et Land van Heusden en Ütena, de Langstraat en de lloinmeierwaard. ou en ram Een Rechterlijke Dwaling. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 3390Zaterdag 29 Augustus 1914 FEUILLETON. ^'VUUB ft*N VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75 franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 77, ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. Zouden wij, in deze zoo fel bewogen dagen, nog voor iets anders oor en oog kunnen hebben, dan voor hetgeen in direct verband staat met den wereld brand, die thans in vollen gloed is uitgebroken In deze dagen, nu de wereld-geschiedenis als het ware bij elk uur een beteekenisvolle wijziging onder gaat, in deze dagen, nu het eene etmaal een gansch anderen toestand kan aan wijzen dan nóg in het vorige bestond, nu bet leven der volken zich van minuut tot munuut ziet afspelen op de slagvelden en op de wereldzeeënin deze dagen nu staan schier alle andere vraagstukken ten achter bij dit eene wat uit dezen wereldbrand zal voort komen Wie is er, die het weten kan? Wie, die het met eenige juistheid vermag te zeggen Alle berekeningen falen, alle ver onderstellingen worden geloochenstraft, alle inzicht, alle voorspellingen worden als kaf voor den wind verstoven. Het woord is immers niet langer aan het kalm-overwogen denken, niet langer aan het rijpe oordeel der ervaring, maar aan het geweld, aan het zwaard, aan vernietiging en verderf is thans een nagenoeg geheel werelddeel in rampspoed overgeleverd. Kennis en oordeel, kunde en doorzicht, zij zijn niet langer in dienst der beschaving maar staan geknecht, het brute geweld ter zijde. Al wat menschelijk vernuft heeft uitgedacht en geschapen, het wijkt thans dl ter zijde voor den op- marsch van millioen krijgers, voor den donder der kanonnen, voor het vree- selijke vernielingswerk der moderne moordtuigen. De betrekkelijke stilte der laatste dagen, het schaarsche nieuws van het oorlogstooneel, zoo van nabij als van verre, dat tot ons kwam, zal weldra voor andere berichten plaats maken. Het kan onmogelijk lang meer duren of de eene groote veldslag zal door den anderen gevolgd, zoo mogelijk over troffen worden. Wie weet of op het oogenblik, dat wij dit schrijven, reeds de reusachtige strijd niet in vollen gang is, zender dat wij daar aanstonds kennis van krijgen. Want zoo veel is (18 Ik heb echter een idéé en wil daar gaarne gevolg aan geven, maar ik heb er, behalve mijn zilveren penning als geëmployeerde bij de politie, nog een blanco mandaat voor noodig dat ik gebruiken kan tegenover de rechts-autoriteiten." „Ik zal je dat gevraagde document geven." Daubanton maakte onmiddellijk een der gelijke volmacht op, die hij onderteekende en die Saint Leger bij zich stak, om er mede te vertrekken naar Melun. Eymery had ge legenheid gevonden om hem een plaats te verschaffen in een reiskoets die naar Sens reed. Saint T.eger had een koffertje bij zich, waarin zich alles bevond wat noodig was om zich te vermommen en te grimeeren. In Melun aangekomen versterkte de kroes kop zich eerst door een hartigen maaltijd en zocht toen een afgelegen plaatsje op, waar hij zijn gedaante-verwisseling kon bewerk stelligen. Buiten de stad vond hij een eenzame plek waar een verlaten hut stond, waarin niets anders te vinden was als eenige bos sen stroo. Dat was een geschikte kleedkamer en hij begon er zijn toilet, dat hem weer geheel hervormde tot den krombeen den schooier, kameraad van den rooden neus. Zoo ging hij weer naar Melun en zag al aanstonds een kleine volksoploop op de brug, kijkende naar een tamelijk omvang rijk voorwerp dat door den stroom werd meegevoerd. De kroeskop liep er heen en stootte met reeds sedert den aanvang van dezen Europeeschen oorlog gebleken, dat de groote gebeurtenissen soms lange uren, ja dagen oud zijn, vooraleer de angstig wachtende menschheid