Lans ï>an Het Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Üommelerwaard. 51 Augustus 1914. Een Rechterlijke Dwaling. Oorlog ei CMstthm. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No3392. Zaterdag 3 September1914 FEUILLETON. België's bepreeving. voor Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/i ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. Neen, 't kon geen feestdag zijn, Door tranen ingewijd, Uit Wilhelmina's liait genepen, Toen 't oorlogsinonstrr liad gegrepen Naar wat hij als xfjn prooi bereidt! Het mocht geen feestlied zijn, Dat juh'lend opwaarts stijgt. In blijden dank hij Haar verjnren W{jl God Haar leven wou bewaren Haar nu de orkaan in 't leven dreigt. O, sterkt Haar in den strijd, Dien zjj aanvaarden wou 't de eeilie Koningin gegeven, Om voor Haar volk te blijven leven In kloeken moed, bij smart en rouw Wj\j vraagt uw steun in 't leed, Uw laainis in de smart, Waar gjj met volle hand kunt geven, Maar 't penningske ook, uit 't kleine leven, Uw moed, als gij gevareo tart! Eens wijkt die nacht Als door Gods hand De vaan des vredes gaat ontplooien, Dan zullen we U met bloemen strooien, U, Koningin van Nederland Uw leestdag komt! Dan klinkt het juichend om u heen s „Wjy lieeft ons moed en troost geschonken, Hlet ons den smartekelk gedronken, Het ons hlyft H ilhelmina één L. J. ElJhHIN. 20) Al aanstonds kwam Chanty voor den dag met het doel van zijn bezoek en viel zoo te zeggen met de deur in huis. „Het lijdt geen twijfel dat deze hoog geboren en diep gezonken vrouw het plan van de moord aan haar minnaar heeft in geblazen/' „De behoefte aan weelde en de onmoge lijkheid voor Lesurgues om te blijven leven op den voet waarop hij zich inrichtte, hebben hem er toe gebracht," zei Henriette. „En die schijnheilige vrouw heeft hem er op gewezen, dat die ééne slag hen voor goed hielp." „Toch is het vreemd dat niemand den man herkend heeft, die naast Excoffon plaats nam." „Het is ook niet bewezen dat er maar vijf schuldigen waren, maar de hoofddader is en blijft Lesurgues. Als hij niet zoo roe keloos geweest was, liep hij misschien nog vrij. „Het is gelukkig dat hij gegrepen werd, maar de dood is nog te weinig voor zulk een laffen schurk." „Het is jammer dat de pijnbank afge schaft is." „Ik zal ten minste zijn terechtstelling bijwonen en ik zou willen dat ik dan Eugênie d'Argence in het gezicht kon spuwen." Chanty verheugde zich in den onverzoen- lrjken haat dien Excoffon's nicht aan het jonge meisje toedroeg en hij beloofde zich daarvan partij te trekken, al wist hij nog Biet aanstonds hoe. Hij voelde zich sterk in het bondgenoot schap met mevrouw Folleville en met Hen riette d'Olgoff en, was hij in den aanvang teleurgesteld den bijstand van Fouché te moeten derven, nu meende hij het best zonder hem te kunnen stellen. Hij wist heel wel dat de vrienden van Lesurgues alles in het werk zouden stellen om te bewijzen, althans om den rechter en de jury te overtuigen dat het verleden van den aangeklaagde van dien aard was, dat het bedrijven van een zoo lagen misdaad bijna tot de onmogelijkheid mocht gerekend worden Chanty meende dus dat het raadzaam was om van den anderen kant getuigenis te doen afleggen, die ten nadeele van den beschuldigde pleitte, en toen hij daar over sprak met Henriette d'Olgoff, vatte die het denkbeeld gretig aan en stelde al aanstonds het volgend epistel aan Menessier, den rechter van Melun op. „Burger-rechter Veroorloof mij u eenige aanwijzingen te doen die ongetwijfeld meer licht zullen verspreiden over de duistere zaak van den moord op den koerier van Lyon. Zonder twijfel is Lesurgues de raddraaier en hoofdschuldige, waartoe zijn antéceden- ten en de verwarde toestand waarin hij zich bevindt, aanleiding hebben gegeven. Hij heeft Douai verlaten omdat het er voor hem niet langer houdbaar was en om dat hij in Parijs