voor Hel Laud van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard
Het re® van Mei
De Goudmijn.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden
iYo. 3521, ff7oensdag 1 December
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 0.75,
franco per post zender prijsverhooging. Afzonderlijke
nammers 5 cent.
1915.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7Vi ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag--
middag 12 uur ingewacht.
Het is eeii oude waarheid, doch die
wel altoos jong zal blijven, dat de
kunst om iets tot stand te brengen
moeiiyk, doch dat te critiseeren ge
makkelijk is.
Wij zouden nochtans deze uitspraak
in zooverre willen aanvullen, dat ook
het critiseeren kunst, en vaak een heel
moeilijke is, waartoe waarlijk niet een
ieder bevoegd is.
Niettemin de critici en de criticas
ters, zoo naverwant aan de bet-weters,
zij zijn legio onder ons. En evenmin
dat het alle koks zijn, die lange mes
sen dragen, evenmin ook zijn al dege
nen die critiek uitoefenen, bevoegde
beoordeelaars. Zoo men echter hen ge
loof zou willen schenken, dan lijdt het
geen twijfel of zij juist zijn de geroe
penen en de uitverkorenen tevens om
de zaken dezer wereld te beoordeeleu
en recht te zetten in theorie noch
tans, want in de praktyk staan al die
„goede stuurlui" meestal aan den wal.
De zucht tot critiek is de meesten
onzer aangeboren in meerdere of min
dere mate zijn wy nagenoeg allen ge
boren critici.
De gebeurtenissen van het dagelijks
leven, de daden van personen uit onze
omgeving, die personen zelf, dat alles
levert ons eiken dag volop stof tot be
oordeeling.
Het spreekt evenwel van zelf dat
tusschen oordeel en critiek nog een
groote afstand ligt. Het oordeel dient
ons een onmisbare factor voor al onze
gedragingen te zijnuit dat oordeel
vloeit de beoordeeling voort, die eigen
lijk niets anders is dan een scherper
en bewuster vermogen van het ver-
standelyk inzichten zoo dit vermo
gen weder verder ontwikkeld is tot
oordeelskracht, dan eerst kan de cri
tiek geboren worden en in woorden
omgezet tot uiting komen.
Hoe grooter nu het vermogen tot
oordeelen, de oordeelkunde dus, ont
wikkeld is, en hoe grooter de bewust
heid voor ons zelf van dat oordeel is
en in verstaanbare taal kan worden
omgezet, des te grooter waarde ook zal
zoo iemand hebben te midden onzer
samenwerking, als beoordeelaar en als
criticus.
Yelen onzer hebben oppervlakkig
17)
„Ellendeling", gilde Valley.
„Verrader," bulderde Balder hem toe.
„Zwijg," riep Gray, zijn dolk trekkende,
of ik zal u allen voor eeuwig het zwijgen
opleggen, maar de hoofdman hield hem
tegen, en verwijderde hem met zijnkrach-
tigen arm van de gevangenen.
„Laat mij los," riep Gray worstelend.
„Raak de gevangenen niet aan."
„Laat mij los."
„Ik waarschuw u, ze niet aan te raken."
„Zijn ze u dan zooveel waard?"
„Ze zijn van mij, wie ze aanraakt, zal
door mijn hand sterven. Neem hun geld
en ga heen."
Gray begreep dat weerstreven hier nutte
loos was, hij bukte zich dus over de gevange
nen zocht hunne zakken na. Uit die van
Valley haalde hij een beurs met weinig
geld en liet dien in zijn eigen zak glijden.
„Schurk," zei Valley.
Gray ging naar Hudson, die toen hij zich
over hem bukte, hem iu het gelaat spuwde.
Hij werd woedend, en wilde den gevangene
te lijf gaan, maar Christobal schreeuwde:
„Gij zijt een kind des doods als gij niet
ophoudt."
Hjj moest het opgeven, ook bij Hudson
vond hij slechts weinig geld.
„En nu de kas, zei hij, de hand in Bal-
ders binnenzak stekende, waar hij wist, dat
zich de portefeuille met miilioenen moest
bevinden.
