voor Hel Land van Neusden en iltena, de Langstraat en de Bommelcnvaard.
De Goudmijn.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. SS 19. Woensdag 24 November
FEUILLETON.
191S.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag^
middag 12 uur ingewacht.
Wij herinneren ons nog alle de
uren van angstige spanning, doorleefd
bij de plotselinge verduistering van
den staatkundigen hemel te midden
van dien schoonen zomer van ver
leden jaar; wij worden nog telkenmale
herinnerd aan die onvergetelijke, ons
met beklemdheid slaande eerste dagen
en weken van den losbarstenden we
reldorkaan wij gevoelen bij wijlen
nog volkomen welk een benauwdheid
en onzekerheid, welk een gedruktheid
en onrustige gejaagdheid toen ons
eigen en ons maatschappelijk leven
doorgemaakt heeft. Ja eer^t nu be
seffen wij in nog grooter mate dan
destijds mogelijk was, welk een ont
zettend tijdsgewricht toen zijn intrede
in de wereldgeschiedenis deed. Sedert
dat onvergetelijk tijdstip zijn de ons
met ontsteltenis slaande gebeurtenissen
aan de orde van den dag gebleven
wij hebben sedert nu welhaast zestien
maanden van wereldkamp geen enkelen
dag gekend waarop niet het een of
andere schokkende feit plaats greep.
Hoe zagen wij ons maatschappelijk
leven een ommekeer ondergaan, een
verwardheid en onjuistheid deelachtig
worden als wellicht geen onzer zich
ooit heeft kunnen voorstellen, hoe
werd het burgerlijk leven van tallooze
onzer landgenooten wreedelijk bedreigd,
hoe ondervond ook het gezinsleven in
vele woningen den weerslag dezer
ernstige tijden.
Wij zagen dat al dien tijd vol
trekken en leerden, althans trachtten
te leeren, om naar de omstandigheden
zooveel als mogelijk is, te schikken,
gedachtig aan hetgeen ons aller harte-
wensch was en is, dat deze ramp
spoed toch welhaast een einde nemen
mocht. Edoch indien één voorspelling
averechts is uitgekomen, dan is het
wel deze geweest, dat een groote Euro-
peesche oorlog niet anders dan er een
van zeer korten duur kan zijn. Men
beriep zich daartoe op de oorlogen in
de laatste halve eeuw gevoerd, waar
tieke onderhandelingen steeds de defi
nitieve vrede volgde. Waar al deze
oorlogen een veel minder omvangrijk
karakter droegen dan deze, veel minder
slachtoffers eischten, veel minder ver
nietigend inwerkten op de welvaart
der volkeren, en ook veel minder
schatten gelds kostten, daar conclu
deerde men onomstootelijk, dat de
huidige krijg in enkele maanden be
slist moest zijn en reeds vóór den
winter den winter van verleden
jaarzou geëindigd zijn. Doch ziet,
de winter kwam, maar niet het einde
van den strijd, de lente daagde, maar
geen vredesbode verscheen tegelijk met
haar; de zomer ontplooide zijn liete-
lijkst gewaad, maar het rouwfloers
bleef over het mensc.hdom hangen
het werd opnieuw herfst, maar nog
altoos geen vredeEn straks zullen
wij wederom de laatste maand van
een oorlogsjaar zien aanbreken en ein
digen, zonder dat het geteisterd vredes-
beeld, in nieuwen glans herboren, der
menschheid bij de intrede van het
nieuwe jaar het geluk hergeven mag.
Want verder dan ooit is de horizon
van een algemeenen vrede uit ons
geestesoog gewekenverder dan ooit
schijnt het tijdstip verschoven, waarop
van deze benauwenis en ongeluk bren
gende universeele onheilsperiode het
einde nabij is. Ja er zijn er, en daar
onder deskundigen, die komen gewa
gen van een onafgebroken oorlog van
tientallen jaren, en die, ja zelfs een
wereldoorlog van wellicht 40 jaren
voor zeer mogelijk gaan houden. Wij
voor ons koesteren ook zelfs na al
de groote teleurstellingen het mensch-
dom in dezen rampzaligen strijd be
reid, toch nog een te g ed denkbeeld
van het menscheliik verstand het
menschelijk gevoel schijnt in dezen
krijg wel geheel versmoord dan
dat wij dt'ze zienswijze omtrent den
verderen duur van den wereldkamp
zouden deelen.
