voor Het Land van Hensden en Allena, de Langstraat en de Bommelertvaard
De Goudmijn.
Riant Uitzicht.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
iVo. 3512. Zaterdag SO October
Bij dit nr. behoort een Bijvoegsel,
FEUILLETON.
Vijftien jaren Groene Kruis-arbeid.
tT' 14NB TAM AU
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
1915.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke rege
meer 71/t ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag;
middag 12 uur ingewacht.
In reclamebiljetten of reclameadver-
tentiën leest men vaak als aanbeveling
van een of ander hotel, waarvan de
eigenaar kamers beschikbaar stelt, dat
deze een riant uitzicht geven op bosch,
heide, water etc.
Inderdaad is dit ruim uitzicht een
aanbeveling, want ongetwijfeld werkt
het op de rustige stemming van den
bewoner, als zijn woonkamer het pas
genoemde voorrecht bezit. Beter dan
kostbare meubelen en schoone tapijten
is een blik op de wijde ruimte van uit
het venster, waar we ons hebben neer
gezet om te genieten van het dolce lar
niente of om rustig te werken. En
stellig is een stuk van het hemelsblauw,
welks schoonheid ons verkwikt, te ver
kiezen boven een stuk oud-blauw aan
een der wanden.
In onze dagen worden gelukkig meer
en meer eischen gesteld aan onze wo
ning, wat betreft licht, lucht en ruimte.
D.ar zijn lieden, die beweren dat het
hun een genot is om juist nü te leven
om de boven aangehaalde omstandig
heden. En daarin hebben zij nog zoo'n
groot ongelijk niet, want licht, lucht
en ruimte zijn onmisbare factoren tot
bevordering van het geluk der men-
schen. 't Moet voor ons, die aan deze
drie genoemde omstandigheden gewoon
zijn geraakt, iets akeligs zijn, als het
lot ons noodzaakt te verhuizen naar
een woonkamer met geen ander uit
zicht dan op stegen of binnenplaatsen,
zooals er zoovele nog zijn.
Velen onzer hebben echter nog niet
het voorrecht van een ruim uitzicht.
De aanleg van de steden, dateerende
uit vroegere eeuwen, doet over 't ge
heel een tekort aan licht, lucht en
ruimte zien. Wij allen hebben eerbied
voor onze oude stadsgezichten, met de
vele schilderachtige hoekjes. Maar de
keerzijde van de medaille is ongetwij
feld dat deze schoone plekjes heel wat
duistere vertrekken omsloten, die voor
ons, menschen van den vooruitgang,
niet meer te bewonen zijn, al laat de
inrichting, wat gerief betreft, ook niets
te wenschen over. Ieder, die geen vreem
deling is in onze historie, zal het op
gevallen zijn dat zelfs in onze hoogge
roemde „Gouden Eeuw" de huisves
ting zeer veel te wenschen overliet.
De winkelstraten met de luifels en
uithangteekens deden het oog wel aan
genaam aan, maar de noodzakelijke
voorwaarden voor gezelligheid en ge
zond leven ontbraken meestal.
Toen de behoefte aan uitzicht op
grazige weiden, blinkende wateren en
goddellijk hemelsblauw zich meer en
meer deed gevoelen, gingen de meer
met stoffelijke goederen gezegende voor
ouders de nauwe straten der steden
ontvluchten en vestigden zich aan de
boorden van de Vecht. En zoo ontstond
de „schoone Vechtstreek" met haar
talrijke buitenplaatsen, die nu meest
zijn afgebroken, als niet meer voldoende
aan de eischen. De Streek aan de
Vecht moest het later weer afleggen
voor het Gooi of Baarn, enz. Maar in
de dagen der 18 eenw, toen, toen de
Vechtstreek in eere was, genoten de
patriciërs van de heerlijke vergezichten
m de verkwikkende buitenlucht. Daar
gingen zij spelevaren op de lommer
rijke en waterrijke rivier en brachten
zij den zomer door. En al waren er
aan het buitenwoneu bezwaren verbon
den, vooral als de zaken hen een wijle
naar de stad terugriepen, onze rijk
geworden kooplui hadden voor dit heer
lijke wonen gaarne de ongemakkelijke
tochten met trek°chuiten of zware ka
rossen over.
