Hoop doet leven.
I
Land van altena
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3633. Woensdag 3 Januari 1917.
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 0.90,
franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 cent. Elke regel
meer 7% cent. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmiddag
4 uur ingewacht.
Is dat geen prachtige spreuk om te
schrijven boven het eerste artikel in
de eerste courant in het nieuwe jaar
verschenen Staat het nieuwe jaar
niet in het sterrebeeld der hope. Zou
den er wel menschen zijn die zonder
hoop het Nieuwe jaar ingaan; wat
ze dan ook mogen hopen.
De oude Grieken hebben den mensch
den naar boven ziende genoemd. En
hierin ligt de heerlijke gedachte, dat
de drager van dezen naam, volgens
zijn oorspronkelijke natuur, bestemd
is voor een hoogere wereld. Maar
wij zouden den mensch ook den naar
voren ziende kunnen noemen. Al is
deze benaming meer .prozaïsch en
minder diepzinnig dan de eerste, haar
juistheid laat zich moeilijk betwijfelen.
Ik denk zelfs dat de meeste bewoners
dezer aarde veel meer naar voren
dan naar boven zien. Ons leven is
een voortdurend wachten. Aan het
eigen verleden worden doorgaans
slechts enkele vluchtige herinneringen
gewijd. Het heden vliegen we door,
zoo snel mogelijk, zonder het rustig
te genieten of te gebruiken. Maar
de toekomst, zij brengt ons in span
ning. Wij rekenen op haar welwil
lendheid. Wij hunkeren naar de ver
rassingen die zij ons bezorgen zal.
Wij vragen nieuwsgierig aan de einde-
looze vertewat brengt gij ons en
aan de blauwe dieptewat verbergt
gij ons? Gij, die ziek zijt, hoopt gij
niet dat het Nieuwe jaar u herstel
zal brengen? Gij, Vaders en Moeders,
wier kind u dit jaar door zijn slecht
gedrag verdriet aandeed, hoopt gij
niet in dit Nieuwe jaar dat er een
omkeer zal plaats hebben. Als uw
zaken niet zoo voor den wind gaan
als gij wel wenschtet, hoopt gij allen
dan niet, dat het Nieuwe jaar u meer
voordeel zal geven? En gij, die u
verontrust over begaan kwaad in het
Oude jaar, hoopt gij niet dat het Nieuwe
jaar u zal zien overwinnen waar gij
vroeger gestruikeld zijt?
Het leven doet hopen. Toen we
klein waren verlangden we groot te
worden; evenals de volwassen men
schen te mogen handelen, dat zou
meenden we het toppunt van heer
lijkheid zijn. Wanneer wij staan in
de lente des levens schijnt er aan het
scheppen van illussiën en het beramen
van groote plannen geen einde te
komengelijk de bloemknoppen in
het voorjaar, alzoo zijn dan in menigte
de schoone verwachtingen van het
jong gemoed. Zoo gaat het voort, jaar
in, jaar uit. Zelfs wanneer in den
ouderdom het leven van den mensch
dor wordt en kleurloos als een ver
treden rozeblad, heft hij niet onwil
lekeurig de oogen op naar het strand
der eeuwigheid Is het hem niet of
hij aan den overkant der graven een
lied der verlossing hoort ruischen, een
lied van genezen wonden en gedroog
de tranen? Leven doet hopen.
En waar bleef de veerkracht van
den mensch, indien hij niet hopen
mocht? Waar de lust tot kloeken
arbeid, waar de moed om de stormen
te trotseeren
Ontneem den stuurman het voor
uitzicht de veilige haven te bereiken
en hij zal troosteloos op de zeevlakte
blijven ronddolen. Beroof den kamp
vechter van de hoop om de kroon
der overwinning te behalen en hij
zal in het strijdperk afgemat neder
zinken. Beneem den visscher de hoop
op een goede vangst en hij zal op
houden de netten uit te werpen.
Half wezenloos, als een doodenka-
ravaan zonder gloed, zonder bezieling
zou de menschheid voórtzwerven door
de eentonige zandwoestijn dezer we
reld, indien zij niet door de verwach
ting tot inspanning geprikkeld werd
Zelfs het zwaarste lijden wordt dra
gelijk door de hoop. Ziet het aan
den bleeken teringlijder, wiens oog
begint te fonkelen als hij denkt aan
de lente die komen zal met haar zoe-
len versterkenden adem. Ziet het
aan den mensch die de handen wrin
gend bij de puinhoopen van zijn gé-
luk, toch den moed niet opgeeft, als
hij in de verte nog een enkel star
retje ziet tintelen.
