Hel Land van Heusden en illena, de Langstraat en de Boramelerwaard, ISeKinnins:. Een Rechterlijke Dwaling. Unb van Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No, 3388 Zaterdag 22 Augustus 1914. FEUILLETON. De Oorlog. t 1 "1 t ALTtttf VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 0.75, franco per post zender prijsverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 77» ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. In het „Nieuwsblad van het Noorden" troffen wij het volgende zeer lezens waardige artikel aan, dat ons zoojuist toeschijnt, dat wij het in zijn geheel overnemen De oorlogsroes duurt voort. De lust om bloed te zien vloeien begint het zoo langzamerhand uit te gillen van louter dronkemanswaanzin. De men- schenslachting in het groot nadert steeds meer de fatale ure. Ik heb gehoord het lang gerekt „hioei hioeivan het slijpen der sabels en het kermde me over de ziel als de stervensnoodkreet van duizenden tot wanhoop gebrachten. En dag eD nacht bromt er de motor van dit groote messenslijpers-bedriifAch, hoe kom- merde 't in me om deze namelooze ellende. En het wrokte en toornde in me op de daemonische machten, die samen dit noodlot hebben uitgebroed. Maar ten slotte berust een mensch in het onvermijdelijke en het meest ongewone wordt hem gewoon en hij besluitlaat gaan dan maar deze on goddelijke dwaasheidlaat maar uit woeden dit hellevuur in menschelijke hyena's. De waanzin zal vanzelf be koelen zoo zeker als op den nacht volgt de dag. En dan zal komen de bezin ning. En zij zal rondblikken over heel 't terrein der verwoesting. En opsporen en met den vinger aanwijzen de be smettingshaarden van dezen gevloekten oorlogs-bacil. En trachten te isoleeren deze plaatsen of nog liever ze uit te branden met onuitbluschbaar vuur. En wie weet, welke nieuwe toe standen er door dezen titanen-strijd nu reeds bezig zijn te worden in stilte, om straks te overheersóhen en van z'n plaats te dringen al wat eeuwen lang recht op stond en waande mitsdien te bezitten zooiets als het eeuwige leven. Wie weet, wat nu straks leiding zal geven aan de geesten en welke schijn baar verachte dingen dan in een nieuw licht zullen beginnen te stralen, te koesteren, te zegenen. En evenals daar bij een erge be trokken lucht alles effen grijs tot in het vaste verschiet soms op eens een oplichten plaats heeft aan den horizontaanduiding dat achter dat effen grauwe het licht straalt, gereed (16 „Gij spreekt van sterven en het komt mij voor dat gij zelve „Gij vergist u niet, ik zal moeder worden." Eugenie kon niet verder gaan, die be kentenis kostte haar veel en zij snikte luid. „Houd moed," sprak Eymery troostend, „ik zal mij uw lot aantrekken, terwijl ik alles zal doen om Lesurgues te doen vrij spreken. Wij zullen goede bondgenooten vinden en het resultaat kan niet twijfel achtig zijn." Eymery verliet de diep bedroefde en hard beproefde vrouw en begaf zich naar de woning van André Lesurgues, die zich juist bezig had gehouden om een adres te laten circuleeren, waarbij alle bekenden van Joseph Lesurgues eenparig verklaarden, dat zij hem nooit anders als een recht schapen man beschouwd hadden, en dat zij hem ten eenenmale onbekwaam achtten om een zoo afschuwelijke misdaad te be gaan of daaraan medeplichtig te zijn." Buitendien was er op aanraden van den advocaat Guinier, die nu de raadsman van mevrouw Lesurgues was geworden en. als het ware de leider van al haar bond genooten, een verklaring opgesteld inhou dende uur voor uur het gebruik dat Joseph van den dag van acht Fioreal had gemaakt, onderteekend door al degenen die hem hadden ontmoet. Eymery was echter niet tevreden met die maatregelen en hij drong er op aan meer handelend op te treden en als het om door te breken tot