E"n ruim uitzicht is een begeerlijk
iets, dat nooit verveelt en steeds ver
heft. Wie onzer vertoeft niet gaarne
aan de zee en aan het strand, om te
genieten van het schoone uitzicht op
den wijden plas vóór hem en van het
hemelsblauw boven hem? En roemen
de dalbewoners niet telkens het schoone
uitzicht, dat te genieten is van de berg
toppen van het landschap? Zeker, de
mensch heeft behoefte aan ruim uit
zicht, aan verwijding van den horizon.
Ook onze Nederlandsche taal drukt die
behoefte uit, als zij iemand, spottender
wijze, niet verder laat zien dan zijn
neus lang is. Wie rondom zich wil
zien, heeft noodig licht en ruimte,
waarin zich de menschen ophouden en
bewegen.
Ruim uitzicht is noodig, nuttig en
noodzakelijk, ook op 't gebied van den
geest. We kennen ze alleD, de halve
en kwartgeleerden, die in hun geestes
producten de schijn wetenschap verraden,
die zij zoo gaarne als echte geleerd-
8)
Op het gelaat waren verschillende lit-
teekens zichtbaar, zijn baard was vuil en
verward, zijn geweer oud en verroest.
De eigenaardige man liep met vlugge
passen, zwaaiende, tegen sommigen aan- j
loopend, en schommelend als iemand die
gewend is den geheelen dag in den zadel
te zitten.
De voorbijgangers bleven staan om hem
na te kijken, een hoopje jongens liep achter
hem aan om hem den weg te wijzen naar
den directeur der politie.
De man, die op wacht stond, zag de
vreemde figuur, en zei't Is heden geen
Carnaval."
„Dat weet ik" zei de woudlooper, „maar
gij deed mij het tegendeel vermoeden."
„Ik?" vroeg de wachter veibaasd.
„Gij. Gij draagt immers een masker?"
„Wat? Gij durft mij beleedigen? Wilt
gij dat ik u in arrest stel? Ziet gij aan
mijne kleeding niet dat ik tot de politie
behoor
„Een agent En kent gij dan zoo Biecht
uwe plichten, dat gij vreedzame burgers
met uwe grappen lastig valt? Gij draagt
een onderscheidingsteeken, gij zijt dus in
dienst van het publiek, en gij moet ieder
eerbiedigen, die niet in strijd met de wetten
handelt. En geen wet verbiedt mij, zoo
gekleed te gaan, als ik wil. Gesnapt?"
De politie wist niet, wat hij op deze
redevoering moest antwoorden.
„De directeur?" vroeg de woudlooper.
„Is cp zgn bureau. Wildet gij hem
spreken
„Dat vroeg ik."
„Ik heb bevel alleen nette menschen
binnen te laten," zei de agent met veel
deftigheid om wraak te nemen op den
woudlooper.
„Wie is in uw oog deftig? Hij die vol
doende fooien geeft vroeg de woudlooper
hatelijk glimlachend.
„Ik neem van niemand fooien aan", zei
de agend woedend.
„En ik geef ze ook niet aan iemand, die
alleen tot plicht heeft mij van dienst te
zijn. Van mij hebt gij dus niets te hopen."
„Ik duld geen beleedigingen schreeuw
de de agent.
„Op zij."
„Neen" zei de agent.
„Niet?" vroeg de woudlooper lachende.
Stel u niet belachelijk aan. Ziet gij niet
al de nieuwsgierigen die staan te kijken?
Dwing mij niet, mijn kracht te gebruiken,
gij zoudt er met schade en spot afkomen."
„Uw kracht? Durft gij te dreigen Durft
gij een ambtenaar dreigen?" riep de agent
uit.
„Daar!" riep de woudlooper uit. Hij
moest wel buitengewone spierkracht heb
ben, want de agent viel met een kreet van
pijn op den grond.
De woudlooper lachtte, en de straatjeugd
eveneens, die natuurlijk van dit schouwspel
getuige was.
De woudlooper sprong over den man
heen, ging de gang in en liep de trap op,
die naar de eerste verdieping leidde.
De kreet van den agent en het lawaai
was in het geheele huis gehoord, en vele
deuren werden geopend om te zien, wat er
gebeurde.
„Wie uwer is de directeur?" vroeg onze
vriend.
Men wees hem een deur. „Dat is zijn
bureau, maar wat is er gebeurd?"
heid ons aanbieden.
