va» Heusden en de Langstraat en de Bominelerwaard, De vrouw van Den Banneling, Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 3437. IFoensdag lO Februari 1913. FEUILLETON. Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijsverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 77i ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. Een vol half jaar teistert reeds de geesel van den oorlog ons werelddeel, tot dicht bij onze grenzen toe. Het tweede kwartaal van dezen rampzalig sten aller moderne krijgen spiedde alreeds teneinde en nog laat de uit komst zich even onbeslist aanzien, als toen het reusachtige volkeren-conflict een aanvang nam. Echter, deze tweede drie maanden zyn ongetwijfeld veel minder bewogen aan ons voorbijge gaan, d n met het eerste drietal maan den van den krijg het geval was de sterk-ontroerende gebeurtenissen als de verovering van Luik, van Namen en Maubeuge, als de slagen aan de Aisne en de Marn, als de val van de fiere handelsstad Antwerpen, het tweede oorlogskwartaal heeft geen feiten van zulk een overstelpenden gemoedsdruk, van zulk een wereldschokkende betee- kenis gebracht. Integendeel, het heeft den schijn aangenomen of de groote gebeurtenissen in dezen oorlog, althans voorloopig hebben afgedaan en hebben plaats gemaakt voor een geheel ande re wijze van krijgvoeren die de ver sterkte fronten, van de Noordzee tot Zwitserland toe, op het westelijk, van Oost-Pruisen tot de Karpaten op het oostelijk oorlogstooneel. En met de groote gebeurtenissen zijn ook als het ware de groote ont roeringen verdwenenwel vernemen wij seiner dagelijks van scherpe ge vechten op sommige gedeelten van het gevechtsfront, wel worden bij den strijd tot verovering of verdediging van kleine stukken loopgraaf overstelpende be wijzen van heldenmoed en doodss er achting gegeven, door beide partijen en zonder onderscheid maar gebeurte nissen, die de wereld met ontzetting en verbijstering slaan, vielen, nu reeds maanden lang, niet meer voor. De oorlogs-toestand, hoe pijnlijk en onbe stemd ook, bleef feitelijk al dien tijd dezeifde. Is het wonder, dat na de doorgestane angsten en ontroering, die ieder der toeschouwers aangrepen, een tijd van matheid, van loomüeid, ja van onver schilligheid intrad Men wil natuurlyk nog dagelijks het oorlogsnieuws lezen, 31) Midden in den nacht kwam zij op een vlakte met struikgewas bedekt, waarin zelfs geen konijn den weg gevonden zou hebben, maar zonder aarzelen ging zij voort, recht op haar doel af, en bereikte eindelijk een zwarte vervallen hut, die zich als een don kere vlak in de haar omliggende duisternis afteekende. 't Was de ons bekende Schaaps kooi. Zij duwde de deur open; een be nauwde walm van tabak en rookend hout kwam haar tegemoet, en een ruwe stem vroeg op dreigenden toon: Wie is daar? Het meisje antwoordde: Wees maar ni ;t bang, ik ben het, moeder. Waar is Simon? Simon is juist uitgegaan. Op dit uur? Ja. Hij heeft strikken gezet tusschen de heuveltjes bij Bourron en wilde daar voor den morgen zijn. Dat begrijp ik. De oude uitte een wanhopenden vloek en begon zich over de slechte tijden te be klagen. De arme jongen zal nog juist als uw oudere broeder aan zijn eind Komen, enkel tengevolge van gebrek. De reizigster antwoordde niets; zij pro beerde een lucifer aan te steken en bij dit zwakke licht kon men de oude vrouw, die zij moeder genoemd had, onderscheiden, 't Was een terugstootend toonbeeld van ellende en armoede, die oude met haar tandeloozen ingevallen mond, haar gebogen maar ontveinst zich daarbij allerminst, dat de eene dag gemeenlijk volkomen aan den anderen gelijk is, dat week-in, week-uit, maanden lang de toestand als schijnt vastgelegd te zijn en dat de partijen over en weer volkomen tegen elkaar blijken te zijn