laag en slecht en ge
meen is, hem dwingt partij te kiezen
voor het schoone en edele en goede,
die toont door woorden en daden, wat
er omgaat in zijn binnenste, die laat
zich niet weerhouden door valsche
schaamte, die vreest geen hoon en
spot, die trotseert alle tegenwerking,
die gaat zijn weg, gedrongen door een
heilige liefde voor de waarheidhij
kan niet zwijgen als hij onrecht ziet,
als hij weet dat de onschuldige gestraft,
de zwakke gehoond, de goede achter
uitgezet wordt, doch dan moet hij
spreken en handelen, want zijn hart
is te vol om stil en werkloos te blijven.
„Al wat op 's harten grond leit dat
moet er uit."
Maar niet alles, wat uit den mond
komt, is hartetaal. Er is helaas nog
zooveel schijn in de wereld. Er wordt
nog zooveel gepronkt met mooie woor
den. Er is schijndeugd, schijnvroomheid
in de wereld. Er blinkt veel dat geen
goud is. Dat geschetter met mooi klin
kende woorden, dat gebulder met voor
gewende verontwaardiging, dat storten
van krokodillentranen, het schijnt zoo
menigmaal uit het hart op te wellen.
De lichtgeloovige, de eenvoudige ziel
wordt er zoo gemakkelijk door bedrogen.
Maar wie dan let op de daden dier
menschen, wie hen later in andere om
geving ziet, wie het gesprokene onbe
vooroordeeld overdenkt, die merkt alras
dat niet al dat schoonklinkende uit het
hart is gekomen, maar dat er eigen
liefde, eer- of heerschzucht bij in 't spel
was.
Maar ook niet alles, wat ons hart
beroert watjons denken beheerscht,vloeit
over onze lippen. Er kan ongeluk over
ons huis komen, een leed kan ons druk
ken, zoo zeer, zoo hard, dat we er onder
gebukt gaan, er bijna door verpletterd
wordenhet kan van zoo intiemen aard
zijn, ons zoo in onze liefste wenschen
teleurstellen, ons zoo het beste en hoog
ste ontnemen, dat we niet kunnen, niet
rechter geen namen noe nde, wist Henriette
niet, dat zij den minnaar harei; vriendin
tegenover zich had. Zij zag hem aan met
vorschenden maar verontwaardigden blik
en zeide:
„Neen, burger rechter, hij is het niet, hij
is natuurlijk een van die laffe sluipmoor
denaars, die onverhoeds met hun alien een
braaf man, die zijn plicht doet en zijn dienst
waarneemt, overvalt en hem met messteeken
en sabelhouwen afmaken."
Lesurgues zag haar verbaasd aan, hij be
greep de oorzaak niet van zoo veel haat en
verbittering.
„Op het hoofd van mijn kinderen, zweer
ik, dat ik onschuldig ben."
Daubanton was getroöen door dien eed
en wenkte den gendarme om Lesurgues te
verwijderen.
Nu kwamen Guénot, Courriot en Richard
aan de beurt, maar zonder bedenken ver
klaarde Henriette dat geen hunner de reizi
ger was, die naast Excoffon in de postwar
had plaats genomen.
Daubanton was zeer verlegen met de zaak,
want naar alle gegevens te oordeelen, was
er geen zesde in de zaak betrokken, dus
werd nog een der daders vermist en was
een van de vijf gevangenen onschuldig.
Hij dankte Henriette voor haar getuige
nis en liet haar vertrekken. Zij ging de
lange galerij door die naar den trap leidt,
en kwam daar Eugenie d'Argence tegen,
die met dokter Theuriot naar den rechter
ging, inlichtingen vragen.
Eugenie zag haar vriendin aankomen en
liep haar haastig tegemoet, maar deze
deinsde achteruit en riep woedend uit:
„Blijf van me af, kom niet nader, mis
schien kleeft er nog bloed aan je handen
van mijn ODgelukkigen neef."
Verbluft zag Eugenie haar aan en zeide:
„Wat heb je toch, Henriette, ken je mij
niet meer, je vriendin, Eugenie."
durven uitspreken. We hebben ons hart
gesloten. Eerder zouden we onzen tong
afbijten, dan dat we uitspraken wat
ons zoo ter neer drukt. Dan is het
meest aan onze oogen te zien dat 't
daarbinnen bang en onrustig is. Doch
eindelijk, als 't gemoed overvuld is,
dan wenden we ons tot een vertrouwde
en voor hem, of haar, storten we dan
ons hart uit. Niet van de daken ver
kondigen we wat ons heeft getroffen,
maar aan dien eenen waarachtigen
vriend deelen we ons verdriet mede,
hopende, wetende dat het bij hem veilig
is en dat medelijdeu, troost, verlichting
ons deel zal worden.
