DE HOOP. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No3602. Woensdag 13 September 1916. Nieuwe abonné's ontvangen de nummers tot 1 October a.s. gratis. imiLliHTOV Und van altena Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 0.90, franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 cent. Elke regel meer 7i/s cent. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmiddag 4 uur ingewacht. Er zal wel geen mensch gevonden worden die niet eens in zijn leven de smart of het ongeluk in al zijn bitterheid geproefd of ondervonden heeft. In de armoedige hut zoowel als in het paleis van den rijkaard hebben zich zorgen genesteld en zijn grauwe, treurige draden gespannen, en waar wij zonneschijn en vreugde denken te vinden, daar heerscht dik werf de duisternis van den nacht; Goethe, die men dikwerf den geluk zalige noemt, dewijl hij in het leven als op snelvlietende wateren en rol lende baren naar zijn doel gevoerd werd, bekent toch, dat zijn leven slechts moeite en tobben was geweest en hij in zijn 75-jarigen leeftijd geen 4 weken van eigenlijk genoegen ge smaakt had. „De jammeren van het gansche menschdom zijn op mijne schouders geladen" die deze woor den Faust in den mond kon geven, moet de hemelsche machten hebben leeren kennen, met den ouden Harf- ner in Willem Meister in kommer alle nachten weenend op het bed doorgebracht hebben en zijn brood met tranen doorweekt gegeten hebben. Justinus Kerner zong Poëzie is diepe smarte. Dan alleen komt 't echte lied Wellen uit des menschen harte Als hij nauwlijks uitkomst ziet. Maar de allerschoonste zangen Zwijgen, als de grootste smart Slechts als schaduwbeelden zweven Zij door het verbroken hart. Fijn beschaafde, in het bijzonder dichters en vrouwenharten, zullen niet zooveel van het genoegen van hun aanzijn, van de bekoorlijkheden dezer wereld kunnen gevoelen en ge- I M I. door A. DE VISSER 21) Karei liet zich leiden als een gehoorzame jongen. Hij liep de steeg door en weidra stonden ze, door een rossen gloed der vlam men verlicht, achter de in brand staande bakkerij. »Kijk,« zei Mimi, op een onaanzienlijk huisje wijzende, »daar moeten wij nu zijn ïJa maar, hoe daar te komen vroeg Karei. »Kijk eens aan, er staan twee rijen men schen, die volle en leege wateremmers aandragen. »Daar dan maar doorheen,zei ze kordaat een van de mannen op zij duwende. Mogen we er even doorheen vroeg Karei, en misschien was het zijn mooie pakje, dat eenig ontzag gaf, want ze weken opzij, terwijl ze mompelden Wat hebben jullie hier door te loopen Maar Mimi lette.op dit gebrom weinig en trok Karei met zich voort. Hé was hier zoo verzengend warm. Mimi liet zich niet afschrikken. Ze was nu tot haar doel genaderd en toen ze voor de onaanzienlijke, kleine woning stond, zag ze daar de oude Griet handenwringend voor de deur staan. »Gut, Jufferbarstte ze uit, toen ze nieten, indien zij niet bij hun steeds levendiger ondervinding datgene voor pijn, kwaal of smart hielden, dat an deren onverschillig laat en alles diep omwroeten moeten, wat genen aan de oppervlakte vinden Daarom zingt Walther von der Vogelweide Hartevreugde heb ik wel gekend, maar ach Steeds was harteleed daarbij Nimmer ging een dag voorbij Dat ik bij al het lief ook geen kommer zag. En de Kalif Abdalrhaman klaagt in zijn geschriften„Rijkdom en eer, macht en genoegen zijn mij op mijn wegen gevolgd en geen aardsche zegen scheen aan mijn gelukzaligheid te ontbreken. In dien toestand heb ik met nauwkeurigheid de dagen van rein en oprecht geluk geteld die mij ten deel waren gevallen, en hoeveel waren het: Veertien. O mensch! stel uw vertrouwen niet op deze we reld Maar nog zwaarder, nog geheim zinniger zou de nacht des ongeluks op ons drukken, en ons eindelijk in het stof doen tuimelen, indien niet een goeddoende, vriendelijke godin tot ons afdaalde, lachend ons voor hoofd aanraakte en naar den hemel wees, waaraan nog altoos in onge stoorde vrede, als een vertroostend schrift des Eeuwigen, eenige sterren glinsteren. Het is de hoopZij toovert ons beelden