hulpbronnen hoopte te vinden, waardoor hij zijn lust voor weelde en uitspattingen kon bot vieren. Hoewel gehuwd en familie-vader, onder hield de ellendeling nog een maitresse, en wel een ci-divant, een zekere Eugénie d'Ar gence, aan wier eischen hij echter niet kon voldoen. Die vrouw zorder gevoel van schaamte of zedelijkheid, heeft hem gaandeweg zijn familie en eindelijk zijn eer doen verzaken. Zij blies hem het denkbeeld in van de Daar leefde, eeuwen geleden, in een ver land een man, eenvoudig in alles, streng voor zichzelf, vol liefde en ver gevingsgezind voor anderen. De een- voudigen van die dagen, de oprechten, zoekenden, treurenden, vingen de wijze, vertroostende, hoopvolle woorden, die hij sprak, gretig op. Tot nog toe had men hen steenen voor brood gegeven, doode vormen voor wat men godsdienst geliefde te noemen. Maar hij roerde de harten aan, sprak verstaanbaar en richtte op, wat in het slijk vertrapt was. Gansche scharen vergezelden hem op zijn tocht door het land en meer dan één verwachtten dat hij den sterken landsvijand over de grenzen zou jagen. Zelfs zij, die eiken dag bij hem waren, verkeerden in die meening. Als hij wilde zou men hem tot koning uit roepen en volgaarne zou men voor hem ten strijde gaan. Maar dat was zijn bedoeling niet. Wel noemde hij zich zelf koning, maar „zijn koninkrijk was niet van deze wereld" wel had hp gezegd „Ik breng niet de vrede, maar het zwaard, maar tal van andere uitdrukkingen wijzen er op, dat hij daarmede niet het oorlogszwaard be doelde. Strijd bracht hij, wilde hij, maar een heiliger dan die tegen vij- anden. 't Was er een tegen booze hartstochten, lage karaktertrekken, tegen net kwade, de zonde. Volmaakt heid eischte hij van zijn volgelingen, en al kon niemand hét tot die hoogte brengen, er naar streven kon en moest men. Die zachte man, waar het zwak heden, afdwalingen van anderen be trof, die strenge waar het goede en edele en ware werd aangerand, die man maakte zich op om te strijden tegen al wat laag en slecht en verkeerd was. Onomwonden sprak hij zyn mee ning uit, zonder aanziens des persoons, en menig hooggeplaatste droop beschaamd af, hoewel hij gekomen was den ver maner in 't nauw te brengen. Maar de duistere machten spanden tegen hem samenverraad, omkooperij, valsche getuigenis, niets achtte men te laag om den edele het zwijgen op te leggen. We weten het einde. Jezus, die ge komen was om anderen de zielevrede te brengen, die hij zelf deelachtig was, werd ter dood gebracht. Maar zijn geest bleef leven in de harten van velen. misdaad. Eigenlijk gezegd had Lesurgues geen ver mogen en eenig kapitaal, dat hij op dub belzinnige wijze verkreeg, was niet vo.doen de om de uitgaven van zijn maitresse te bestrijden. Hij moest allerlei middelen te baat nemen om aan geld te komen, en kwam daardoor met allerlei slag van volk in aanraking. Een of ander bandiet zal hem dan ook wel in de volvoering van zijn snoode plannen hebben bijgestaan. Dat Eugénie d'Argence aan de misdaad mede plichtig is, staat buiten twijfel en zij heeft waarschijnlijk al het gestolene geheeld. Allicht verlangt zij nu naar de terecht stelling van haar minnaar, nu zij in het bezit is van het geld en zij is naar mijn wijze van zien niet verantwoordelijk voor de dubbele moord. Ik hoop dat de schuldigen hun straf niet zullen ontgaan en dat mijn ongelukkige neef de koerier Excoffon gewroken zal worden. Ik stel mij te uwer beschikking voor het geval dat u nog verdere inlichtingen mocht verlangen en verzoek u de verzekering mijner bizondere hoogachting te willen aanvaarden. Uwe gehoorzame dienares, Toen Menessier dezen brief had gelezen, zeide hij tot zich zelf, die Lesurgues is een volmaakte tooneelspeler, maar iemand als mij misleidt hij niet." Hoewel Chanty gaarne van dien brief gebruik maakte, kon hij zich toch niet ont veinzen dat het geen feitelijk