Ruim uitzicht wordt meer en meer
een eisch van den tijd.
Uit de behoefte aan verwijding en
verruiming van den horizon is ook on
getwyfeld de vrouwenbeweging geboren,
die zooveel uitbreiding heeft ondergaan
in de laatste tijden. Ook de vrouw, zoo
langen tijd op den achtergrond gebleven
in onze samenleving, voelt meer en
meer behoefte aan verruiming van bet
veld, waarop zij bij voorkeur wenscht
te arbeiden. Vandaar het verschijnsel
dat zoovele jonge meisjes na de school
jaren het ouderlijke huis ontvlieden om
een vak te leeren en op eigen beenen
te leeren staan. En aan deze behoefte
behooren èn de ouders èn de samen
leving tegemoet te komen.
Wie heeft in Nederland nog niet
van het Groene Kruis gehoord Zoo
mag men gerust vragen, nu ons land
meer dan 600 Groene Kr nis-vereen i-
gingen telt met te zamen ongeveer
300.000 leden. Toch is het Groene
Kruis pas 15 jaar geleden geboren. Dat
het zich in dien korten tijd zoo voor
beeldig heeft kunnen uitbreiden, is dan
ook aileen het gevolg daarvan, dat
het op een practische, populaire wijze
in een dringende volksbehoefte heeft
voorzien.
Een enkele blik in de ziekenkamers
bewijst reeds, dat dit niet te veel is
gezegd. Vyftien jaren geleden stond de
huiselijke ziekenverpleging ver ten ach
ter bij wat ze reeds had kunnen wezen
vooral op het platteland, maar ook in
de steden. Alleen de rijke kon zich
aanschaffen wat hij noodig had en
deed het dikwijls niet eens, doordat
vele hulpmid leien hunne intrede inde
huiselijke ziekenverpleging nog niet
gemaakt hadden. Men was niet gewoon,
ze er aan te treffen, en behielp zich
dus maar op een stumperachtige manier.
En de burgerman, om van den min
vermogende niet te spreken, kon er
heelemaal niet aan denken. Slechts in
Noord-Holland, waar het Witte Kruis
werkte, was het iets beter.
Toen kwam ons Groene Kruis en
heeft dat alles met tooverslag veranderd
en verbeterd. Door de handen in el
kander te slaan, schafte men zich in
rijken voorraad aaD, wat voor zieken
van gemak en genot moest zijn en hun
„Een agent is op den grond gevallen"
was zijn antwoord, „help hem liever op
staan, in plaats van nier te luieren."
Men antwoordde niet, onze man ram
melde aan de deur, en zonder antwoord af
te wachten opende hij dien «n trad bin
nen.
De directeur sprong op, toen hij de vreem
de figuur zag,
„Ga naar buiten, en wacht totdat gij
geroepen wordt," riep hij den woudlooper
toe.
„Wees kalm, mijnheer de directeur, ik
komt net van de prairiën en laat mij zoo
gauw niet terugsturen. Hoor even, wat ik
te zeggen heb. „Die stad zou mij doen
stikken, er is hier geen versche lucht," zei
hij met een komisch sraeekend gebaar.
De directeur was door deze woorden ont
wapend en zei: Wat wilt ge?"
De woudlooper ging naar de d&ur en
deed die dicht.
„Hoe heet gij
„Ei nino Fiiippo," (het j ongetje Filippo).
„Is dat uw doopnaam
„Nee maar mijn naam op het oorlogs
pad."
„En uw doopnaam
„Dien ben ik vergeten."
„Onmogelijk, een man kan zijn doopnaam
niet vergeten," riep de directeur uit.
„Ik zou wel eens willen weten, of gij
hem zoudt onthouden, als gij zoo iets on
nuts veertig jaren moest meeslepen."
De directeur lachte.
„Waaiom noemt men u „el nino"?"
„Ik kreeg dien naam, toen ik pas en
kele maanden in Mexico was, en ik het
Spaansch nog radbraakte als een klein
kind."
„Zijt gij geen Mexicaan?"