ïocli kunnen wij het pessimisme be
grijpen, dat dezulken tot zoodanige
voorspellingen voert, want w. arlijk
een korte blik op de moderne oorlogen
der laatste vijftig jaar doet ons zien,
hoe buitengewoon lang reeds thans de
tegenwoordige oorlog duurt. De oorlog
van 1866, die aan Noord-Duitschland
zijn opperheerschappij schonk en de
van de meeste feitelijk in enkele
maanden beslist waren door éen, de
overwinning of nederlaag brengenden
veldtocht, waarop dan na een meer of Oostenrijksche landen smaad en neder-
minder langdurigen tijd van diploma-laag bracht, duurde feitelyk slechts
een zestal weken de Fransch— Duit-
sche oorlog, vier jaren later, en die
ouder de bloedigste oorlogen van den
modei nen tijd gold, was eigenlijk met
terdaad reeds na één maand beslist,
door den voor de Franschen legers
vernietigenden slag bij Sedan van 2
September 1870. De oorlog tusschen
Turkye en Rusland, een 7-tal jaren
later, de ChineeschJapansche krijg
in 1894 en het volgende jaar, de
SpaanschAmerikaansche oorlog 3
jaren daarna, de oorlog tusschen Rus
land en Japan in het vierde jaar van
de nieuwe eeuw, de TurkscliItali-
aansche nu ruim 4 jaar geleden en
ten slotte ook de Bil kan-oorlogen kort
daarop, zij alle waren in ongeveer een
enkel jaar tyds tot beslissing gebracht.
Alleen de Boeren-oorlog was van lan-
geren duur, doch had dan ook een
gehefi vin den „normalen" krijg af
wijkend karakter en is meer als een
guenlla-oorlog te beschouwen.
De oorlog van nu werpt evenwel
al deze ervaringen omver en met hem
is een nieuw tijdperk van krijgvoering
ingetreden, namelijk dat van den al
gemeenen oorlog, die een geheel we
relddeel op enkele kleinere neutraal
blijvende landen na in vuur en
vlam zet. Daarom ook kan niemand
met eenige zekerheid voorzeggen, boe
lang nog de duur zal zijn van den
wereldkamp, dien wij thans aanschou
wen. Of het nog 4 maanden of 4 jaar
zal duren, om maar te zwijgen van
die ongeluksprofeten met hun 40 jaar,
wie vermag het te zeggen op eeni-
germate aannemeljjke gronden De
ervaring laat ons hierbij ganschelyk in
den steekde wetenschap, ook van
de kundigsten onder ons, schiet geheel
en al te kort, de kennis, ook de meest
omvattende, zal moeten bukken voor
de kracht der onberekenbare feiten.
Aldus rest ons nog slechts een, maar
dan ook een onwaardeerbaar iets,
namelijk het geloof; het diepe over
tuigende vertrouwen in de eindelijke
overwinning, niet van het zwaard, maar
van de rede, van het in zoowel elk
mensch als volk onbluscnbare en on
uitroeibare „gezond verstand" dat ten
l ste alle bezwaren en belemmeringen
op zijn tijd zal weten uit den weg
te ruimen. Eenmaal, en die tijd kan
noch mag in een zoover verschiet liggen
als de zwartgalligen het ons willen
doen gelooven, eenmaal zal 't heldere
15)
„Mijnheer, stoof de creool op.
„Als gij wilt, dat ik de verantwoorde
lijkheid blijf dragen, verplicht mij dan niet,
zijn tegenwoordigheid te dulden. Wij weten
niet of hij eerlijk is, of misschien een
schurk, een misdadiger of een spion van
eene bende schurken, uitgegaan om ons te
overvallen."
„Mijnheer, als gij op die manier voort
gaat," gilde de creool, terwijl Gray uit
schreeuwde „Ik wil dat die man meegaat,
ik heb hier het commando."
„Vanaf het oogenblik, dat de creool met
ons meegaat, acht ik mij ontslagen van
mijne verbintenis, ik ga heen, en breng u
niet naar de mijn."
„Ga maar," zei Gray.