bewijs was, en moeilijk mocht beschouwd worden, als een ontzenuwing van de feiten die de vrien den van Lesurgues te berde brachten, te meer toen hem ter oore was gekomen, dat er een niet te loochenen alibi voor Lesurgues was aangegeven, bewezen en gesteund door al degenen die hem den achtsten Floreal Het Evangelie der Liefde, dat hij ge predikt heeft, vond overal grage ooren en harten. En al heeft men de kern ervan soms weggemoffeld, al is het ware Christusbeeld door tal van ver sierselen soms onkenbaar, onzichtbaar geworden, al heeft menigeen zijn best gedaan te vernietigen, het is er nog. Nog hunkert men naar vrede, nog zegt men dat naastenliefde een sieraad, een plicht is in den mensch, nog hoort men verkondigen dat we zachtmoedig, op recht moeten zijn, nog bidden we om vergeving van schulden, waar we aan toevoegen dat wij ook anderen ver geven, nog zijn er vele millioenen menschen die zich naar hem noemen, die trotsch op den naam Christen zijn. De vorsten van Europa, Turkije's sultan buitengesloten, noemen zich Christenen, vorsten by de gratie Gods. Zij halen in staatsstukken zoo gaarne dien heiligen naam aan en zeggen op Hem te steunen. Maar in zijn naam ook verklaren ze elkander den oorlog, d.w.z. spreken ze het doodvonnis uit over duizenden en duizenden menschen, maken zij ontelbaar vele gezinnen onge lukkig, halen zij de beschaving de werkelijke naar beneden, geven zij een vrij brief tot roof en moord en dief stal. Zpn dit menschen, zóó verblind, dat ze werkelijk meenen dat de oorlog een Gode welgevallig werk is Kunnen ze werkelijk zonder blozen voor hun bloedig werk den zegen des Aller- hoogsten afsmeken Of vertrouwen ze op het eindelooze, onuitputtelijke ge duld, op de slaafsheid van hun onder danen, die nog altijd in den nabuur een vijand zien, wien men ongestraft mag honen, wieus land men mag ver woesten, bemachtigen, als men kon Zou Christus, als hij nu op aarde was, dezen grooten gruwelijken oorlog goed keuren of zou hij den aanhitsers van dit alles zijn „Wee Utoedonderen De westelijke staten van Europa hee- ten de beschaafdste, de dragers van de ware godsideeën, de verdedigers tegen het barbaarsche Mongolendom, de wach ters tegen de achteraankomende Slaven. Maar waarom elkander dan nu te be kampen, te bestrijden met ongekende woede? zullen de anderen, de „onbe- schaafden", niet vreemd opzien van zulke Christenen, of is het verbazen hen al verleerd? Zullen ze niet in hun vuistje lachen en het oogenblik zien naderen hadden ontmoet. Chanty dwaalde weder rond in het Paleis- Egalité en dacht over alles na terwijl hij in zich zei ven prevelend bedenkelijk zijn hoofd schudde. Daar ontmoette hem weder Fouché, die onmiddellijk aan Chanty's gelaat bespeurde dat er iets gaande was. „Je broedt zeker over iets dat niet recht in de haak is", zeide Fouché, die Chanty staande hield. Chanty was eerst onaangenaam aangedaan door die ontmoeting, maar hij herstelde zich dra en zeide op beleefden toon: „Goed morgen, burger Fouché." „Goeden morgen, burger Chanty," was het antwoord. „Ik geloof dat gij u niet vergist hebt wat Lesurgues aangaat." „Hij is onschuldig, nietwaar?" „Het schijnt dat er een onloochenbaar alibi bestaat." „Des te betei voor hem." „Ja een buitenkansje." „Een buitenkansje? Had je dan liever dat die ongelukkige ter dood werd ver oordeeld, omdat hij zijn onschuld niet kon bewijzen." „Liever wil ik niet z-ggen." „Maar het had je toch genoegen gedaan. Ja, wat kan men er aan doen. De dingen loopen niet altijd zooals wij wenschen. Men moet er zich maar in schikken." „Dus meent u ook dat er tegen een alibi niets in te brengen is." „Je bent mal. Als Lesurgues bewijst dat hij in Parijs was, kan hij niet gelijktijdig in Lieu8aint zijn geweest. Dus tot weerziens 1" „Uw dienaar," zei Chanty. „Die heeft een booze streek op het oog," mompelde Fouché „Wij zullen een