„Neen, Amerikaan," zei de woudlooper,
voor wien evenals voor vele anderen Ame
rika alleen uit de Vereenigde Staten be-
droevig lijden kon verzachten. Dat alles
sloeg men in plaatselijke magazijnen
op en leent het op verzoek van de ge-
ne 'sheeren gratis uit aan ieder die het
noodig heeft. Zoo is het nu reeds in
600 van de 1000 gemeenten, waarin
het Groene Kruis tracht, burgerrecht
te verkrijgen.
Is het zoo ook reeds bij U, lezer?
Zoo neen, zorg dan, dat het spoedig
zoo worde, wij zullen er U gaarne bij
van dienst zijn en met raad en bijstand
ter zijde staan. In Friesland, Groningen
en Drente zijn we reeds zoover, dat
het Groene Kruis in geen enkele ge
meente ontbreekt. In Gelderland tellen
we 59 Groene Kruisverenigingen, in
Limburg 34, Noord Brabant 22, Over-
ijsel 39, Utrecht 20, Zeeland 54, Zuid-
Holland 131. Daar is dus nog wat te
doen en wij hopen er ook nog
veel te zullen doen, indien gij, o goede
lezer, maar helpen wilt.
En ook waar het Groene Kruis reeds
gevestigd is, wordt geregeld en hard
doorgewerkt. Zoo is in ongeveer 200
plaatsen reeds de wijkverpleging van
wege het Groene Kruis gevestigd. Bijna
overal ten plattelande is de bestrijding
der tuberculose in handen van het
Groene Kruis. Het heeft zich in de
meeste provinciën belast met de regeling
van het ziekenvervoer. Waar vroeger
de zieken naar de ziekenhuizen of naar
huune woningen werden gebracht per
schokkend rijtuig, boerenkar, ja zelfs
wel per kruiwagen, daar rijden nu de
prachtige Groene Kruis-auto's, ambu
lance-rijtuigen en raderbrancards. Ook
de ontsmettingsdiensten ten behoeve
van het platteland ea de kleine steden
zijn voor het grootste gedeelte door
het Groene Kruis tot stand gebracht.
Voorts tracht het de kindersterfte te
bestryden en de kraamverpleging te
verbeteren door zijne Kraamwijkver-
plegingen, de beschikbaarstelling van
de noodige hulpmiddelen, zijne baker
en moedercursussen. Alleen in.de pro
vincie Friesland zyn door het Groene
Kruis al meer dan 3000 jonge moe
ders opgeleid in de kunst, haar zuige
lingen goed en eenvoudig te verzorgen
terwijl men ook in Groningen, Zuid
Holland en Limburg daartoe de uiterste
krachten inspant. Dan tracht het Groene
Kruis door volkslezingen, door de ver
spreiding van vele tienduizendtallen
volksgeschrifje8, en door nog allerlei an
dere maatregelen ons volk te maken
tot een hygiënisch volk.
Verdient zulk een werk niet aller
sympathie en steun
Welnu, voor het verleenen daarvan
is gelegenheid en aanleiding.
Op 3 November a.s. bestaat het
Groene Kruis 15 jaren en dan vieien
wij ons derde lustrum. Dat doen wij
door ons werk te versterken en mt te
breiden. Dat doen we door de stichting
van een reizend hygiënisch museum,
waarmede we binnenkort in alle steden
en dorpen van ons land hopen te komen.
Dat museum zal niet een volledige
maar saaie, doode, verzameling zijn.
doch zal door ons gemaakt worden tot
een duidelijke, welsprekende, indruk
wekkende hygiënische les. Daarvoor
zijn wij bard werkende. Nederlanders,
beantwoordt gij onzen on vermoeiden
en geheel belangeloozen arbeid met eene
kleine gave uwerzijds, f 30.000 hebben
wij noodig. Ruim f 5000 brachten we
zelf reeds bij elkander. Schenkt gij ons
allen Uwe hulp om de ontbrekende
f 25.000 bijeen te brengen en zendt
Uwe gave aan onze Penningmeesteres,
Mej. A. G. van Hulst te Harlingen.
Namens het Algemeen Bestuur der
Algemeene Nederl. Vereenigi«g
Het Groene Kruis1',
Ds. F. C. FLEISCHER, Winterswijk,
Voorzitter.
Arts W. POOLMAN, Oranjeplein 93
te 's-Gravenhage, Secretaris.
lluiteii land.
De Russische strijdkraenten, in Bess-
arabie, Odessa en in den Krim samen
getrokken, tellen meer dan 000.000
man.