van een schoone toekomst voor de ziel en het ver moeide, vochtige oog begint opnieuw te schitteren „het zal weder helder dag worden" fluistert zij zacht en nieuw bloed stroomt weer door het verstorven hart. Zelfs na den zwart- sten nacht der vertwijfeling slaat toch de eeuwig levende ziel opnieuw naar het heldere zonnelicht haar moege- schreide oogen op indien wTij nog hopen kunnen. Daarom richtten de ouden bijzon dere tempels op voor de Hoop. Op een Romeinschen penning werd zij als een jong meisje voorgesteld, die een bloem in de hand houdt. Men ziet haar ook op een bas-relief met bloemen gekroond, de rechterhand op een zuil leunende, én in de lin ker korenaren en papaverbloemen houdende. Dikwerf is zij van vleu gels voorzien. Mimi voor zich zag. »Uwe hier? O lieve, beste Juffer, zal nou al mijn hebben en houden, al wat ik heb, moeten ver branden Griet,zei de aangesprokene, »jij moet hier vandaan. Wij komen je juist halen.® »En mijn boeltje?® vroeg de oude angstig. »Daar is nog wel wat te redden,® zei Mimi flink, en meteen stiet ze de deur open. Maar voor ze er om dacht, had Karei haar achteruit getrokken en stond hij nu zelf voor de geopende deur. Wat moet er dan gered worden vroeg hij met iets beslissends in zijn stem. »Zeg het maar, 't is voor jou geen doen om hier in te gaan.® >Och grut, lieve Jufferkermde Griet, »de- koronel weet hij niet te staan. De paradijsvogel en men man, as ik die maar had.® Maar of Mimi 't verstaan had en dat ging onder al dat geknetter en geschreeuw moeilijk, of dat ze het niet verstaan had, zij duwde Karei naar binnen, gaf hem de stolp in handen, nam zelf den kop en schotel en zei nu met een kalme stem ïNaar buiten nu, 't is hier om te stik ken I* En nauwelijks waren ze buiten ge komen, toen er een kreet weerklonk »De achterhuizen branden ook al, kijk eens!® Maar Mimi lette niet op dat verward geschreeuwze nam de oude Griet onder den arm en trok haar met zich voort, tus- schen de dubbele rij waterdragers't was En met groote warmte des gemoeds koos de Christelijke kunst als sym bool der hoop het anker, dat ons op de woeste, stormachtige wereldzee steun en redding verzekert. Naar de Grieksche fabelleer was op de bodem van de doos van Pan dora de hoop verborgen. Zij kwam te voorschijn nadat alle kwalen over de aarde verspreid waren, om te ver zoenen, te troosten en te bemoedigen, en zij heeft haar zending met zulk een toewijding en geestdrift vervuld, dat zij de wereld voor eene alge- meene vernietiging en verderf be houden en gered heeft. Waar is een menschenhart te vinden dat niet een maal ten minste naar haar vleiende tonen geluisterd en daardoor de jam meren vergeten heeft, die in zijn binnenote omwroetten. De dood van dengene, die wij meer beminnen dan ons zelf, kan wel is waar de vlam der hoop eenigszins doen verminde ren, maar als zij uitgebluscht is, is ook het leven weggestorven. Op houden te hopen is ophouden te leven. De harten der menschen zijn toch even als die der bloemen, zij sluiten hun kelken toe met de ondergaande zon der hoop. Er is nog een dichterlijk denkbeeld der ouden, om de hoop als de zuster van den slaap te beschouwen. Beiden doen ons alle leed vergeten de dood vernietigt het alles. Reeds heeft de wijze Thales gezegd „Wie dan ook niets meer heeft, blijft de hoop nog." Zelfs bij den wijsgeer en on verschilligen Kant is de hoop, naast den slaap, de beschermvrouwe en genius van hetmenschelijk leven. Plato noemde zeer eigenaardig de hoop de droom van den wakende en werkelijk is zij meestentijds niets anders dan een dochter der verbeel ding en een zuster van den liefelij ken droom. Daarom telt Hufeland met volle recht de liefdevolle ver beeldingskracht tot de gewichtigste hulpmiddelen om het leven te ver lengen. De schoonheidsleer is slechts een deel van de gezondheidsleer, of kunst om het leven te verlengen, en de schoonheid van ons bestaan ligt in handen der verbeeldingskracht. Het geestelijk en stoffelijk streven en werken van allen, moet, zal het nu onnoodig om te vragen, of ze er door mochten gaan. »Dat 's flink van de juffer,® zeiden een paar kerels, terwijl ze eenige passen opzij gingen, torn dat ouwe mensch er uit te halen, dat's mooi!