Hij uitte een kreet, toen hij bemerkte
dat de zak leeg wa3.
oordeel genoeg doch maar weinigen
zijn gerijpt tot een ontwikkeld beoor
deelaar, tot een critiek-beoefenaar, aan
wiens meening, gevoelen en uitspraak
waarde mag gehecht worden. H'-t zijn
dezulken naar wie wij giarne luiste
ren en ons oordeel naar het hunne
mogen richten.
Uit den aard der zaak is het aan
tal der werkelyk bevoegde beoordeel
aars in ons maatschappelijk leven veel
minder groot dan men zou afleiden uit
de taliooze onzer medeburgers, dn als
zood nig willen doorgaan en zich gol
den laten.
Toch zou men weder verkeerd doen
te mcenen, dat het oordeel ook van
die allen van geheel geen waarde is
integendeel, wie een zaak. een gebeur
tenis, een feit van algemeenen aard in
het juiste licht wil zien, neme ook
kennis van hetgeen de mindere goden
van het gilde der critici verkondigen.
Want ook uit hun veeltalligen mond
spreekt de mond des volks, en er is
geen staatsman zoo groot, geen diplo
maat, geen regeerder of leider zoo be
kwaam of het oordeel der menigte, de
stem des volks zal richtsnoer voor zijn
daden moeten zijn.
Geldt dit voor het openbare, het
maatschappelijk leven der natie, ook
in het particuliere, het meer intieme,
het huiselijke leven heeft de critiek,
ook der minst bevoegden, toch nog in
zekere mate recht van bestaan, en zoo
dient daarmede rekening te worden
gehouden.
Immers eenerzyds leert het ons hun
waarde kennen en de mate van ont
wikkeling bepalen, waarop zich het
gedachteleven beweegt dergeuen, die
deel uitmaken van onze omgeving.
En menschenkennis te hebben is
een waardevolle factor in aller bestaan.
Anderzijds kan het oordeel over het
een of ander geveld, ook door dege
nen, die wij daartoe het minst bevoegd
achten, zulk een nieuw licht in ons
eigen gerijpt oordeel doen opgaan, dat
men ten slotte er in niet geringe mate
zijn voordeel mee kan doen. En gelijk
vele kleintjes één groote maken, zoo
zal ook het kleine oordeel van velen,
hoe averechts dit soms ook moge zijn,
kunnen leiden tot een ruimer inzicht,
in de zaak in kwestie, dan anders voor
ons het geval zou zyn en menigmaal
kan men dan ook daaraan toetsen of
wij zelf bij de beoordeeling eener zaak
Balder lachte spottend.
Gray aan hevige aandoening ten prooi,
zocht alle zakken na, maar vond n ets. Hij
was verschrikkelijk om aan te zien. Zijn
gelaatstrekken waren verwrongen, hij beefde
over het geheele lichaam. Hij had zoovele
misdaden bedreven om deze miilioenen te
bemachtigen en nu waren zij verloren. Hoe
meer hij zocht, hoe meer Balder begon te
lachen.
„De portefeuille," gilde hij. „Waar hebt
gij de portefeuille?"
,,'t Is nutteloos daarnaar te zoeken," zei
Balder.
„Vervloekte. Waar hebt gij hem verstopt?"
„Anderen zijn u voor geweest."
„Anderen? O, die ellendeling. Giddings!
Waar is hij?" riep hij uit, opspringende
Hij rende de tent uit, terwijl Balder hem
uitlachte, daar hij genoegeu schepte in de
woede van den verrader.
Hij was woedend dat hij zijne vrijheid
en zijn geld moest missen, maar toch deed
het hem genoegen te zien, dat het niet in
den zak van Gray verdween l)eze liep het
kamp door, en bekeek de gevallenen, een
voor een. Ze waren vreeselijk om aan te
zien, die arme bebloedde lijken, beroofd van
haren, met afzichtelijk verwrongen gelaats
trekkeu.
Gray gevoelde van dit alles niets, maar
ging met zijn onderzoek voort, hopende
Giddings onder de dooden te vinden.
Hij liep de rijen langs, maar steeds ver
geefs.
Giddings scheen zich niet onder de doo
den te bevinden. Hoe meer Gray met zijn
onderzoek vorderde, hoe geringer zijn hoop
werd; hij vond het vreeselijk, te moeten
denken dat Giddings ontsnapt zou zijn.