opgewassen. Die groote lusteloosheid, gevolgd op de tijden van spanning, ja van over spanning, heeft zich ook van zeer velen in ons land meester gemaakt, niet het minst bij hen, die bij het uit breken van den krijg geroepen waren, daadwerkelijk het eigen land te ver dedigen tegen welke bedreigingen ook. Reeds volle 6 maauden duurt thans de groote mobilisatie van onze weerbaar heid, in haren vollen omvang voort, zonder dat in de afwachtende houding, althans sch.inbaar, ook maar de minste wijziging is ingetreden. Vandaar dat zich meer en meer de wensch voordeed en tot uiting kwam, om de lasten van dezen krijgstoestand, zoo het eenigszins mogelijk is, te verminderen en de troe pen, die daarvoor in de termen vallen, naar huis te zenden. Begrijpelyk mag deze wensch zijn dien in te willigen zou groote roeke loosheid zijp. Wat het zwaarste is, moet immers het zwaarste wegenen hoe zwaar en gewichtig is niet het landsbelang waar het hierom gaat zijn onafhankelijkheid. Daarom, hoe zeer elk onzer daarvan, hetzij persoon lijk, hetzij in zijn familie-betrekkingen den druk moge ondervinden, er kan geen oogenblik van aarzeling bestaan, waar gekozen moet worden tusschen harden plicht of schier misdadige roeke loosheid. Zeker, wy mogen met zekere redenen blijven hopen, niet rechtstreeks bij het bloedig staten-conflict betrokken te zullen worden maar zekerheid daar omtrent bestaat er allerminst en kan niemand, wie hij ook zij, ons geven. Immers eiken dag, elk uur, kan zulk een diepingrijpende wijziging in den baaierd van volken-hartstocht en ver nieling mede brengen, dat ook wij daarbij niet langer gespaard worden dén komt het er op aan, den vloed golf van op ons aanstormende kracht, met niet minder kracht, te kunnen keeren. Daarvoor dienen wy gereed te zijn, gereed met alle ons ten dienste staande middelen, om, mocht onze neutraliteit bedreigd worden, den be dreiger ontzag in te boezemen en te doen terugdeinzen. neus, die aan den snavel van een roofvogel herinnerde en haar ingevallen wangen. Met een dreigend gebaar stak zij haar bruinen ontvleeschden arm uit en mompelde tus schen de lippen Wee over die bedelaars! Haar dochter lette er niet op, zij was al gewend aan die moederlijke uitbarstingen van woede en volkomen gevoelloos voor de ij dele bedreigingen, zij zocht wat houtspaan ders op, die in een hoek van de klompen afgevallen waren en stookte er het vuur aan den haard mede op. In een oogwenk was nu 't vertrek door de flikkerende vlammen en door de kaars, die zij daareven opgestoken had, helder verlicht, en nu begon zij zich van haar doornatte bovenkleeren te ontdoen, en trok haar schoenen uit, die voor een paar francs in een groot Parijsch magazijn gekocht, niet bestand waren tegen de modder van de onbegaanbare wegen, en nu als flarden aan haar voeten hingen. Daarop ging zij zelve voor den haard staan om te drogen en was spoedig door een dichte wolk van waterdamp omgeven. Het schoone meisje met haar fraaie, ofschoon forsche en ruwe vormen, was niemand anders dan Amelie Rivolard, de zusters der stroopers van La Varenne, de vrienden van Toussaint Var don en Louise Moraines, de ongelukkige bruid van den veroordeelde, die zich bij de brug de la Concorde verdronken had. Doodbedaard, zonder zich een oogenblik over den moeielijken weg, dien zij zoo juist had afgelegd, te beklagen, legde zij haar kleeren op een stoel en wierp haar geld, dat door haar reis al heel wat verminderd was, op tafel, 't Waren vijf louis. De oogen der oude, die overeind in haar bed zat, schitterden. Wat is dat, Mélie? vroeg zij. Dat is geld. Er zijn twintig francs voor u, moeder. Want zoo de oorlog van volle zes maanden nog geen enkele definitieve beslissing heeft gebracht, toch is daar uit ten volle gebleken, hoe de kracht van