daarvan kond gedaan wordt. En ook dan nog spreken de berichten elkander dikwijls zoo lijnrecht tegen, dat wederom dagen noodig zijn, om uit den chaos van tijdingen, de waar heid, dikwijls zoo vreeselijke waarheid aan het licht te doen trcien. Eerst later, als er genoegzaam gegevens van beide partijen in ons bezit zijn, kan met voldoende stelligheid worden vast gesteld, hoe het nauwkeurig beloop der krijgsverrichtingen zich heeft toe gedragen. En al zullen wij in groote trekken van den uitslag van dezen reusachtigen strijd, tafereel na tafereel, dadelijk kennis kunnen nemen, de ge volgen en de strekking van hetgeen voor onze oogen ontrolt, kunnen aller minst aanstonds worden bepaald. Dat alles maakt dezen onzekeren tijd voor ons, die bij dit wereld-drama, tot dus ver niet als een der medespelers, maar toch als medebelanghebbende ten nauw ste betrokken zijn, nog meer onzeker. Te midden van al die donkere on zekerheid, die woeling en gisting, die uitbarsting en verzwelging om ons heen, is er hoe dankbaar mogen wij dit erkennen een lichtstraal aan te wijzen, die ons Nederlanders in deze fel bewogen tijden tot de erkenning moet brengen, wat wij aan ons zeiven verplicht zijn. Zóó heeft het staatkundig on weder, dat over Oost- en West-Europa, en tot zelfs aan onze grenzen toe losbrak, niet gewoed, zoo kwamen in dreigende vaart de ontzettend donkere, onheilzwangere wolken aan den Europeeschen horizon niet opzetten, dreigend ook over ons land hun verderf uit te storten, of de mannen, op wier schouders de thans loodzware regeeiingstaak rust, zijn pal blijven staan, den stormwind trotseerend. Daar is op het oogenblik geen enkel departement, op welks hoofd niet een ontzettend ernstige verantwoordelijkheid rust en een schier onafzienbaar omvang rijke taak tevens. Niet het minst voor waar geldt dit voor den minister van landbouw, die front te maken heeft tegenover een economische crisis in ons land, als nimmer is beleefd. Indien wat met reden mag gehoopt worden, de ontzettende ontwrichting van ons econo misch leven, zoo ploseling en zoo fel opzet deze en genen ter zijde, die boos werden en hem weer op zijde duwden. „Dring me niet in de Seineriep de een. „Waar komt die vent van daan?" vroeg de ander. In dat gedrang en in die verwarring, riep de kroeskop eensklaps„houd den dief." Natuurlijk riep de heele menigte „houd den dief," zonder in het minst te weten wat er gaande was. Nu zette Saint Leger het op een loopen. Alle nieuwsgierigen hem na. Een gendarme trad hem in den weg en wilde hem grijpen, maar de kroeskop ver weerde zich niet alleen, maar onthaalde den gendarme op een pak slaag. De menigte kwam de politie te hulp en weldra werd Saint Leger onder talrijk ge leide naar het bureau van politie gebracht. Het toeval was den politie-spion echter gunstig want hij ontmoette al aanstonds in de gevangenis den ouden drinkebroer met den rooden neus. Als landlooper op den straatweg naar Melun opgepakt, waar hij klaarblijkelijk met niet al te beste bedoelingen rond dwaalde, werd hij voor den rechter Menes- sier gebracht en kon geen papieren of eenige legitimatie toonen. De roode neus was maar al te gelukkig zijn vrijgevigen kameraad te ontmoeten, want hij was ouder gewoonte geheel platzak. Krombeen bood hem aan wat het regle ment veroorloofde. „Hoe ben jij hier gekomen?" vroeg de dronkaard. „Te voet," was het lakonieke antwoord. „Ja, ik vat wel dat je niet meteenpost- rijtuig komt." „Niet met, maar toch wel eenigszinsom een postrijtuig." „Toch niet om de postkar van Lyon?" „Goed geraden. Je hebt een van degenen ingetreden, binnen zoo eng mogelijke perken begrensd zal blijven, het is on getwijfeld aan de krachtige, zelfbewuste leiding dank te weten, die onze minister van landbouw weet te ontwikkelen. Zijn woordin Nederland zal geen honger geleden worden, mag dankbaar