De „N. R. Ct." bevat den tekst van
de nota welke de Duitsche regeering
den 2den Augustus aan de Belgische
regeering heeft doen toekomen.
De Duitsche regeering heeft vertrouw
bare berichten ontvangen, volgens welke
de Fransche strijdkrachten het voorne
men zouden hebben om over Givet en
Namen op de Maas aan te rukken.
Deze berichten laten niet den min
sten twijfel bestaan, of Frankrijk heeft
het plan om over Belgisch grondgebied
naar Duilschland te marcheeren.
De Keizerlijke Duitsche regeering
kan niet nalaten te duchten, dat Bel
gië, niettegenstaande zijn goeden wil
te dien opzichte, niet in staat zal zijn
om zonder bijstand een opmarsch van
zoo groote strijdkrachten als de Fran-
schen af te slaan. Hieruit volgt dat
Duitschland van deze zijde wordt be
dreigd en om dezen aanval desvijands
te voorkomen, ziet de Duitsche regeering
zich genoodzaakt maatregelen te treffen.
De Duitsche regeering zou het ten
zeerste betreuren, als België als een
vijandelijke daad beschouwde, dat de
maatregelen van den vijand van Duitsch
land dit rijk noodzaken om van zijn
kant het Belgisch grondgebied te schen
den.
Om alle misverstand uit den weg te
ruimen, verklaart de Duitsche regeering
het volgende
1. De Duitsche regeering zal geen
enkele vijandelijke daad tegen België
plegen, indien België er in toestemt in
den oorlog, die op het uitbreken staat,
een houding van welwillende neutrali
teit te bewaren tegenover Duitschland.
De Duitsche regeering van haar kant
verbindt zich om bij den vrede het
koninkrijk België en zijn bezittingen
in al hun uitgestrektheid te waarborgen.
2. Duitschland verbindt zich om, be-
„Vriendinl jij mijn vriendin? Je bent
de maitresse van een moordenaar, van dien
Lesurgues, die om jouwentwil den man
vermoordde dien ik lief bad."
„Joseph is onschuldig. Dien beschuldig
je toch niet," stamelde Eugenie.
„Loop rondom," riep Henriette telkens
luider. „Hij is een bandiet die een moord
pleegde, om jou rijker te maken."
Dokter Theuriot wilde tusschenbeide
komen, maar de woede van het jonge meisje
sloeg over tot razernij, de wachters kwamen
en zagen zich genoodzaakt Eugenie aan te
grijpen, en met krachtigen arm uit het
gebouw te verwijderen.
Het gezin van Lesurgues verkeerde in
den grootsten angst en in de meest pijni
gende ongerustheid, omdat de vader niet
alleen zich niet vertoonde, maar ook geen
teeken van leven gaf. André de neef, ging
overal heen om inlichtingen te vragen,
maar hij vond het spoor niet.
Den volgenden morgen echter kwam de
schilder Ledru bij André Lesurgues en ver
telde hem de geheele toedracht van de zaak.
Zoo omzichtig mogelijk werd de vreeselijke
tijding aan de vrouwen meegedeeld, en nu
werd er overlegd wat het beste was om in
het voordeel van den onschuldig gevangene
te doen, want natuurlijk geloofde niemand
ook maar een oogenblik aan de afgrijselijke
betichting.
Ledru beweerde dat niets beter was dan
alle personen te vereenigen, die den achtsten
Floreal met Lesurgues te zamen waren, en
uit hunne besliste verklaringen een onweder-
legbaar alibi op te maken.
Buitendien stelde Ledru voor een advo-
kaat in den arm te nemen, want er waren
in rechtszaken altijd zooveel vormen in acht
te nemen, en er moest dikwerf gelet worden
op zooveel bijkomende omstandigheden,
waarvan een leek het rechte begrip niet
houdens genoemde voorwaarde, zoodra
de vrede is gesloten, het Belgische grond
gebied te ontruimen.