De meeste gesneuvelden had hij reeds
gezien, er bleven nog slechts enkelen over,
die op een paar passen van het bivakvuur
lagen.
ons nog wel op den goeden weg be
vinden, dan wel of het eigen oordeel
noodzakelijk herziening behoeft. Daar
om mag en zal ook, om slechts een
enk -I voorbeeld te noemen, geen be-
dryfslijder, die dat iu den werkelyk
goeden zin van het woord is, geheel
doof blijven voor de een of andere op
merking, het een of ander oordeel, ook
van den geringste zijner medewerkers
of loontrekkenden, ook al zou dit in
geen enkel opzicht zyn eigen oordeel
wijzigen. Want het kan zijn nut heb
ben voor een ieder, iu welke positie
in de maatschappij hij zicb bevindt of
op welke tiap van den maatschappe-
1 ijken ladder hij geplaatst is, kennis te
dragen van de critiek op zyn arbeid
uitgeoefend, ook door hen, wiens oor
deel overigens door hem niet p prijs
kan gesteld worden. Allicht toch wordt
door elke critiek van buiten af het
eigen inzicht rijper.
Zien wij derhalve, dat, in het alge
meen gesproken, critiek, hoe deze ook
zij, meestentijds het aanhooren waard
kan zyn, en haar nut kan hebben,
aan de andere zijde staat het recht
van critiek uit te oefenen onaantast
baar vast, mits dit geschiedde zoowel
met kennis van zaken als met die
omzichtigheid en eerbied, welke gebo
den worden tegenover den arbeid van
anderen. Dit recht is niet alleen een
persoonlijk maar ook een staatsbur-'
gerlijk recht, hetwelk wij dan ook in
onze grondwet en in de samenstelling
onzer staatsinrichting belichaamd vin
den het is een recht van elk indivi
du en van elke staatsgomeenschap, dat
nochtans in vele landen niet dan na
harden en soms eeuwenlangen strijd is
veroverd.
Dit verkregen recht legt ons echter
ook niet germge verplichtingen op,
waaraan niemand zich zal mogen ont
trekken eerlijk te zijn in zijn strijd
wijze, bezonken te zijn in zijn oor
deel, en slechts het doel hooger te
stellen dan de middelen. Eerst dan
mag en kan van het recht van critiek
hoe hard het eindoordeel daarbij ook
moge uitvallen, een onbeperkt en on
bekrompen gebruik worden gemaakt.
Deze critiek zal dan ook nimmer
kleineerend, of kleinzielig kunnen zijn,
zal nimmer ook de personen boven de
zaak tot doelwit kiezen; integendeel
zij zal opbouwend en versterkend wer
ken, zal zoowel hem die de critiek
Hij naderde ze, keek en uitte een kreet
van voldoening.
„Giddings", riep hij uit. Hij had het lijk
van den ouden geleider herkend.
Hij wierp zich op hem, maar vond zijne
zakken leeg. Woedend sprong hij op.
„Wie heelt dezen man beroofd?"
„Ik", riep een reusachtig Indiaan, op
hem toetredende.
Aan zijn gordel hingen twee bloedige
scalpen, teekenen zijner zege
„Hebt gij in zijn zak niet een portefeuille
gevonden
„Zeker," antwoordde de Indiaan, uit den
gordel eene groote lederen portefeuille
halende, waarin Gray direct dien van Bal
der herkende.
„Geef hier."
„Nooit".
„Hier dat ding," riep Gray, vooruit
springend om hem de portefeuille te ont
rukken.
De Indiaan stelde zich in tegenweer E n
verwoedde strijd ontstond, Gray trachtte
hem de portefeuille afhandig te maken,
de ander wilde niet toegeven. De Indianen
hadden reeds met wantrouwen dat onder
zoek der lijken gezien en waren naderbij
gekomen.
De hoofdman stond met het pistool in
de vuist er bij, gereed om op Gray los te
branden, indien de Indiaan den strijd
mocht verliezen.
De twee mannen naderden al strijdende
het vuur, Gray vocht als een wanhopige,
hij was vlugger dan de Indiaan maar niet
zoo sterk.
De Indiaan, niet in staat de buit langer
te verdedigen riep i nooit zult gij haar heb
ben", en wierp de portefeuille in de vlam
men.
Gray liet zijn tegenstander los, snelde
naar het vuur, maar het gelukte hem niet.