Balder evenwel, die kalm bleef, zei
„Giddings is hier noodig, en daarom
weiger ik liever het verzoek van den
creool."
„Wat? Om Giddings een genoegen te
doen wilt gij dezen man verwijderen?"
vroeg Gray.
„Waarom niet? Niemand kent hem, en
het wantrouwen van Giddings kan wel
gegrond zijn. Ik begrijp ook uwe plotse
linge buitengewone belangstelling in dien
man niet."
„Die heeft mij ook verrast," merkte
GiddiDgs op.
Gray haalde de schouders op.
„Doe wat gij wilt, als die man u vijan
dig is, is het beter hem hier te houden,
dan hem te laten gaan."
„Ik weet wat ik doe," zei Giddings.
„Hebt gij het gehoord vroeg Balder
aan den onbekende.
Maar al te go^d."
„Wat zegt gij
„Dat onder r todhuiden meer medelijden
bestaat dan onder blanken, die zich piou-
niers der beschaving noemen. Ik ga, maar
niet zooals ik gekomen ben, en ik zal het
kwaad betaald zetten aan hen, die het mij
hebben aangedaan, zei de creool, gaf zijn
paard de sporen en verdween in snellen
galop.
Gray zag Giddings woedend aan.
„Ik stel u verantwoordelijk voor de ge
volgen," zei hij.
„Ik neem de aansprakelijkheid op mij,"
was het antwoord.
De expeditie trok verder, maar van de
oude vroolijkheid was niets over. Niemand
sprak meer over het doel van den tocht.
De bankiers twisten er over of het niet
wenschelijker was geweest den vreemde
ling gastvrijheid te bewijzen Het ware ze
ker meer voorzichtig geweest, maar Gid
dings had anders gewild en men kon zich
niet tegen hem verzetten.
Waarom had Giddings dien man toch
weg willen hebben?
IN iemand wist het. Giddings verloor onzen
Gray van nu af niet meer uit het oog, en
liet hem ook door den hoofdman goed na
gaan.
Gray deed evenwel niets verdachts. Hij
reed kalm door, en keek nu en dan met
een verontwaardigden blik naar Giddings,
waarop deze met een kort lachje ant
woordde.
Het terrein werd steeds meer bergachtig.
Dien avond overnachtte men in een vallei
met weelderigen plantengroei. Het avond
maal was kort en niet meer dan noodig
was werd er gesproken.
Gray sprak niet en Giddings bleef ver
inzicht, het louterend oordeel, het
kalme besef ziju plaats in het gemoed
der volkeren hernemen, en daaruit
den haat, den wrok en de minachting
verbannen, die er thans zetelen. Want
de vraag: hoe lang nog? is er waar
lijk niet eene van enkel strategischen
aard, noch zal zij hare beantwoording
uitsluitend van uit het algemeen hoofd
kwartier der beide oorlogvoerende par
tijen kunnen erlangen; immers het
vraagstuk, hoe lang nog deze de ge-
hééle menschheid onteerende wereld-
strijd duren zal, is er een dat daarom
de geheele wereld raakt. H«t moet
dan ook door hMr worden opgelost,
een oplossing derhalve waaraan
geen enkel volk ter wereld, dat nog
eenig besef van eigenwaarde beeft, zich
onttrekken mag.
VI. Ct.
Ituileiilaiid.
Uit Saloniki is aan de Daily Tele
graph geseind
Zooals de Servische minister van
oorlog mij te Monastir heeft medege
deeld, is het Servische leger er in ge
slaagd bij zijn terugtocht zijn bewape
niug en onderling verband te bewaren
Dit moet echter niet worden opgevat
als een bewijs dat zijn toestand is ver
beterd. Wel is het ontsnapt aan ver
nietiging door den vijand, maar het
wordt bedreigd door een nog grooter
gevaar, waartegen dapperheid niet
helpt, nl.gebrek aan levensmiddelen
B-mard en afgesloten van de verbin
ding met de buitenwereld, moet het
om hongersnood te ontgaan, zich of
door de Bulgaren bij Uskup heenslaan,
óf door Albanië naar de Adriatische
Zee trekken. De Serviërs zullen het
laatste kiezen, want de Bulgaren hebben
al hun strijdkrachten in Macedonië
samengetrokken.