een volk, in de allereerste plaats gelegen is, afgescheiden tan zijn weer middelen, in den vasten wil om den tegenstand te overwinnen. Eerst dan kan van de weermiddelen een volk geschonken, ten volle worden gebruik gemaakt. Zoo gaat het ook onseerst moet de vaste, onwrikbare wil aanwezig zijn, onze hoogste goederen, dat zijn onze vrijheden en ons onafhankelijk volksbestaan, tot het uiterste te ver dedigen, willen wij de belagers dier goederen terug doen deinzen. Een volk van vasten wil zal men dan niet zoo lichtvaardig zich tot vijand durven maken. Om dien wil te toonen, behoeven wij echter geen woorden, maar daden. Daden namelijk als waarvan onze pre mier in de Kamer van afgevaardigden sprak, bij de behandeling der tot de legeering gerichte vraag, of het nog steeds noodig is onze mobilisatie, on verkort en op volle sterkte te hand haven. Wij hebben in ons blad van die gedenkwaardige redevoering van van minister Gort van der Linden het voornaamste medegedeeld, welke reien, daags nadien door H. M. de Konin gin met de benoeming van den pre mier tot Minister van Staat werd be antwoord een benoeming die alom in den lande met groote voldoening werd begroet. Terecht, want hoe voortreffelijk van betoog en leerzaam van inhoud waren de woorden door den minister-president gesproken! Na gesproken te hebben van „den vasten wil om ons zelf te zijn; den vasten wil om de hoogere goederen van vrijheid en van verdraagzaamheid, die ons volk in een historie vol van lijden en strijden tot zijn eigen goed heeft gemaakt, te handhaven en te behoeden tegenover iedereen," uitte de minister deze gulden woorden: „Nederland zal nu en in de toekomst zijn recht, aan wie het ook zij, niet goedschiks prijsgeven. Wij leven in een tijd van daden, niet van woorden. En niet ons recht op een onafhankelijk volksbestaan is onze beschuttrng, maar die beschutting is hierin gelegen, dat wij bereid zijn, om dat recht ook met 't. Was hoog tijd. Is er niets meer? Niets, gij alleen verdient den kost voor ons, braaf kind, want nu het geweer van Simon verbeurd verklaard is, verdient hij geen tien franc3 in de week meer. De opzichters van Varrenne zijn hem altijd op de hielen en zoodra hij den neus buiten de deur steekt, wordt hij vervolgd, zoodat hij zich slechts in zulke donkere nachten zooals nu, buiten durft wagen. De klompen brengen niet meer op, dan het hout dat zij kosten en als ik niet stal, zouden we geen droog brood meer verdienen. Zij had de laatste woorden met ingehouden verbittering uitgesproken en op het woordje stal een nadruk gelegd, die den toehoorder met huivering vervullen moest. Maar wat zil ik zeggen, vervolgde zij, 't land deugt niet voor ons, en wij moesten 't liever verlaten. Jacques is dood, Simon heeft al eens iemand vermoord en wie weet, misschien zal hij het, vroeg of laat, ten e'nde raad nog eens doen. Als men mijn zin volgde, zouden we verhuizen. Mélie ging voort met het drogen harer kleederen en scheen niet te letten op de woorden der oude vrouw, toch antwoordde zij op onverschilligen toon: Simon wil niet, en hij is de baas, en bij zichzelf vtrvolgde zij: Nu heb ik niets dan die natte kleeren om morgen aan te trekken, wat moet ik beginnen als 't weer morgen niet verandert, en opnieuw hield zij haar lijfje voor 't vuur en stegen er dichte dampen uit op. De woning zag er zoo mogelijk nog el lendiger en vervallener uit; men gevoelde bij den eersten oogopslag, dat de betrekke lijke weelde, die er vroeger heerschte, voor de grootste armoede had pl ia<s gemaakt, en dat aan de inwoners alle opgewektheid ontbrak om hun woning wat op te knappen en de bewoonbaar te maken; en die was daden te verdedigen." Zoo is het; en, indien er nog wei- felmoedigen onder ons zijn, mogen zij dan de woorden in 's lands