heerschappij zoo is daar reeds ondanks de dichte duisternis van zware oorlogswolken aan het firmament, een oplichting toch aan den horizont, als herkenningsteeken van een nieuw licht, dat over ons zal opgaan. Met vurige letters althans zie ik daar geschreven ter eener zijde het oude Psalmisten woordstel uw be trouwen niet op koningen en prinsen. En ik versta het in het groot alsof ik las in een geopend boek. Aldus als mensch is ons eens keizers hand slag even goed en trouw als die van eenvoudigen landarbeider, wanneer diens vereelte vuist heeft toegeslagen op ons bod en dan is zijn handslag solide als de Nederlandsche bank. Maar als keizer, een der centrale machten van de z.g. hoogere politiek, is ons zijn handslag niets dan bedrog. En ik heb het hier mee niet tegen personen wie weet, hoezeer de persoon in kwestie gefolterd is geworden in gewetensonrust alvorens hij heeft kunnen besluiten zijn persoon lijke eer te vertrappen voor wat valsche- lijk zich opdrong als „het welzijn van het vaderlandmaar het stelsel deugt niethet stelsel dei hoogere poli tiek. Wat is dat voor een geheimzinnig, voorwereldlijk monster, dat zich plaatst buiten de meest elementaire begrippen van onze moraal Wie is er ooit weer zoo onnoozel om ook maar de geringste waarde te hechten aan eenige belofte van dit geheimzinnig wezen, dat zich manifesteert iu de taal van gezanten, iioogwaardigheidsbekleeders en dezer lieden onmiddellijke chefskoningen, prinsen en keizers*? Deze woordbreuk thans weer te beleven, herinnert, dat er in onze beschaving is iets ergers nog dan middeleeuwsch en 't worde de eer van de 20ste eeuw dat van haar geboekstaafd worde in die dagen ging eindelijk ook in vervulling de trouw van een koninklijk woorden sedert heeft men niet meer gehoord van trouw breuk, die ongestraft kon plaats vinden en plaats „houden". En aan den anderen kant zie ik in vurige letters aan den oplichtenden ho rizont het oude, beproefde, nog nimmer beschaamdevergadert u geen schatten die de mot en de roest kunnen be derven maar schatten in den hemel die dieven en roovers niet kunnen stelen. En ook dit woord versta ik thans zoo echt in het groot alsof ik het alles las ware zei ven, aan hunne zijde, een instructie te beginnen, die allicht andere feiten aan het licht zoude brengen of de meegedeelde feiten in .een ander licht stellen. De advokaat Guinier liet zich daartoe overhalen en sloeg voor om de zaak met Dau banton, die nu officieel ontslagen als rechter in de onderhavige zaak, vrij was, om zich officieus aan te sluiten bij hen, die om bepaalde redenen een eigen onder zoek wenschten. Ook werd Saint Leger aangezocht om de besprekingen bij te wonen en zijn voorlichting te geven. Zoo geschiedde het dat Eymery met Guinier op het bureau van rechter Dauban- ton ontvangen werden en er den zooge- naamden kroeskop ontmoetten. „Toen mij gelast werd," zeide Dauban- ton, „om het dossier aan de rechtbank van Melun over te leveren, had ik juist mijn rapport aan den minister van justitie ge reed. Ik concludeerde tot vrijlating van Lesurgues en van Guénot, maar ik vrees dat rechter Menessier nu tot geheel tegen overgestelde gevolgtrekkingen zal komen." „Waarop baseert hij zich dan?" vroeg Guinier. „Op de waarschijnlijkheid." „Maar het is toch niet waarschijnlijk dat menschen van de positie en naam als Lesur gues en Guénot sluipmoordenaars en straat- roovers zijn." „Dat niet, maar hij volgt een systeem. Er zijn vijf moordenaars geweest, dat staat bij hem vast, hij heeft vijf beschuldigden en dus neemt hij aan de vijf bandieten in handen te hebben." „Het houdt geen steek, maar het zal de vijf beschuldigden het hoofd kosten," voegde de kroeskop er bij. „Wat zoudt u ons raden te doenvroeg Guinier aan den scherpzinnigen