Gelooft gij niet, dat de hoop, onge
deerd terug te zullen keeren uit den
oorlog aan vele mannen de opgewekt
heid geeft om ten strijde te trekken
En toen eenige dagen geleden de nota
der Centralen uitzicht gaf op eeu
spoedige vrede, wat sprak de hoop
toen dadelijk blijde woorden in de
harten van millioenen menschenkin-
deren.
Maar de tijden gaan voort en de
flinke jonge man is ontwaakt tot de
werkelijkheid zijn hoop bleek valsch
als een arme verminkte, onbekwaam
tot eenig werk i? hij uit den strijd
gekomen. De Vaders en Moeders, die
zoo lang hoopten dat hun kind zich
beteren zou, hebben hun kind zien
sterven in de jammerlijkste ellende;
de lichaamskw'alen, het lijden van den
zieke verergert bij den dag en laat
geen plaats meer voor hopen. De
hoop, die eenmaal de borst deed zwel
len van heilige verrukking verkwijnt
en verdwijnt eindelijk uit zoo menig
menschenhart. En dit is ook te be
grijpen. Te kunnen hopen is een
heerlijke eigenschap den mensch ge
schonken, maar, daar het de mensch
zelf is, die het voorwerp uitkiest waar
op zijn hoop gevestigd is, is er voor
hem geen enkele waarborg dat zijn
hopen in vervulling zal gaan. Hoe
menigmaal wordt er dwaas gehoopt,
tegen beter weten in gehoopt. Dit
hopen moet op velerlei teleurleurstel-
ling uitloopen, en wel ontstaat uit de
telkens teleurgestelde verwachting de
nieuwe hoop op beter, maar ach deze
nieuwe hoop verdwijnt ook alweder
eh eindelijk durven wij niet meer
hopen. De hoop van den niet-geeste-
lijken mensch moet sterven, omdat hij
geen recht heeft datgene te verwach
ten wat hij hoopt. Niemand heeft
tegen hem gezegd gij hebt recht dit
of dat te hopen. Mag hij verwachten,
alleen omdat hij zoo vurig begeert?
Maar de hoop van den geestelijken
mensch is er eene van een andere
soortdaarachter staat de belofte van
Hem, die de hoop in den mensch
wakker riep en ook zal zorgen dat
déze hoop in vervulling komt.
Laat ons voortgaan in het Nieuwe
jaar met te hopen de dingen die ohs
lief zouden zijn en wier vervulling
geen dwaze verwachtingen zijndit
kunnen wij menschenkinderen nu een
maal niet latenmaar bovenal, laat
ons vasthouden aan de hoop der on
zienlijke dingen. Zing blijmoedig, o
mensch, het lied der hope, zing het
in den nacht des lijdens, zing het
zelfs wanneer gij de vallei van de
schaduwen des doods betreedt, zoo
gij slechts van de eeuwige liefde Gods
verzekerd zijt.
BUITENLANDSCH OVERZICHT.
't Is in de natuur maar stormen en
loeiende orkanen. Dood hout en levende
twijgen vallen ter aarde en liggen in het
slijk, 't Is donker midden op den dag;
de thermometer stijgt tot 53° F. Dat is
tegenwoordig onze Hollandsche winter
een tijd van regen en mist en storm.
Totdat het ineens omslaat en we, meestal
slechts kort, een tijd krijgen van sneeuw
en vorst en heldere luchten. Zoo'n heer
lijk, helder vriesweer dat zoo weldadig
aandoet, maar dat helaas zoo kort duurt.
Is het zoo ook niet in het leven der
volkeren Nu woedt de storm al negen
en twintig maanden en de jonge mannen
zijn reeds gevallen bij honderdduizenden,
alsof menschenlevens minder waarde had
den dan boomtakken. En steeds heftiger
loeit de orkaan, en steeds meerderen moe
ten de opengevallen, plaatsen innemen. Nu
staan de mannen al van 18 tot 50 jaar
aan het front, en de heele burgerbevolking
wordt opgeroepen om voor den oorlog te
werken. Reeds arbeiden in Frankrijk één,
in Engeland twee millioen menschen,
waarvan een vierde vrouwen, in de mu
nitiefabrieken, en het wordt niet genoeg
gerekendalle arbeid, die niet volstrekt
noodzakelijk is voor het levensonderhoud
der menschen, zal verboden worden, en
alle, letterlijk alle kracht, zal voor den
oorlog worden gebruikt. Gansch Europa
is niets anders meer dan een legerkamp.