vergadering van zoo voortreffelijke zijde geuit, tot de hunne maken en niet terugdeizen om, elk naarmate van zijn krachten, aan het behoud van ons aller hoogste goed mede te werken; dat echter daden eischt, geen woorden. Buitenland. De Times kondigt aan, dat de vol gende week de prijzen van steenkool, inelk en brood opnieuw aanzienlijk zullen rijzen. De eigenaars der kolenmijnen en de spoorwegmaatschappijen polemiseeren over de kolenduurte ln de dagbladen. De spoorwegmaatschappijen beweren, zij hebben hun vrachtprijzen niet ver hoogd, dus aan hen ligt de schuld niet van de steenkoolduurte. De mijneige naars houden daartegenover vol, dat die duurte wel de schuld ii van de spoor wegen, zij zitten met groote voorraden, die zij niet kunnen verzenden door de slechte regeling van het verkeer. Die slechte verkeersregeling schrijven de spoorwegdirecties van hun kant weer aan het vervoer van soldaten en oor- logsvoorraad toe. Afgevaardigden van 40 gemeenten in Engeland en Wales hebben een confe rentie belegd om te overwegen wat er voor de gasfabrieken moest worden ge daan in verband met de toenemende schaarschte aan steenkool. De „N. R. Ct." meldt, dat de oor logsvrijwilliger Alfons Köberle, een knaap van 13 jaar uit Kolmar, het IJzeren Kruis heeft gekregen. Toen hij geoefend was, nam hij eerst deel aan patrouillediensten, zoo meldt het blad, waarbij hij bijzondere bedre venheid aan den dag legde in het op zoeken en waarnemen van de vijande lijke stelling. Bij de hoove Eichwalde bij Schlucht geraakte hij in Fransche gevangenschap. Door handige uitvluch ten kon hij zichzelf en de manschap pen, die bij hein waren „uit groote on gelegenheid" redden; en toen hij na twee dagen in een onbewaakt oogen blik aan de Fransche patrouille ont snapte, nam hij haar nog acht geweren af. Het was hem te zwaar, om die alle te dragen. Hij verstopte er vier in het bosch, en met de andere vier ging hij uaar Munster terug. Tot belooning werd hij tot korporaal bevorderd. Bij de ge vechten om den Buchenkopf kvram hij in nog grooter gevaar; als patronen- drager geraakte hij daar in een moeras, waaruit hij slechts met de grootste moeite bevrijd kon worden. Op het noordelijke oorlogs terrein legde de jonge vrijwilliger weereen bewonderingswaar- dige tegenwoordigheid van geest aan den dag. Aan zijn koelbloedige en han dige bediening van een machinegeweer hadden twee officieren hun leven te danken en daarvoor werd hem de hoog ste onderscheiding, het IJzeren Kruis 2de en late klas, ten deel. De wond, die hij aan de hand kreeg, is al lang weer genezen. Volgens de bepalingen, raag Köberle de onderscheidingsteeke nen pas dragen, als hij zestien is. In het hoofdkwartier werd hij aan den Keizer voorgesteld, die hem be loofde, dat hij op een ouderofficiers- school geplaatst zou worden. De jongen, die de zoon van een dag- looner is, heeft het op schooi slechts met de grootste moeite tot de 4de klasse (5de schooljaar) gebracht. Maar door zijn karakter wist hij zich algemeen bemind te maken. Hij loont nu ook een groote aanhankelijkheid voor zijn onderwijzer en zijn medescholieren, en bij hen brengt hij zelfs het kortste ver lof door. Verleden week Zaterdag, zoo zegt het blad, kwam hij weer in volle uniform op school om van de klas af scheid te nemen. Uit Kaïro wordt gemeld, dat aan het Suezkanaal geen nieuwe aanvallen meer plaats vonden. Een aantal Arabieren en Auatolisch- Turksche soldaten, die gedeserteerd waren, gaven zich over. Zij zijn ont moedigd door de mislukking hunner aanval op 2 Februari. Enkele verklaar den, dat zij trachtten zich weer bij hun regimenten te voegen, maar toen zij zagen hoe Duitsche en Turksche offi cieren elk soldaat, die op de vlucht sloeg, neerschoten, vonden zij het maar veiliger over te loopen. Geen