politie-be- ambte. De kroeskop bedacht zich een oogenblik in een geopend boek en hoe moet deze waarheid thans wel in veler bewustzijn doordringen tot in de diepte! Aldus: wij allen zijn niet, niemand is onver schillig voor den wereldschen schat; wij kunnen dat niet zijn. Een mensch zonder liefde tot een aardschen schat bestaat eenvoudig niet; en als hij er wel is, dan is hij een rampzalige. Stelt u eens vooreen mensch, die niets heeft op deze wereld en van deze wereld, waaraan hij z'n hart kan geven; niets waaraan hij kan toewijden zijn gaven, krachten, talenten; niets waaraan hij kan denken met innige gedachten en teedere gevoelensniets, dat hij op z'n hand kan nemen om het te streelen, dat hij begeert te drukken aan zyu hart, aan te raken met zijn kus. Nog eens: zulk een mensch bestaat niet. Maar voorts doet het er ook weinig toe, hoe groot die schat is dit is voor ons immers de waarde niet maar wel: of wij en voor hoe groot een deel wij ons hart in dien schat hebben gelegd. Hoe meer hart wij in onzen schat leggen, hoe grooter wordt zyn waarde. Of dacht iemand, dat de rijkste vorst der wereld gelukkiger zou zijn met het bezit van al zijn staten, dan de eenvoudige landman met zijn stuksken grond, waar hij z'n veld vruchten op kweekt en z'n eene ooilam iaat grazen? Üf dat de fabrikant, die iederen avond z'n honderden guldens winst bcikt, gelukkiger zich daardoor zou voelen, zou kunuen voelen dan de werkman, die 's avonda zijn meer of mirf^ der ruime daghuur zijn vrouw telt in den schoot? Of, dat de minister, die na jaren zwoegens een wet aanbiedt aan het parlement, meer ingenomen kan zijn met dit stuk welgeslaagden arbeid, dan het naaistertje ofstrijkstertje, ais zy na een langen arbeidsdag het laatste stuk klaar terzijde legt, met een laatste vriendelijken druk van haar hand ten afscheid D waas, wie het zou den ken En toch! Wat is het gedurende de laatste tientallen jaren in alle rangen en standen der maatschappy geweest, met steeds vlugger tempo, een haast- je-rep-je om den wereldschen schat zoo „groot" mcgelijk te maken! Het is een voudig beangstigend. En wij hebben ons hart wei eens vast gehouden, als wij bedachtenwat zal het nu met ons en al het onze en al de onzen zijn over tien of 20 jaar? Zullen dan onze en zeide toen langzaam: „Dat Lesurgues en Guénot onschuldig zijn, staat bij ons allen vast. Wat Bernard en Richard betreft, zoo is het moeilijk over tuigend aan te wijzen, dat zij aan den moord en aan de overrompeling van de postwagen hebben deelgenomen; maar of zij niet medeplichtig zijn is ook moeilijk te bewijzen, om de verhouding waarin zij staan tot Courriot. Courriot is dunkt mij de eenige schul dige die nog in handen der justitie is; ik zou er mijn hoofd voor willen geven, dat hij de moordenaar of althans een der moor denaars is. Hoogstwaarschijnlijk of bijna zeker hebben wij echter te doen met een complot van vijf bandieten en als wij nu aannemen dat er slechts één hunner achter dt, dan loopen er nog vier vrij. Laat ons die zoeken en hebben wij ze voor den rech ter gebracht, dan is het noodeloos de on schuld van onze vrienden te bewijzen, die komen dan van zelf vrij." Advokaat Guinier had met onverdeelde aaadacht naar de woorden van den kroes kop geluisterd, hij zeide nu met warmte: „Het is het beste plan dat ik ooit hoorde opperen." „Ik sluit mij geheel bij u aan," sprak Daubanton, „dat moet van nu at onze zaak zijn en wij zullen met zijn vieren die taak ongetwijfeld tot een goed einde brengen." „Er is voor zulk een zaak geld noodig, waarschijnlijk veel geld," zeide Eymery, ik stel mijn heele vermogen daarvoor beschik baar, want ik hecht aan de vrijspraak van Lesurgues meer dan aan mijn leven. Als burger Saint Leger met mij mee wil gaan naar mijn