De vlammen hielden hem tegen, hij brandde
treft, als hem die haar uitoefent tot
leer eu tot eer verstrekken zij zal, in
één woord, het manna kunnen zijn,
dat dagelijks ons maatschappelijk en
huiselijk leven tot versterkend geestes
voedsel vjrstrekt, evenals weleer het
hemelbrood der woestijn tot voedsel
der Israëlieten, gelijk ons wordt ge-
leeraard, dagelijks uit den hemel
dauwde.
In dit licht beschouwd en mits ten
volle aan de ons daarbij opgelegde
verplichtingen voldoende, behoeft nie
mand onzer zich het recht van critiek
te laten ontzeggenveeleer zal ern
juist gebruik daarvan den mensch tot
eer en de maatschappij tot zegen
strekken.
Yl. Ct.
Sluilenlaiui.
De magistraat te Hadersleben in
Sleeswijk-Holsteiu heeft bepaald dat
voortaan alle leerlingen der middelbare
vakscholen verplicht zijn, aan de oefe
ningen van de landweer voor de jeugd
deel te nemen.
Volgens een gerucht hebben Oos
tenrijk en Duitschland gezamenlijk
aan Roemenie verzocht oorlogssche
pen door te laten in het Roemeensche
Donau-gedeelte. Dit verzoek zou door
de Roemeensche regeering van de hand
zijn g8wezen.
Het Berliner Tageblatt ontleent aan
de Universal te Boekarest het bericht,
dat wederom een Russisch eskader niet
ver van de Bulgaarsche kust is ver
schenen. Het bestaat uit 15 eenheden,
waaronder 3 dreadnoughts.
Alleen in Frankrijk en Rusland zegt
de Temps, zullen de groote beslissin
gen vallen welke een einde aan den
oorlog kunnen maken. Daar alleen
kunnen de Duitsche legers vernietigd
worden. In het bijzonder op het wes
teiijk front, want iu Frankrijk heeft
Duitschland 60 pCt. van zijn strijd
macht staan. De vijand kan niet ten
onder gebracht worden, voordat zijn
legers zijn vernietigd daar, waar 's
vijands hoofdmacht staat, is de beslis
sing to vinden.
Iu Rusland is de winter een groot
beletsel voor groote operaties; de vij
and bevindt zich daar te ver van zijn
basis om een actie in te zetten, waar
door de stand van zaken zou kunnen
worden gewijzigd, terwijl de materi
eels bezwaren veroorzaakt door de
koude en den toestand der wegen zich
nog komen voegen bij die welke het
gevolg zijn van de afstanden, waar
over de verschillende voorraden moe
ten worden aangevoerd. Op het Rus
sische oorlogstooneel moet de vijand
zich tot het voorjaar bepalen tot het
in bedwang houden van de Russische
legers, die intusschen dagelijks grooter
worden.
Iu Frankrijk daarentegen is de win
ter niet zulk een groot beletsel voor
elke onderneming van eenigeu omvang.
Wij zijn dan ook overtuigd, dat daar
ernstig zal worden gevochten. De vij
and heeft te groot belaag erbij dat de
oorlog niet in het oneindige voort
duurt, om niet alle krachten in te
spannen om aan zijn moeilijken toe
stand een einde te maken.
De correspondent van de Daily Mail
in Vlaanderen schrijft over de bijzon
dere stemming, die den vijaud in het
gebied van Iperen kenmerkt
De Duitsche soldaat is er diep neer
slachtig, kleine afdeelingen deserteurs
komen veel meer voor. Het gezegde,
dat in Duitschland gangbaar is Nie
mand komt van Iperen terug, wordt
ook in de gelederen gebruikt. Zelfs de
half humoristische opmerkingen, die er
uit de loopgraven geroepen worden,
wijzen er op, dat men er genoeg van
heeft.
Het weer en de verschrikkelijke toe
stand van sommige loopgraven zijn
hier voor een deel oorzaak van, maar
de ware is, dat de Duitschers beginnen
te voelen*, dat, dank zij onze artillerie
en munitie aanvoer, de weegschaal is
doorgeslagen en dat hun inferioriteit
blijkbaar blijvend is.