Het Oostenrijksch-Duitsche offensief
moet met verschrikkelijke moeilijkhe
den te kampen hebben bij de verove
ring van beheerschende stellingen, die
de Serviers krachtig verdedigen. De
Duitschers drijven groote troepen
massa's door de dalen, waar de Servi
sche kanonnen en machinegeweren
onder hen een vreeselijke slachting
aanrichtten. De Duitsch-Oostenrijksche
soldaten weken, maar de officieren
dwongen hen met revolvers en rij
zweep andermaal voorwaarts te gaan.
Bij deze aanvallen waren de Duitsch-
Oostenrijksche verliezen zeer ernstig,
die van de Serviers buitengewoon ge
ring.
stond.
„En gij woont in Mexico?"
„Dat zal ik u zeggen. Toen ik vier en
twintig was, zei zoo'n gelauwerd genees
heer tegen mij dat ik last had van tering,
en dat ik naar buiten moest als ik mijn
leyen nog enkele dagen wilde rekken. Ik
volgde den raad van dien giftmenger op, en
nu leef ik al veertig jaren in Mexico, zon
der dat ze mij naar die andere wereld ge
jaagd hebben, waarheen ik nog in't geheel
niet verlang," zei hij, bij zijn laatste woor
den lachend.
De directeur kon niet antwoorden, daar
er op de deur geklopt werd.
Laat maar kloppen," zei Filippo.
Maar de directeur luisterde niet, en riep
„Binnen."
De woudlooper werd een oogenblik boos.
De deur werd geopend en een agent trad
binnen.
„Ik vraag vsrschooning, directeur, maar
de man die daar staat heeft zooeven een
aanslag op de persoonlijke vrijheid ge
daan," zei de agent.
De directeur keek hem verbaasd aan
„Deze man?" vroeg hij.
„Hij heeft een' agent aangevallen."
„Ha, over die eenvoudige vechtpartij
maak je zooveel kabaal?" riep Filippo uit.
i „Is het waar wat deze man zegt vroeg
de directeur aan Filippo.
„Zeker," antwoordde deze. i
i „Hebt gij de band naar een agent uit
gestoken
„Juist."
„Waarom
„Omdat hij mij den toegang tot u wei
gerde."
Gij zijt ruw opgetreden en ik moest u
daarvoor eigenlijk straffen. Vergeet niet,
vriend, dat gij hier niet in de prairiën zijt,
en het recht van den sterkste hier niet
geldig is."
„Ik bewonder u, ik dacht dat de wetten
overal gelijk waren, waarom moeten de
begrippen van recht in een stad anders
zijn dan daar buiten?" merkte Filippo op.
Er viel met hem over dit punt niet te
twisten, en de directeur vroeg dus aan den
agent: „Heeft de man zich bezeerd?"
„Neen."
„Waar is hij nu."
„Hij borstelt zijn' broek af."
„Ga dan maar heen."
„Ik moest u eigenlijk straffen," zei de
directeur tegen Filippo, „en als ik het niet
doe, dan geschiedt dit uit medelijden, om
dat ik bang ben dat gij tusschen die muren
spoedig zoudt sterven."
De woudlooper lachte.
„Mijnheer, mijne dankbaarheid zal eeuwig
zijn," zei hij, en vergun mij nu, u uit te
leggen, waarom ik hier kwam."
„Vertel."
„Hebt gij in uwe gevangenis niet een
zekeren Diege Mason
„Neen."
„Denk eens goed na."
„Heeft die man een klein vergrijp uit
gehaald of is het een misdadiger?"
,.Het is een zeer berucht misdadigen."
„Dan kan ik u wel verzekeren, dat hij
niet in onze handen is."
„Duivels, en ik hoopte hem hier opge
sloten te vinden."
„Op welke gronden had gij die hoop
„Op grond dat ik uwe politie voor zeer
krachtig en slim hield. Een manalsDiego
Mason, mijnheer, had niet aan uwe aan
dacht kunnen ontsnappen."
De directeur lachte gevleid.
„Ik moet mij op mijne ondergeschikten
verlaten", zei hij, „maar uw Mason bevindt
zich niet in mijne handen. Daar hij aan on
zen aandacht is ontsnapt geloof ik zeker, dat
hij zich niet in onze stad bevindt."
(Wordt vervolgd).