woning, zal ik hem voorloopig twee duizend francs in baar geld ter hand stellen en de bizonderheden regelen voor verdere stortingen." Zoo werd de over eenkomst tusschen de vier mannen gesloten, die niet twijfelden, de ware boosdoeners jongens en meisjes hun loge willen hebben in den schouwburg en wij allen een villa in Baarn of Dieren? Zullen dan alle jongedochters aan de akademie liggen en alle dienstmeisjes gepromo veerd zijn tot vrije vrouwen, die tusschen ue koffie en het middageten gain tennissen en verder zich van Jan- en-den-mulder weinig meer aantrekken En zullen al onze knapen, wanneer zij zijn toegelaten tot H. B. S. of Gym nasium als belooning krijgen een reisje naar Zwitserland, omdat ze op hun achtste jaar al een horloge hadden ge kregen en hun op hun tienden verjaar dag een spiksplinternieuwe fiets was ten geschenke gegeven? Zullen onze maaltijden dan alle voor z'n minst uit drie of vier gangen bestaan en zullen dan onze kinderen daarbij naar ver kiezing Apollinaris of Vichy mogen drinken en zilver gebruiken, terwijl onze ouders en wij met hen het jaren lang deden en met grage magen alleer met zuurkool of boonen met spek of vleesch en hoogstens een bord karne- melksche pap na? Zullen wij dan allen opSmyrnasche tapyten loopen in onze woonkamer en onze kinderen naar believen ravotten in fauteuils van 50 h f 60 per stuk? Waar zijn wij toch toe gekomen?! Maar hoort daar spreekt het kanon herinnering, dat onze schat is een ver gankelijke schat! Wat is nu op eens de waarde van uw cheque, uw wissel, uw effect? van uw huis, uw akker? Hebt gij u ook te veel behoef ten geschapen? Zult gij het nu kunnen bolwerken met uw eigen energie en krachten? Kunt gij nu nog tevreden zijn met zuurkool met spek? zonder Apollinaris en Vichy zonder uw bon bons? uw biertje, uw glas wijn, uw after-diner-sigaar Wel een opschrik ten goede - dat kanonschot. Wat het ook vernielt, het herinnert meteen, dat de mensch bij brood alleen niet zal leven. En dan, er is een schat des harten, die meer is dan kunst en wetenschap, dan rijkdom, roem, eer en aanzienen dien niemand ons kan rooven. Wij leven snel; zoo snel, dat wij gevaar loopen, alleen nog maar te zien den schijn van opschik, reclame, kla tergoud, zinnenlust, wetenschapen kunst; en blind dreigen te worden voor het wezen der dingen; het wezen van 't eigen bestaan; dat slechts één ding binnenkort aan het gerecht uit te leveren. XVI. De kroeskop was, volgens afspraak, met Eymery meegegaan, die hem het beloofde geld uitbetaalde, waarmee de spion naai zijn kamer ging en zich in een gewoon reisgewaad stak. Zijn plan bestond name lijk in de allereerste plaats in een bezoek aan het hotel de la Paix, waar David Ber nard opgaf te wonen en waarheen Courriot zijn maitresse had ontboden. Toen hij in het hotel aankwam bestelde hij een kamer, maar de waard en de waar din keken hem eenigszins wantrouwend aan en vroegen of hij dacht lang te blijven. „Ik weet het ni«t", zei de nieuw aange komene, „ik ben voor zaken in Parijs ge komen en kan niet vooraf bepalen, hoe lang die mij zullen ophouden, maar ik wil een kamer bij den dag nemen en vooruit betalen, ik moet echter een mooi en ruim vertrek hebben." Nadat hem eenige kamers waren gewezen die hij afkeurde, bracht de waard hem naar no. 6, de kamer die hij wist dat David Bernard bewoond had en die huurde hij aanstonds. Toen hij een stapeltje assignaten en eenig goud voor den dag haalde, begon de waard al gunstiger over hem te denken. „U neemt mij niet kwalijk dat ik wat wantrouwig ben, zeide de waard, „maar men loopt er zoo dikwerf tegen aan en neemt reizigers op die er uit zien als fat soenlijke menschen, teiwijl het later blijkt dat men straatroovers heeft geherbergd." „Is u dat dan overkomen?" vroeg de