oogje op hem houden." Teleurgesteld en ontmoedigd begaf Chanty zich weder naar Henriette d'Olgoff en wist haar te bewegen naar Melun te gaan, waar dat zij zich op de zich vernielende vol keren kunnen werpen? We vreezen dat Europa te eenige tijd de wrange vruchten van dit onzalige gedoe zal plukken. Dan als de horden uit het oosten opkomen de Russen gevolgd of gedreven door China en Japan, dan zullen Engeland en Duitschland en Frankrijk en wie daar meer zijn, zich aaneensluiten. Maar het zal te laat zijn. Een vreeseljjke straf zal op het gruwelijke kwaad volgen. Dat we de zaak te donker mochten beschou wen! Moge die dag nog verre zijn! Moge toch eindelijk onder de Christenen vorsten en volken iets van den waren Christusgeest komen! In het „Handelsbl." heeft de bekende Van-Dag-tofc-Dag-schrijver onder boven staand opschrift een artikel geschreven, waaruit warme liefde blijkt voor onze zoo zwaar beproefde stamgenooten. De heer Charles Boissevain schrijft o.a. het volgende Het is alsof een onzër dierbaren in donkere ziekenkamer ligt. Er heerscht groote stilte. Ieder fluistert, men weet niets, maar men wacht en waakt. Als men wakker wordt heeft men het druk kend gevoel van een groote smart, een dreigend gevaarals men even opkijkt van zijn werk overmeestert ons het ge voel van een naderend leed. Yoor geen oogenblik bijna kan ik vergeten het ontzettend onheil dat ru duizenden treft. En onder die allen zijn het natuurlijk de Belgen wier lot de diepste deernis wekt. Men gevoelt zoo innig met hen mede. Zij hebben niets te doen met de reden van dezen oorlog, met den lang opgehoopten haat van Duitschers en Franschen. Alleen wegens geographische redenen werden zij in den strijd gesleurd. Ze strijden als helden voor 's lands onschendbaarheid, maar het besef van het onrecht hun aange daan en dat Duitschlaud erkend heeft wroet in hun hart en vermeerdert dus hun lijden. Welk een noodlot dus duizend dooden te moeten lijden, en hun hoofdstad genomen te zien, omdat slechts over hun erfdeel, hun dierbaar land, de eene strijd voerende den andere naderen kan. Wij> Nederlanders, gevoelen als één man, als één vrouw medelijden en be wondering voor wat de Belgen doen en dulden en al wat we voor hun gewonden doen kunnen komt ons uit het hart. heen hij haar zoude begeleiden en er bij den rechter op aan te dringen, nadere bevesti ging te erlangen, van de verklaringen der getuigen, die Lesurgues als een der vier bewuste ruiters herkenden. Hoe meer verwarring des te beter. Toen Henriette te Melun door den rechter Menessier werd ontvangen, zeide hij al aanstonds: „Ik dank u voor uwen ijver om de justitie in haar moeielijke taak bij te staan. Zeg mij wat gij nog meer weet." „Ik kwam u verzoeken, burger-rechter, om een zekere Bruer hier te laten komen, die wel de medereiziger v an de postkar kor zijn." „Zoudt gij hem dan herkennen?" „O zeer zeker." „Dat zoude het geval veel eenvoudige, maken." Menessier gaf order om Bruer binnen t( brengen. Intusschen deed Henriette der rechter opmerken, dat de twee dienstboder uit de herberg en Lafolie, de staljongen allicht nog nadere aanwijzingen konde doen, waaruit de indentiteit van Lesurguei en Guénot kon blijken en de rechter be loofde die getuigen nog weder voor te latei komen. Toen daarop Bruer voor den rechter ver scheen, door een gendarme binnengeleid moest Henriette d'Olgoff volmondig ver klaren, dat hij niet de reiziger was die met Excoffon in depo3tkar had plaats genomen Pierre Chanty was echter voldaan ovei den uitslag van het bezoek, want, dacht hij het alibi door de vrienden van Lesurgue betuigd, wordt tegen gesproken, zoo niet t< niet gedaan, door de pertinente verklarinpei van geheel onpartijdige personen, wier goed trouw niet kan verdacht worden. NIEUWSBLAD Henriette d'Olgoff". Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1914 | | pagina 1