3. Als België een vriendschappelijke
houding aanneemt, is Duitschland be
reid om in overeenstemming met de
Belgische autoriteiten tegen gereed geld
alles te koopen wat voor haar troepen
noodig is en om te vergoeden alle schade
die in België wordt aangericht. Indien
echter België zich vijandig gedraagt
tegen de Duitsche troepen en in het
bijzonder Js het aan hun voorwaarts
rukken moeilijkheden in den weg legt
door de stelling van de Maas weerstand
te bieden of door het vernielen van
wegen, spoorwegen, tunnels of andere
kunstwerken, dan zal Duitschland ver
plicht zijn België als vijandelijk land
te beschouwen. In dit geval verbindt
Duitschland zich ten opzichte van het
koninkrijk België tot niets, en zal het
de slotregeling van de betrekkingen
der beide staten jegens elkaar, over
laten aan de beslissing der wapenen.
De Duitsche regeering koestert hoop
dat deze gebeurlijkheid zich niet zal
voordoen en dat de Belgische regeering
die maatregelen zal weten te nemen,
welke geschikt zijn om te verhinderen,
dat dit zich voordoet. In dit geval zul
len de vriendschappelijke betrekkingen,
die de beide buurstaten vereenigen, in
niger en duurzaam worden.
Het antwoord van België op de
Duitsche nota luidt als volgt: Door
hare nota vap 2 Augustus 1914 heeft
de Duitsche regeering kennis gegeven,
dat volgens inlichtingen uit betrouw
bare bron de Fransche troepen van
plan waren, over Givet en Namen op
de Maas aan te rukken en dat België
bij allen goeden wil niet in staat zou
zijn, zonder hulp, den opmarsch van
de Fransche troepen te stuiten. De
Duitsche regeering zou zich verplicht
gevoelen dien aanval te voorkomen en
het Belgische gebied te schenden. Onder
deze omstandigheden stelt Duitschland
aan de regeering des Konings voor
jegens haar een vriendschappelijke hou
ding aan te nemen en verbindt het zich
op het oogenblik van den vrede de
onschendbaarheid van het koninkrijk
en zijn bezittingen in heel hun uitge
strektheid te waarborgen. De nota voegt
eraan toe, dat indien België moeilijk
heden maakt bij den opmarsch van de
Duitsche troepen alsdan Duitschland
België zal moeten beschouwen als vijand
en de latere regeling tusschen de twee
staten overlaten aan de beslissing van
de wapenen.
Deze nota heeft bij de regeering des
Konings een diepe .en smartelyxe ver
bazing gewekt.
had, dat de voorlichting van een scherp
zinnig rechtsgeleerde bijna onmisbaar werd.
Ledru drong te meer daarop aan, omdat
hij een intiemen vriend had, die advokaat
was, meester Guinier, ook een goede kennis
van André Lesurgues.
Alle belanghebbenden vereenigden zich
met het voornemen van Ledru, die er geen
gras over liet groeien, maar zich onmid
dellijk naar het bureau van advokaat Gui
nier begaf.
Daar binnentredend nam de rechtsge
leerde hem reeds de woorden uit den
mond.
„Ik weet al wat het doel is van je komst,"
zeide hij, „de arrestatie van Lesurgues"
„Juist, dat is een afschuwelijke zaak."
„Ja, wel afschuwelijk, want ik ben over
tuigd dat Lesurgues onschuldig is."
„Dus gij gelooft ook niet aan zijn mede
plichtigheid
„Geen oogenblik, maar dat neemt niet
weg dat Lesurgues in arrest en onder zware
verdenking staat. Zelfs al zoude de rechter
van instructie aan zijn schuld twijfelen kan
hij hem maar niet zonder meer vrij laten.
Het is een zeer netelige zaak maar ik zal
u gaarne bijstaan en stel u voor om naar
mevrouw Lesurgues te gaan en ook met
haar te overleggen welke stappen wij in
het belang van haar echtgenoot kunnen
doen."
Daartoe werd besloten en de beide vrienden
begaven zich op weg naar de straat Mon-
torgeuil, waar zij de arme vrouw nog Bteeds
in tranen aantroffen.
Hoewel de advokaat weinig troost kon
geven aan de bedroefde vrouw en slechts
kon herhalen dat er heel wat moeilijk
heden aan verbonden zouden zijn om Lesur
gues op vrije voeten te doen stellen, wist
Guinser toch zijne nieuwe cliente in zoo
ver tot kalmte te brengen dat zij ook be
sefte te moeten handelen in het belang van
De bedoelingen die zij aan Frankrijk
toeschrijft, zijn in tegenspraak met de
formeele verklaringen, die den len
Augustus zijn gedaan uit naam van de
regeenng der Republiek.