aanvaard worden, doch wijst in zijn diepe beteeke- nis ook tevens duidelijk op den grooten nood dezer tijden. Nevens hem zien wij, even vastberaden en doortastend de hoof den der departementen van oorlog en binnenlandsche zaken aan het werkniet minder ook de andere ministers. Indien één overweging het verontruste volks gemoed vermag tot kalmte te brengen, dan is het voorzeker deze: dat wij in ons huidig kabinet een regeering heb ben, ten volle tegen de gebeurtenissen opgewassen Zich groepeerend om onze Koningin, in wier persoon de gansche natie als het ware belichaamd wordt, wordt op hare beurt de regeering omgeven door een eendrachtige volksvertegenwoordiging, in Senaat en Kamer, waaruit elk partij- verschil is weggevallen. Ook zij, de Sta ten Generaal, voelen zich wederom ge schraagd door een volk, dat in al zijn geledingen zich thans als een onwrikbare natie, één en onverdeeld, gevoelt. Sterk door het besef dier eendracht zal, wat ook moge gebeuren, Nederland kunnen pal staan in de ure des gevaars en vriend of vijand, wie het ook zij, móét thans reeds erkennen, dat ook dit geslacht weet te getuigen van denzelfden geest, die onze vaderen zoo menigmaal in tijden dat het water ons schier aan de lippen kwam, bezield heeft en doen zegevieren, als hel om het behoud van lijf en leveD, van land en luiden ging die geest, die sterk maakt en geducht en die belichaamd is in deze eenvoudige, maar veelzeggende woorden: in nood en druk, in voor- en tegenspoed, Hou en Trouw. Wat dr. Kuyper zegt. „De Standaard" mengt zich met on derstaand voorzichtig woord in het koor harer zusteren. Aan den drang, ook op ons uitge oefend, om een oordeel te vellen over den stand en het recht van partijen in den uitgebroken wereldoorlog, bieden we weerstand. Zoolang het ons land gelukt, neutraal te blijven, voegt ons neutraliteit ook in het publieke woord. Tal van scribenten in onze kleine pers van allerlei richting weten dan ook gesproken, die den slag hebben geslagen." „Ik? Wien dan?" „Cóurriot, dien heb je toch gesproken?" „Ja, maar hij is onschuldig, en dat zal hij aan de rechters en aan de jury onder eede verklaren." „Dat kan wel zijn, maar ik moet hem spreken, ik moet hem iets zeggen uit naam van Dubosc." „Waarom is Dubosc dan niet zelf ge komen?" „Omdat hij nog levenslang heeft." „O, dan begrijp ik het." „En ik heb niets meer op mijn kerfstok." Dus moet je Courriot niet voor je zelf, maar voor Dubosc spreken?" „Juist." „En heeft Dubosc daar wat voor over?" „Dubosc is rijk en op geld komt het niet aan." „Dan weet ik er een middel op. Ik ken een van de oppassers, een man met een groot gezin, ik zal hem je aanwijzen, en als je dien heel beleefd een beursje in de hand stopt, is hij te welopgevoed om te weigeren, hij mag dat niet doen met het oog op zijn kinderen. Dan vraag je hem om je in verbinding te stellen met Courriot. „En geloof je?" O, ik ben er zeker van, hij weigert je dien kleinen dienst niet." De twee vrienden dronken nog een glaasje wijn en de roode neus wees den kroeskop den oppasser, omtrent wien hij de inlich tingen had verstrekt. De kroeskop nam de gelegenheid waar en alles ging van een leien dakje, zoodat hij een uur later al Courriot sprak. „U kent me niet?" vroeg Saint Leger. „Neen, ik heb niet de eer." „Ik ben, even als u, een vriend van Dubosc." „Dubosc Ik ken dien naam niet. Is dat een advokaat niet, welk gewaagd spel zij spelen, door j «lag op slag, nu rechts dan links, de klappen van hun critiek uit te deelen. Voor zulk een woordkrakeel is de toe stand veel te ernstig. En mochten we, wat Hoogere Macht verhoede, ten slotte toch ook zelf in dezen bitteren oorlog gewikkeld worden, dan zal het, bijna vast, niet van onze sympathieën, maar schier eeniglijk van den loop der feiten afhangen, aan wat zij wij te staan komen. Schendt één der twee oorlogvoerende partijen