Niets wordt meer gedaan dan strijden, er
is geen gedachte meer dan aan den vij
and, die vernietigd moet worden. Dat is
er gegroeid van Europa. En met angst
vraagt men zich af, of die storm nog
sterker kan wordenof het mogelijk is
nog meer kracht aan te wenden tot den
strijd.
En ook laat ziéh niet terugdringen de
vraag, wat ten slotte de terugwerking zal
zijn voor ons land. Ons land toch ver
vult tnsschen de strijdende partijen de rol
van stootkussenstaat, en die positie is verre
van behagelijk. Nu eens krijgen wij van
deze, dan van gene zijde een por. Tot
nog toe gelukkig zonder al te nadeelige
gevolgen. Maar zal dit zoo blijven. In
een hoofdartikel schrijft de N. R. Ct.
Er mag wel in herinnering worden
gebracht dat wij leven öp een vulkaan.
Onze toestand is zoo, dat over de vraag
of wij ook nog in den krankzinnigen
maalstroom zullen worden medegesleurd,
wij zeiven slechts uiterst weinig slem heb
ben in het kapittel. Op het oogenblik
schijnt geen der beide strijdende groepen
onze deelneming aan den oorlog te be-
geeren. Doch wat niet is kan komen.
Aan beide kanten heeft men den mond
vol hoogdravende woorden over het recht
dér kleine natiën wat van deze rechten
overschiet, indien op een kwaad oogenblik,
in naam van het hooge ideaal, waarvoor
de strijd heet te worden gevoerd, natuur
lijk de belangen der grooten met de
rechten der kleinen in stryd worden geacht
is aan België en Griekenland bewezen.
Komt er op een der fronten, waarop de
wereldstrijd wordt uitgevochten, eene ver
andering, waardoor het risico van een zet
tegen ons land minder groot geapht wordt
dan het voordeel dat daarmede zou kun
nen worden behaald och, laten wij ons
dan geen illusies maken, dat die zet om-
derwille van ons recht zou worden nage
laten. Zoodra de stootkussenstaat zijn
taak heeft volbracht, zal hij kunnen gaan.
Dat zich dit oogenblik tot nu toe niet
heeft voorgedaan, is voor een deel ook
door ons eigen toedoen geweest. Wij
mogen dit met dankbaarheid erkennen.
En zij, die de verantwoordelijkheid voor
onze legermacht hebben te dragen, zullen
niet willen vergeten, dat het onze voort
durende paraatheid, om aan den strijd
deel te nemen, geweest is, die mede tot
nu toe ons land den vrede heeft gewaar
borgd. Men dringt, ook in den jongsten
tijd weer, op demobilisatie aan. Er kan
beter een jaar te laat, dan een dag te
vroeg tot demobilisatie worden overgegaan.
De last is groot, doch de prijs, indien ons
land daarmede buiten den oorlog kan wor
den gehouden, is den last waard. Te
vroegtijdige demobilisatie stelt de grenzen
voor ons land open voor wie er gebruik
van maken wil. Men moge bedenken, dat
de groote moeilijkheden voor Griekenland
zijn aangebroken van het oogenblik af,
waarop het zijn leger tot vredesvoet terug
had gebracht, en dat ook nu nog het
overschot van het door twist in kracht
gebroken Grieksche leger de spil is, waarom
de ententepolitiek in het Oosten draait.
Het jaar 1916 sloot niet bemoedigend
ook niet voor ons land. Voortdurend ge
raken wij in grooter nood, de noodzake-
I M I.
door A. DE VISSER.
51)
«Ja,® knikte de oude, «dat zal ik wel
gezegd hebben. Ik was toen bang voor
mijn kop maar God weet het, hoe het
mij aan het hart ging om dat lieve kind,
dat zoo ongelukkig was gemaakt door dat
gemeene wijf, achter te laten. Ik had
bijna geen brood voor mij zelf. hoe zou ik
't dan voor haar hebben gehad Was ik
toen niet bang geweest voor straf, dan
had ik ter wille van het arme kind alles
verteld maar ik kon wel zeggen, dat ik
onschuldig was, doch als men het niet ge-
looven wilde, wie zou dan mijn onschuld
bewijzen? Ik vraag het u«
«Nu ja,® zei de Baron...«maar kun
je ohs dan vertellen, waar dat kind van
daan kwam
«Ja,® knikte Francois.