Voor het overige, indien tegen onze
verwachting Frankrijk de neutraliteit
van België zal schenden, zal België al
zijn internationale plichten vervullen
en zijn leger zal den indringer den
krachtigsten tegenstand bieden.
De traktaten van 1839, bevestigd door
die van 1870, stellen de onafhankelijk
heid en neutraliteit van België onder
den waarborg der mogendheden, en in
het bijzonder onder dien van de regee
ring van Z. M. den Koning van Pruisen.
België is altijd getrouw geweest aan
zijn internationale verplichtingen.
Het heeft zijn plichten vervuld in
den geest van loyale onpartijdigheid,
het heeft geen poging onbeproefd ge
laten om zijn onzijdigheid te handhaven
en te doen eerbiedigen. De aanslag op
zijn onafhankelijkheid, waarmede de
Duitsche regeering het bedreigt, zou
een onmisbare schending van het vol
kenrecht vormen. Geen enkel strategisch
belang rechtvaardigt de rechtschennis.
Wanneer de Belgische regeering de
voorstellen aan zou nemen, die haar
beteekend zijn, dan zou zij de eer der
natie opofferen en tegelijkerheid haar
plichten verraden tegenover Europa,
dat zich bewust is van de rol, die
België sedert meer dan 80 jaar speelt
in de beschaving der wereld. Zij weigert
te gelooven, dat de onafhankelijkheid
van België slechts behouden kan worden
tegen den prijs van schending zijner
onzijdigheid. Ook al zou de Belgische
regeering in die hoop teleurgesteld
worden, toch is zij vastbesloten om met
alle middelen die in haar vermogen
zijn, eiken aanslag op haar rechten af
te weren.
Koning Albert van België heeft in
de Kamer de volgende rede gehouden
Sedert 1830 heeft België geen uur
gekend, zoo ernstig als dit. De kracht
van ons recht en de noodzakelijkheid
van ons onafhankelijk bestaan voor het
belang van Europa doen ons nog hopen,
dat de gevreesde gebeurtenissen niet
zullen plaats grijpen. Doch moeten wij
weerstand bieden aan een inval op ons
grondgebied, dan zal deze plicht ons
gewapend vinden en besloten tot de
grootste opofferingen. De jeugd staat
nu reeds gereed om het vaderland, dat
in gevaar is te verdedigen. Geen andere
plicht wordt nu ons opgelegd dan hard
nekkig tegenstand te bieden. Onze moed,
onze eendracht, de eenheid in onze
dapperheid is gebleken bij de voor
beeldige mobilisatie en uit de menigte
haar echtgenoot die zelf tot werkeloosheid
gedoemd was en die althans den schijn
tegen zich had.
Guinier besloot met mevrouw Lesurgues
naar den rechter Daubanton te gaan en
hem nog eens te herhalen hoe Lesurgues
den bewusten dag van de moord had door
gebracht en hoe gunstig zijne geldelijke
omstandigheden waren, zoodat hij ook al
daarom geen reden had zich op zoo snoode
wijze te verrijken. Daubanton ontving de
beide nieuwe getuigen met gewone beleefd
heid, doch toen hij alles had meegedeeld
wat ten nadeele van Lesurgues pleitte en
waarop de aanklacht zich baseerde, toen
stond althans Guinier als verplet en zag
wel in dat er heel veel noodig was, om
de schaal naar de zijde van Lesurgues'
onschuld te doen overslaan.
Daarbij kwam nog een mededeeling van
den rechter die bijna zonder twijfel niet
ten voordeele van Lesurgues was en die
in alle gevalle de zaak nog ingewikkelder
maakte.
Daubanton berichtte namelijk aan Gui
nier, dat hij ontboden was bij het openbaar
ministerie, en daar de aanzegging had
ontvangen om het heele do-sier van de zaak
over te geven, aangezien hij ontheven werd
van de verdere behandeling.
Toen Guinier zijn verbazing onverholen
te kennen gaf, voegde Daubanton er bij
„Ik heb ook aanvankelijk niet geweten,
waaraan dien maatregel toe te schrijven,
totdat mij werd uitgelegd dat de moord
had plaats gehad in het bosch Lieusaint,
dus onder de jurisdictie van Melun.
De instructie en behandeling van de zaak,
„ging Daubanton voort," mocht dus niet
aan die rechtbank worden ontnomen en ik
moest alle bescheiden in handen stellen van
burger Mene sier, president van de crimi-
neele jury te Melun."
(Wordt vervolgd.)