onze grenzen; zijn we op een gegeven oogenblik niet bij machte, dit met wapengeweld te keer te gaan; en wordt hierdoor aan de andere partij een aanmerkelijk militair nadeel berokkend, dan zal wie schade leed, dit allengs ijlings op ons zoeken te wreken, en zijn we vanzelf in den oorlog gemengd, eer we er op verdacht zijn. Bij een oorlog zoo vlak op onze grenzen ge voerd, kan onverhoeds heel een leger corps van 30 40.000 man door de tegenpartij over onze grenzen worden geschoven. Weigert dan zulk een corps zich door ons op staanden voet te laten ontwapenen, of komen onze troepen daarvoor te laat, dan kan zulk een corps over ons gebied naar eigen leger terug trekken, en is er casus belli voor ons land met de teleurgestelde partij. Onze regeering hield zich voortref felijk. De keuze van Snijders als bevel hebber kon niet beter. De onmiddellijke mobilisatie was een meesterzet. En Min. Treub maakt zich oeconomisch op geheel eenige wijze verdienstelijk. Men voelde zoo, hoe heel het Kabinet door het initiatief van onze Koningin ge- inspireerd was, en heel 't volk stond als één man om haar Troon. Maar hiermee is nog in het minst niet gezegd, dat we eiken misgreep op de grenzen keeren kunnen. Onze troepenmacht op de grenzen is sterk, en in deze 14 dagen weder tamelijk goed „ei neinxcercirt". Er is gedaan wat gedaan kon worden; Een ieder is nu op zijn qui vive, en voor angstvallige vreeze is er geen oor zaak meer. Nu alle maatregelen naar behooren genomen zijn, voegt ons de kalme gerustheid van den kapitein bij stormweer op de brug. Maar met dit al hebben we, wat on afhankelijk van onzen wil gebeuren kan, niet in onze macht. Overmacht kan ons kwade parten spelen. Ook hierop voegt het ons, bedacht te zijn. En juist daarom is het zoo gebiedende noodza kelijkheid, dat de geest van ons volk noch naar rechts noch naar links ge prikkeld worde. Men zag het nu aan Belgisch Visé en Canne, tot wat gruwel der wreedaardigheid oen verkeerde stemming en houding van het onge- „Uw geheugen schijnt erg kort te zijn. Maar de vreeselijke aandoeningen van den laatsten tijd „Aandoening, och neen, vervaling." „Maar toch om onder verdenking te staan van een zoo vreselijke misdaad." „De moord van den koerier van Lyon? Ja, ja, de kranten schrijven er heel wat over, maar ik weet er eigenlijk niets van." „U hebt groot gelijk om niet te beken nen, nu de ware schuldigen, behalve u, nog vrij loopen. Bij mij is dat een ander geval. Dubosc wilde mij altijd mee in die zaak betrekken, maar hij was zoo bang voor mijn vervloekte mank loopen, waardoor ik zoo gauw word herkend. Ik heb daar al wat vette zaakjes door gemist." ,,'t Is wel jammer." „Maar Dubosc, dien ik den zevenden Floreal nog voor het laatst sprak, droeg mij op u te laten weten, wat er van hem geworden is." „U vergist je zeker. Er zijn misschien twee Courriot's." „Neen, ik vergis me niet en om u te be wijzen dat ik er alles van weet zal ik u zeggen dat de zaak beklonken is in de herberg „de Drie Raven." Saint Leger bleef Courriot strak in de oogen zien, maar hij nam geen andere uit drukking waar, dan die van verbazing. „Den negendeu Floreal, 's morgens naar Parijs terugkeere&d, ging u naar het hotel de la Paix, om daar van kleeren te ver wisselen, want er was bloed aan uw kleeren. Madeleine Breban bracht u de andere klee ren en daarop is de buit gedeeld. Courriot bleef roerloos. „Ik begrijp er niets van en val uit de wolken. Wat heb ik daarmee te maken, ik hoor dien naam van Dubosc voor het eerst." „Ik begrijp en bewonder uw houdicg, alleen verwondert het mij, dat Dubosc u wapende volk leiden kan. Overkomt ook ons de jammer van den oorlog, dan moet ons leger, en ons leger alleen, het uitvechten, en reeds nu hebben we toe te zien, dat we niet door voorbarige oordeelvelling in het publiek een even- tueelen vijand, waarvan op dit oogen