Volgens telegrafische berichten aan
Tidens Tegn uit New York heeft de
milliardair Ford telegrafisch alle Ame-
rikaansche universiteiten en colleges
uugenoodigd voor zijn vredesreis naar
Europa op het stoomschip Oscar 2.
Elke Hoogeschool zal waarschijnlijk
afgevaardigden sturen Het dagblad de
Evenings Post schrijft over deze reis
het edelmoedig en romantische plan
van Ford wordt door honderduizenden
in de geheele wereld met instemming
begroet als een toonbeeld van Aineri-
kaansch idealisme op een tijdstip dat
de overige wereld zich met een ver
nielenden oorlog bezig houdt.
zijn handen, gelaat en kleederen; op een
teeken van Christobal haalden twee man
nen hem van het vuur weg, en bonden hem.
X.
Een vreemd aanbod-
De Indianen lagen gekampeerd op korten
afstand van het tooneel van den strijd. Zij
verlieten de plaats en lieten de lijken liggen,
ze dachten er niet aan ze te begraven, 't
was hun alleen om de buit te dopn geweest.
Ze hadden veel wapens en munitie buit
gemaakt, kleedingstukken, gereedschappen
en honderd scalpen, en verwachten er n- g
veel meer, daar de bankiers een stuk had
den moeten teekenen, dat door een Indiaan
naar Galveston werd gebracht.
Eerst hadden zij geweigerd eenig losgeld
te betalen, en hadden op hoogen toon hunne
vrijheid teruggtëischt, maar vier dagen in
het kamp waren voldoende geweest, om
hen van de oppermacht van Christobal te
overtuigen.
Christobal vroeg als losprijs vooriederen
gevangenene honderd achterlaad geweren,
tienduizend pationea, honderd pistolen en
honderd dolken. Het was niet veel, als
men nagaat, dat het millionaire waren;
de wapens moesten geleverd worden aan
het station St. Juan, en na ontvangst zou
den de gevangenen in vrijheid worden ge
steld.
Deze lagen gebonden in een tent en brach
ten hun tijd door met klagen en het uiten
van verwenschingen.
Zij kbagden over het ellendig figuur dat
zij gemaakt hadden, over de denkbeeldige
mijn, over het verloren geld. Ze verweten
zichzelf hunne goedgeloovigheid; niemand
wilde de oorzaak zijn van het ondervonden
leed, ied.r beschouwde zich als het slacht
offer der anderen, en men beschuldigde
elkaar, dat men de aandeeleu onderling
verdeeld had Waren er meer aandeelhou
ders geweest dan zouden de verliezen nog
geringer zijn.
Ze verwonderden er zich nu over, dat
zij dien Gray vertrouwd hadden, zonder
dat zij de mijn gezien hadden.
Gray was ook gebonden. Bij de worsteling
had hij een slag gekregen, die hem in
zwijm had doen vallen. Toen hij weer bij
kwam, vroeg hij in vrijheid te worden ge
steld, maar Christiaan had geweigerd.
„Gij hebt geen recht op de vrijheid, nu
gij een der mannen uit mijn kamp hebt
aangevallen," zei het opperhoofd hem.
„Ik heb dat alleen gedaan om mijn eigen
geld in bezit te krijgen."
„Gij hadt u tot mij moeten wenden, ik
zou u uw deel niet onthouden hebben."
„Wat wilt gij nu met mij doen?
„Dat, wat wij met alle gevangenen doen."
„Wilt gij mij aan den schandpaal bin
den
„Juist."
Dit antwoord had den misdadiger ver
schrikt. Hij was geen held, en de gedachte
het leven aan dien paal te moeten eindigen,
bra- ht hem geheel van zijn stuk.
Hij redeneerde tegen, dreigde, smeekte,
maar te vergeefs.
Hij trachtte zich van zijne banden te
bevrijden, maar het was nutteloos.
Zoo gingen drie lange dagen voorbij.
Op den morgen van den vierden dag
waren eenige Indianen uitgegaan om een
stuk wild te schieten. Ze kwamen terug
met vier gevangenen, drie woudloopers en
eene vrouw.
De woudloopers droegen hunne gewone
kleeding en hadden hunne wape s behou
den, daar zij zich zonder strijd hadden
overgegeven.
De gevangenen werden voor den hoofd
man gebracht, die zeer nieuwsgierig was,