kroeskop. „Ja, onlangs logeerde hier een colporteur, die gebleken is een boef van de ergste soort te zijn." Zoodra de kroeskop alleen was, onderwierp hij de kamer aan een nauwkeurig onderzoek, maar hoe hij ook snuffelde, hij vond niet van noode heeft, maar dit ook niet kan ontberen op straffe van erbarmelyke hulpeloosheid in het kritieke oogenblik, als het oog verduistert, de voet struikelt, de bodem, waarop men staat, schudt en wankelt; dit eene noodige: den vrede Gods in menschenharten. Wee den oorlog! Maar ook: Wee onze uiterlyke, zinledige, ziellooze be schaving Ituitenlaiifi. De vrees bij het Duitsche legercom- mando, ook maar het minst van de beweging en opstelling der troepen massa's te doen uitlokken blijkt uit de volgende, vet gedrukte mededeeling in de „Kölnische Zeitung." „Wij zijn genoodzaakt nogmaals te verwijzen naar onderstaand bevel der militaire overheid: De couranten bevatten advertentiën, waarin huwelijken of sterfgevallen wor den aangekondigd. Daarin worden troe- penafdeelingen, zelfs reservecorpsen, met vermelding van de plaats genoemd. Dit is lijnrecht in strijd met de publi catie van den Rijkskanselier, waarbij elke aanduiding van legercorpsen, troe- penafdeelingen beslist verboden wordt. De bladen zullen die advertenties dus zelf in dien geest moeten veranderen." Naar de „Petit Journal" van gewonde Fransche soldaten verneemt, hebben Algiersche tirailleurs in khaki-uniform deelgenomen aan de gevechten in de omgeving van Mülhausen. De Duitschers werden misleid door de kleur van de uniformen, die gelijkt op die van hun eigen veldtenue. Zonder argwaan lieten zij de Fransche tirailleurs naderkomen en, toen zij hun vergissing bemerkten, was het te laat. De Turco's wierpen zich op hen met de bajoneten richtten ver schrikkelijke verwoestingen aan. De Porte heeft aan alle gezanten te Konstantinopel medegedeeld, dat alle handelsschepen, die de Dardanellen passeeren, hun radiografietoestel aan land moeten laten. Op den terugtocht krijgen zij deze terug. Brussel. 18 Augustus. Bij het vallen van den avond kwamen te Brussul vele inwoners uit Aerschot en Diest aan, die vluchtten voor de optrekkende Duitschers. Brussel, 18 Augustus. Er heeft op dil oogenblik een hevig gevecht plaats wat hem aanwijzing kon geven. Toch was hij in de kamer die Bernard had bewoond. Hij besloot den volgenden dag de waard te ondervragen en toen hij hem daartoe ontbood sloot hij de kamerdeur en deed zich onmiddelijk kennen als een lid van de ge heime politie. „Er heeft hier onlangs een joodsch colpor teur gelogeerd, die David Bernard heet." „Juist." „Hij is gearresteerd en de politie heeft hier huiszoeking gedaan." „Ja, alle3 is het onderst boven gekeerd maar ik geloof niet dat er een knoop of een speld is gevonden die van eenige beteekenis kon zijn." „De gearresteerde wordt beschuldigd van medeplichtigheid aan den moord van Lieu- saint." „Och, kind! Is de zaak zoo ernstig?" „Ja, en er heeft hier nog een andere mede plichtige gelogeerd, namens Courriot." „Courriot? Courriot? Ik herinner mij dien naam niet." „Misschien werd hij wel Etiennegenoemd." „Etienne, ja dat is wat anders, dien naam heb ik wel gehoord, maar hij heeft hier niet gelogeerd." „Hij is toch bij Bernard gezie.i." „Dat kan wel, Etienne zal dien Bernard bezocht hebben." „Zie je wel, dat Etienne hier geweest is." „Er logeerde hier terzelfder tijd iemand met wien Bernard en Etienne veel samen kwamen. Tweemaal gingeD zij te samen uit." „Bernard en Etienne?" „Neen Etienne en de ander?" „Hoe heette die andere?" De kroeskop herinnerde zich dat hij dien naam reeds hoorde noemen maar hij wist niet goed bij welke gelegenheid. (Wordt vervolgd.) A „Dubo8C."

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1914 | | pagina 1