Op het oogenblik is de Servische
regeering, met de vier gezanten der
Entente-mogendheden, te Prizrend.
N. R. Ct.
Een telegram, uit Monastir 18 dezer
ontvangen, meldt dat de toestand voor
de Serviërs is verbeterd. De Bulgaar-
sche troepen zijn van Prilep terugge
trokken. 1 e Servische cavalerie, die
naar den Baboena pas oprukte, heeft
de Bulgaren niet kunnen vinden. Vol
gens een onbevestigd bericht uit Mo
nastir rukten er twee Servische divi
sies uit Ferizowits naar die plaats op.
van de bankiers en allen gingen vroeg te
ruste.
De eenige die niet ging rusten was Gid
dings. Lang streed hij tegen de slaap, daar
hij zeer vermoeid was, maar hij had een
ijzeren wil, en nu hij zich eenmaal in het
hoofd gezet had, Gray te bespieden, zou
hij hiervan onder geen voorwaarden wil
len afzien.
Zijn wachten werd wel beloond, want
na twee uren, toen ieder sliep, bi woog het
voorhang van de tent. en werd eene men-
schelijke gedaante zichtbaar. „Gray", mom
pelde Giddings, den man ziende.
Gray bleef eenigen tijd onbewegelijk
staan, maar hoorde niets dan de ademha
ling der rustenden. Hij liep met de meeste
behoedzaamheid tusschen hen door en ver
liet het kamp langs den weg, dien men
gekomen was.
i Hij zal een onderhoud met hem hebben,
dacht Giddings.
Hij wachtte tot Gray zich voldoende
verwijdord had, en volgde hem toen.
Giddings was niet voor het eerst in de
prairiën. Hij kende de kunst om Gray te
i volgen, zonder gezien te worden en zonder
hem uit het oog te verliezen.
Gray verwijderde ziea ongeveer een kilo
meter, bracht toen de hand aan den mond
en bootste de kreet van den civetkat na.
Deze dieren komen daar veel voor, en hij
bootste het geluid zoo goed na, dat het niet
van de werkelijkheid te onderscheiden
was.
Dezelfde kreet werd driemaal op grooten
afstand herhaald.
Giddings liep in een grooten kring om
Gray heen, zoodat deze zich tusschen hem
en de kamp bevond. Daar verborg hij zich
in het gras, en wachtte.
Lang duurde het niet, of een man kwam
te voet uit die richting en ging hem vlak
voorbfj.
Bij het licht der maan herkende hij den
creool.
„Ik heb mij dus niet vergist,"jmompelde
hij.
De creool naderde Gray en sprak met
hem. B geerig luisterde Giddings, maar hij
kon niets verstaan, en durfde niet naderen
uit vrees dat zijn gedruis de mannen zou
waarschuwen.
Zij bleven langer dan een uur praten en
scheidden toen.
Gray ging naar het kamp terug, de cre
ool bleef onbewegelijk staan tot Gray ver
dwenen was, toen ging ook hij weg in de
richting vanwaar hij gekomen was
Hij ging Giddings weer rakelings voorbij,
en deze volgde hem.
Het geluid der schreden van den creool
overstemde het geluid van G ddings voet
stappen, en de creool vervolgde zijn weg
zonder een oogenblik om te zien, zeker als
hij was, dat geen levend wezen in deze
woestijn in zijn nabijheid was.
Giddings haalde den lasso van zijn gor
del, een groote leeren riem, toen bij de
Mexicanen in gebruik. Hij volgde hem on
geveer een kilometer, toen vond hij de af
stand van het kamp groot genoeg om
de kans te wagen. Hij naderde snel den
creool, de lasso suisde de lucht, en greep
om de hals van het slachtoffer. Een ruk,
en de creool lag ter aarde, buiten kennis,
bijna verstikt.
Snel maakte hij de lasso los, en bond
hem toen handen en voeten. Toen onder
zocht hij zijn zakken, maar vond slechts
een weinig geld en een totem. Hij stak
alles in eigen zakken en schudde den cre
ool om hem weer bij te brengen, maar te
vergeefs.
„Ik zal wat brandewijn moeten nemen,"
mompelde hij.
Hij nam een fleschje, haalde met de
tanden de kurk er af, en goot hem een
De Bulgaren, een omsingeling vree-
zende, zouden toen Oostwaarts zijn
teruggetrokken.