« »Och gut, juffer, jufferkermde Griet, voortstrompelendeen toen ze een eindje uit het gewoel waren, stond ze stil en terwijl ze omkeek, schreide ze ^Kijk dan eens, och meneer de koronel, kijk dan eens. Mijn heele arremoedje staat in vlammen 1 Wat mot er van me worden Ja wezenlijk 1 toen Mimi en Karei even omkeken zagen ze dat het dak van de woning, waarin ze zooeven waren geweest, in lichtelaaie stond. »Waar komt gij vandaan?® vroeg Lize verwonderd. »Wij hebben haar gered,zei Mimi op gewonden, terwijl ze de oude in de keuken der pastorie bracht en haar wat water te drinken gaf. »Ze sleept me maar mede,® zei Karei, terwijl hij beladen voor Lize stond, warem pel ze doet het.® tot een doel leiden, te zamen werken om ons te volmaken, Bijna hebben alle dichters in hunne zangen de hoop verheerlijkt, want zij was zoo dikwijls die eenige vrien din, die hen uit het duistere, on machtige tegenwoordige heenleidde en weder een lachende toekomst vertoonde, die hen weder moed ver- leende| tot nieuw streven en strijden. En Thorwaldsen, die echte dichter en kunstenaar, heeft een beeld ge beiteld, zijn eigen persoon voorstel lende leunende op de Hoop. De Engelsche dichter Spencer zegt in zijn allegorisch (zinnebeeldig) ge dicht over de Hoop „zij lacht altijd, en in haar hand houdt zij een hei ligen zak geheel en al door dauw bevochtigd waaruit zij de glinste rende paarlen strooit op wie haar volgt." Ja, de hoop is een godin, die nauwelijks den voet op het aardrijk zet, en daarom beurt zij ook alle harten opwaarts, waarheen zij haar bevleugelde schreden heenricht, en haar vroolijken lach brengt ten laatste vrede en geluk aan. Zij neemt den door jammer en ellende vernietigde in haar armen, droogt zijn tranen op, wiegelt hem met zoete droom beelden tot dat hij inslaapt. Een hoog gewaardeerd Spaansch schrijver zegt daarom met veel ge rustheid „De hoop beveelt niet als een ko ning maar zij handelt meer als de raad van een moeder en een Duitsch geleerde roept ons bemoedigend toe: „Wat men met ernst hoopt, geschiedt." Een stout woord dat echter zonder baar vertroost Aan den eindpaal van alles staat de groote Hoop, zooals Robertson van Ellon haar genaamd heeft, voor ons. „Indien de Hoop er niet was," zegt Byron, „waar zou dan de toekomst zijn? Waar het tegenwoordige is be hoef ik niet te zeggen, dit weten toch meest allen van ons, en wat het ver- ledene betreft, wat blijft er in onze herinnering van over Bedrogen Hoop. Bijgevolg vindt men bij aller lei menschelijke aangelegenheden Hoop, Hoop, Hoop De Hoop is de zonnestraal, die een zee van licht en glans om ons heen weet te verspreiden en wier toover- »Arme stumperdzei Lize lachende. Heeft ze u tot haar slachtoffer gemaakt Kom hier, laat ik u de heiligheden van de oude Griet eens afnemen en terwijl ze den kop en schotel op tafel zette naast de stolp, die door Karei al was neergezet, vervolgde ze »Laat ik nou eens bekijken, wat ik eigen lijk gered heb,® zei hij en hij proestte het van lachen uit, toen hij den opgezetten vogel bekeek. »'k Dacht wezenlijk, dat het heel wat anders was,« zei hij. »Maar een dooie vogel, die niet gefladderd zou hebben,, als hij verbrandde. Hoe komt Mimi nu aan die dwaasheid?® »Hoe Mimi aan die dwaasheid komt vroeg een zachte stemen toen Karei om keek, zag hij Minq in de heldere kijkers. Omdat het heiligheden zijn van die oude ziel, herinneringen aan haar man en haar zoon, die beiden dood zijn.® »En dan doet het me pleizier,® zei Karei met kluchtigen ernst, ^dat ik in de ge legenheid ben geweest, die heiligheden aan het vernielend element te ontrukken.