blik nog niemand weet wie 't zijn zou, tegen ons te verbitteren. Men heeft in dezen geweldigen oorlog niet met grijpbare motieven te doen. De harde noot, die Oostenrijk aan Servië te kraken gaf, blijkt nu de eigenlijke vonk in het kruit te zijn geweest, en van achteren voelt een ieder, dat 't niet aanging van den Servischen staat te eischen, dat hij vreemde agenten op eigen erf met macht zou bekleeden. Servië kon op dit punt niet toegeven. Maar vlak hiertegenover staat de weder vraag: Kon de Keizer van Oostenrijk laten wat hij deed, waar heel de toe komst van zijn rijk, als hij te sterven kwam, op 't spel stond? De annexatie van Bosnië en Herzegowina, die voor een tweede Groot-Servië alle toekomst afsneed, was tractaatschending geweest. Maar toen de positiecoup, uitgelokt door den Balkanoorlog, eenmaal gedaan was, kon Oostenrijk toen nog terug? Moest het toen niet doortasten? Hing er toen de toekomst van heel het machtige rijk niet aan? Twee onver mijdelijkheden botsten hier oj> elkander, en de oorlog was er, en sloeg over de grenzen naar noord en west. En even critiek stond het met de Belgen. Tegen België is klare schending 7an het volkenrecht gepleegd. Niemand die het betwijfeld. De Rijkskanselier zelf was de eerste om 't volmondig te er kennen. Doch ook hier stond men voor een scheeven toestand. Brialmont had, door Luik en Namen tot twee formida bele vestingen te maken, naar Duitsch- lands kant België's grenzen afgesloten, maar daarentegen de veel breedere Fransche grens geheel onverdedigd ge laten. Vandaar het gevaar, dat het Fransche leger noordelijk door kon bre ken, en dat België het dan niet zou kunnen weerstaan. Gaat nu in zulk een geval het „nood breekt wet", door of niet door? Raadpleeg de historie. Vraag, wat in zulk noodgeval schier elke we reldmacht deed.' En oordeel dan zelf, of wij, journalisten, de gegevens be zitten, om, in zoo pijnlijk geding, ons het recht van beslissing aan te matigen Vraag hoe we zelf vaak deden in onze Oost. Dit alleen staat vast, dat in de historie schier elke mogendheid om wrake riep, als ze er bij leed, maar zelve evenzco toetastte, als 't om zelf behoud ging. En daarom verzwijgen niet al dikwijls van mij heeft gesproken." „En ik ken Dubosc zelfs niet." „Hsel goed, u speelt de rol voortreffelijk. Maar de naam waaronder ik bekend ben, „krombeen," moest u toch bekend zijn, hoewel u Dubosc eerst sedert kort kent en misschien zonder die zaak van den koerier van Lyon, nooit met hem in aanraking zoudt gekomen zijn." „Er moet hier weer een aller onverklaar baarste vergissing heerschen, die Dubosc zeker zoude herkennen, als hij met mij geconfronteerd werd, maar daar zal hij wel geen grooten lust toe gevoelen en zijn hoofd liever niet in den strop steken." „Ik herhaal dat ik u bewonder, bij u is een geheim in goede handen." Courriot zag den kroeskop een oogenblik strak aan en zeide met onverstoorbare zelf- beheersching „Ik begin nu te gelooven, dat gij zelf den slag hebt geslagen, maar wees gerust, ik zal u niet verklappen." Saint Leger zag wel in dat hij geen stap verder zoude komen en brak het gespiek af. Den volgenden dag wilde hij echter j weer beginnen en dan den roodneus mee brengen, dien hij eerst behoorlijk de les j wilde lezen. „Oude pimpelaar," zeide de kroeskop, toen hij weer bij zijn zoogenaamden kame raad was terug gekomen, „ik moet voor een hoogst belangrijke zaak weten, waar Dubosc te vinden is." „Ik dacht dat je hem had gesproken." „Ja, maar ik ben zoo ondoordacht ge weest om zijn adres niet te vragen. Nu kan jij me helpen. Ik meende dat Courriot me wel zou inlichten, maar die schijnt wan trouwend of jaloersch en laat niets los. Jij moest het eens bij hem probeeren en hem de tong los maken. Je kunt er honderd fianca bij verdienen." (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1914 | | pagina 1