De „Times" bevat een betrouwbare
mededeeling van particuliere zijde te
Londen ontvangen, volgens welke
Griekenland geneigd zou zijn om het
terugtrekkeu van Engelsche, Fransche
en Servische troepen op Grieksch
grondgebied even zoo te beschouwen
als het de landing te Saloniki gedaan
heeft.
De Zwitserache bladen bevatten tele
grafische berichten, volgens welke de
tus8chenkomst van Italië op den Bal
kan aanstaande zou zijn. Deze tijdingen
worden met voldoening besproken door
de Servische dagbladen, die de aan
dacht vestigen op alle voordeden, welks
hun troepen bij hun terugtocht naar
de Adriatische Zee daarvan zouden
hebben.
In Frankrijk is van verschillende
zijden de vrees geuit, dat Duitschers
en Oostenrijkers, door zich in onzijdige
landen te naturaliseeren, Frankrijk
zouden kunnen binnendringen om er
als verspieders werkzaam te zijn. De
Matin is dienaangaande op kondschap
uit geweest en heeft vernomen, dat er
van 't begin van den oorlog reeds
bizouder gewaakt wordt tegen de in
onzijdige lauden genaturaliseerde Duit
schers en O jstenrijkers. Wanneer uit
de pas blijkt, dat iemand in een vij
andelijk land is geboren, wordt hij niet
toegelaten.
Uit New-York wordt aan het Hon-
gaarache blad „Az Est" gemeld, dat de
vroegere staatssecretaris William Bryan
in een interview met den correspondent
van genoemd blad mededeeling deed
van zijn plan, om een rondreis in de
Amerikaansche unie te maken tot voor
bereiding van den vrede. Voorloopig
kan hij echter niet vertrekken, daar
voorstellen aan de Amerikaansche wet
gevende macht zijn ingediend ter ver-
hoogiug van Noord Amerika's strijd
vaardigheid, en zijn aanwezigheid te
New York daardoor noodzakelijk is
geworden.
De „Daily Mail" meldt, dat Vrijdag
nacht ongeveer 20 Engelsche vrouwen
uit Brussel zijn aangekomen met het
stoomschip „Kopenhagen". Zij deelden
mede, dat de Duitschers niet meer aan
Engelschen zouden toestaan België te
verlate i en dat zij de laatsten waren,
die nog van het verlof profiteerden.
slok brandewijn in de keel. Dit hielp, de
man kwam bij.
„Waar ben ik?" vroeg hij en wilde op
staan, maar zijne banden beletten hem dit.
„Zwijg, als gij schreeuwt zijt gij ee
kind des doods 1" zei Giddings dreigend.
„Laat mij los," zei de creool.
„Op een voorwaarde, dat gij zegt wat gij
aan Gray te vertellen hadt."
„Dat gaat u niet aan" zei de creool.
„Ik moet het weten, ik ben het hoofd
1 van de expeditie. Spreek voor uw eigen
bestwil, anders. zei Giddings drei
gend.
j „Gij durft mij dreigen?" vroeg de creool
woest.
„Stel u niet aan, gij zijt immers in mijn
handen."
Maar ik vrees u niet."
„Als gij spreekt, dan hebt gij niets te
vreezen, maar pas op, ais gij zwijgt."
„Maak ij los I" riep de creool, „maak
mij los, als gij niet wilt
„Ha, ik vrees u niet 1"
„Dan kent gij mij niet. Gray zelfs zou
mij wreken."
„Gray? Hij zal nooit iets van uwen dood
weten."
„Wat? Wilt gij mij vermoorden vroeg
de creool.
„Zeker, als gij niet wilt spreken."
„Een schandelijke misdaad."
„De wetten der prairiën geven mij het
recht personen te dooden, die mij verdacht
voorkomen."
„Ik ben een vriend van Gray, en hij is
uw meerdere."
„En mijn mededinger! Maar vooruit, ik
heb geen tijd te verliezen. Wie zijt gij, e i
wat hebt gij met Gray uit te staan.
De creool lachte spottend. „Wel ja, ik
ben een nieuweling dien men aan het
spreken krijgt, ik weet te zwijgen."
,Wij zullen eens zien of wij u niet aan