® Eenige oogenblikken later kwam ook de Dominé terug, om te vertellen dat de brand bijna gebluscht was; de vlammen hadden zich bepaald bij de bakkerij en de daarachter gelegen perceelen. Karei, die nu door de beide meisjes de kolonel genoemd werd, bracht dien avond 't was bijna middernacht geworden Lize en Mimi weer naar school. Toen de brand was bedwongen, waarbij het huisraad van de oude Griet nog gedeeltelijk was gered, kracht zelfs den allerdonkersten nacht niet kan vernietigen. Hoop en een nieuw levensvuur doorstroomt uwe aderen. Dan hebt gij moed om te worstelen, om te strijdeu, dan ver dwijnen de vochtige nevelen van uw droevig noodlot en het helderste zonlicht zal over u schijnen, zoover uwe oogen reiken kunnen BUITENLANDSCH OVERZICHT" Hoe Engeland omdat het zooveel machtiger is ons land gedurende de twee oorlogsjaren, maar vooral in het laatste getyranniseerd heeft, is bij de lezers bekend. Wat een reeks van moeilijkheden zijn onzen overzeeschen handel al niet in den weg gelegd. Wat een allerlastigste en onbillijke bepalingen voor den invoer van de hoogst- noodige gebruiksartikelen zijn al niet ge maakt. Wat een hinder hebben onze koop vaardij- en visschersschepen al niet van Engelsche zijde ondervonden. En waar nu onze regeering al het mogelijke gedaan heeft om Albion terwille te zijn en van hare zijde al wat maar eenigszins de stemming van het Engelsche volk zou kunnen prikkelen uit den weg heeft geruimd, daar zou men nu van Engelschen kant wel een mild oor deel over ons volk mogen verwachten. Doch het tegenovergestelde is het geval. Het weekblad John Buil dat zijn lezers bij honderdduizenden telt en op het onontwik kelde en heethoofdige deel van het Engel sche volk grooten invloed uitoefent heeft een artikel gepubliceerd dat het opschrift heeftNederland -vriend of vijand? een artikel zoo aanmatigend en vol van hate lijkheden dat wij er ons over verwonderen moeten, dat de Engelsche censor, die op zijn tijd straf kan zijn, het heeft doorge laten. »Het is tijd® zoo begint het»dat wij met Holland eens openhartig praten, en andere neutralen, die alleen om hun zak denken en volstekt niet aan de toe komst, worden uitgenoodigd te luisteren. De schrijver is het overigens eens met den man Bonar Law, als hij zich niet ver gist die gezegd heeft, dat er in dezen oorlog geen neutralen zijn, een land is met de entente of er tegen. Hij zou een open lijken vijand verkiezen boven een twijfel- achtigen vriend. Wat is nu Holland Vriend of vijand Goed gezien is het »onvriendschappelijk«. Het steunt den vijand der beschaving Holland helpt den Hun vol te houden, het vond deze door toedoen van den Dominé dien nacht voorloopige huisvesting in het armenhuis. *Weet gij, wat jullie nu moeten doen? zei Karei, toen hij den volgenden morgen van het tweetal afscheid kwam nemen, want hiervan was den vorigen avond door al die drukte niets gekomen, sJullie beiden moesten met nog andere dilettanten een concert geven, om van de opbrengst die oude Griet weer in haar doen te helpen.® »Dat plan hebben wij gisteren avond al besproken, Meneer de kolenel,® zei Lize, »en dezen morgen aan het ontbijt hebben 't onder ons allen verder beredeneerd, en als gij nu nog veertien dagen hier blijft, of nog eens weer komt, dan hopen wij u op ons concert te zien, hoor ïNee,® zei Karei, >ik hoop als ik in Indië ben, in de courant te lezen, hoe de lieve jonge dames zich van een christenplicht, die haar tot eer verstrekt, hebben gekwe ten.® »Geef mij nu een hand tot afscheid,® zei hij, »en als ik na eenige jaren terug kom, hoop ik, dat ge mij niet zult ver geten zijn.® Redder uit den brand,® zei Mimi hem hartelijk de hand drukkende. «Wie zou u kunnen vergeten Maar in ernst, ik bedank je nu nog wel voor de hulp, die ge mij gisteren avond verleend hebt, ik dank je heel hartelgk.® (Wordt vervolgd) voor Hot Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Boiielerwaard, dVooruit maar,® zei Mimi, terwijl ze Griet voortduwde, i't Was juist bijtijds 1® En terwijl Lize, besluiteloos wat te doen, gereed stond,om ook eens naar het tooneel van den brand te gaan kijken, werd ze op eens staande gehouden door Mimi met de weeklagende oude aan haar arm en gevolgd door Karei, die het geredde droeg.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1916 | | pagina 1