vijand bereikte in het jongste gevecht den Westelijken oever van het kanaal dan als krijgsgevangene. Te Ismaila zijn geen gebouwen be schadigd. Er zijn geen granaten in de stad gevallen, de meeste vijandelijke bommen vielen in het Timsahmeer. nu gedeeltelijk ingevallen en door de reten in den muur hadden regen en wind vrijen toegang. Er hingen geen geweren meer san den schoorsteen, de deur, die toegang tot de aangrenzende klompenmakerswerkplaats gaf was vermolmd en hin^ los op de hengsels, en de door den strooper zelf gemaakte zit bankjes, die vroeger door hun sierlijk uiter lijk de aandacht trokken, lagen nu gebroken op den grond. En in 't midden van die omgeving zaten de beide vrouwende eene oud en versleten, en vermagerd en vervallen door gebrek en ellende; de andere, onver schillig voor alles, als een marmeren stand beeld, dat wel schoon, maar zonder leven en zonder ziel uit de handen van den kunste naar te voorschijn gekomen is. Toch had ook deze ongelukkige misschien wel een ziel, maar wist zij uit trots baar aandoe ningen te verbergen. Kijk eens, zeide zij ten laatste, terwijl zij twee goudstukken op een plank legde, hier zijn veertig francs voor Simon, daar kan hij een geweer voor koopen. De oude bewaarde even het stilzwijgen en vroeg toen: Zeidet gij niet, dat gij morgen weer vertrekt? Ja! Dan reeds? Het moet. Er werden maar weinig woorden meer tusschen moeder en dochter gewisseld, en toen Mélie gereed was, legde zij zich ter ruste in de werkplaats op een hoop stroo en dorre bladeren, die Simon Rivolard kort geleden verlaten had; zij dekte zich met haar warme bovenkleederen en een oude wollen deken toe en was weldra, dank zij haar gezonde jeugd, in diepen slaap ver zonken. De zon stond reeds hoog aan den hemel, toen zij ontwaakte; zij kuste haar moeder Blijkens de Frkf. Ztg. heeft de Duit sche regeering nieuwe bepalingen voor den uitvoer van cement naar Neder land vastgesteld, welke verband houden met het uitvoerverbod van jute en ju tezakken. Voor iederen zak cement, die uitgevoerd wordt, moet voortaan een uitvoerrecht van 1 mark worden vol daan. vaarwel met de woorden: 't Zal misschien wel eenigen tijd duren voor ik terugkom, maar ik zal zorgen, dat het u aan niets ontbreekt. IX. Ecu wouing in de stad. De avond begon te vallen, het was de zelfde dag dat de blinde voor de eerste maal een plaats had gezocht bij het hotel Raynaud; hier en daar werden de gaslan taarns aangestoken en 't begon al lastig te worden in het schemerlicht de gelaatstrek ken der voorbijgangers te onderscheiden, 't Was nu juist zes maanden dat Fulgence Guillard zijn hof maakte aan Mélie Ri volard en iederen Donderdagavond was 't feest bij de familie, waar het jonge meisje woonde; men had voldoende inlichtingen omtrent zijn persoon en fortuin ingewonnen en 't laatste vooral moest 't groot verschil in leeftijd goed maken. De bloedverwanten van Mélie werkten het huwelijk in de haud, al mocht 't jonge meisje daartegen soms ook groote bezwaren opperen, en hielpen Guillard trouw, om allerlei feestjes uit te denken, die den verliefden aanbidder nader tot zijn doel moesten brengen. Dien dag zou er groot diner zijn! Straub trad reeds vroeg de vestibule van 't huis in de rue Moscou binnen, en groette den concierge vriendschappelijk, toen een onbekend per soon met bruin gelaat en bruinen baard, die er een weinig opvallend uitzag, hem volgde, en zonder de vestibule binnen te gaan, die met een nieuwsgierigen blik op nam. Hij ging door, maar keerde een paar huizen verder om, en liep langzaam naar de rue de Pétersbourg terug, waar hij voor nummer 102 bleef staan, blijkbaar in 't onzekere of hij zijn weg vervolgen zou of niet. Data, pea Woorden.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1915 | | pagina 1