«Was het overgenomen van een ander
«Neen I«
«Spreek dan op,® zei de Baron.... op
staande en op ernstigen toon.... «Waar
kwam het dan vandaan
«Ik kryg geen straf.... nietwaar?®
vroeg Francois«Hé
«Maal niet langer,....® schreeuwde de
Dokter in angstige spanning.... «Wij
hebben je immers verzekerd van neen.
Indien ge nu nu nog langer er om heen
praatwacht dan een andere macht,
die je wel tot spreken dwingen zal.®
«Neen neenzei Francois
met de handen gevouwen«Ik zal het
zeggenweet udat kind was
g e s t o 1 e n.®
«Gestolen schreeuwde de
Baron en de Dokter te gelijk, en van schrik
op den bedelaar toespringende.... «ge
stolen?®
«Ja,® antwoordde Francois nu kal
mer «Nu ik zoo ver ben, zal ik ook
alles vertellen. Eens, 't was even over
de Belgische grenzen, reden we met onzen
reiswagen door een breede laan van een
groot landgoed. Daar vonden we, op een
oude sjaal zittende, een klein, lief kind,
misschien twee, misschien drie jaar oud,
dat weet ik niet.... De vrouw van den
wagen nam dat arme kind wederrechtelijk
op, niet om het te stelen, dat geloof ik
niet, maar wel, om er haar voordeel mee
te doen, als er eens eene advertentie kwam,
om dat kind op te roepen. Dan zou z i j
zeggen «Ik had er geen schuld aan, ik
heb het overgenomen van een ander....®
«of zoo iets misschien maar ik vond het
gevaarlijk en ried haar toen genoeg, het
arme schaap te laten waar 't was....
maar neen, zij ging haar gang. Ze was
er gerust op, 't was een slecht wijf en
ze deed alles in de hoop op een groote
belooningwant weet u, wy verdienden
toen maar nauwelijks voor ons en het paard
den kost. Ik geloof ook wel, dat ze het
kind wegnam, omdat ze zelf eens net zoo'n
kind had verloren. Maar zie je, wat er
kwam, 'k las alle couranten nawe
vonden nooit iets van een oproeping. Ik
dacht ook wel eens nou ze stellen ook
niet veel belang in haar
Onder dit verhaal van den oude waren
de Baron en de Dokter telkens van ver
heette zij.®
«Uw pleegkind Mimi is onze verloren
Clotilde van Wijhoven.®
Wat is hier toch te doen vroeg
Mevrouw Beels op eenmaal binnentredende,
maar ze bleef verrast staan op 't gezicht
van dien viezen bedelaar met zijn poedel
op haar mooi kleed. 1
«Luister eensluister eens, vrouw,®
bazing opgesprongen, hadden elkander aan- schreeuwde de Dokter meer dan hij sprak,
gezien,tot dat eindelijk de Baron op «De afkomst vap onze Mimi is gevonden,
Frangois toeschoot en zeizij is een gravin van Wijhoven
«Kerel, als je niet liegt, zeg dan of dat «Neen,..., neen, nooit,® zei de oude
kind iets by zich had, dat later een her- vrouw, terwijl ze schreiende in een leun-
kenningsteeken voor haar zou zyn.« stoel neêrviel, nooit.... Zij is mijne Mi-
«Dat had ze bij zich,®.... antwoordde mimyne Mimi. Ik heb zoo menige
Frangois heel kalm, «en dat heb ik haar nachtrust voor haar opgeofferd, als ik dacht,
gelaten, in de hoop dat het nog eens lei- dat zij mij het leven kon veraangenamen,
den zou tot de ontdekking, al had ik ook indien ze bij my bleefdat ik haar toch
geen cent op zak, zie je. Een medaillonliet gaan daar ze dat leven wilde, was
«Medaillon vroeg de Baron. alleen omdat ik hoopte, dat, als ik oud
«Medaillon,® herhaalde Francois, «groot werd, zij mijne verzorgster zou zyn. O,....
gouden medaillon, met een geschilderd o,® snikte zij hartstochtelijk, «moest dit
portret er in, dat zeg ik je, heb ik haar alles daar op uitloopen, dat ik, voor dat
gelaten en van myn armoede heb ik haar, ik sterf, haar moet verliezen
toen ik haar staan liet, een bankbiljetje «Zij houdt ook veel van haarzei
van vijf en twintig gulden in den zak ge- Francois op Mevrouw wijzende. «Zeg eens
stopt. Dokter, had u dat kind als het uwe aan-
«Groot gouden medaillon herhaalde genomen
de Baron«In een laan van een groot «Ja,® knikte de Dokter, wien het schrei-
landgoed op de Belgische grenzendat
kind gestolenDokter Beels, geloof
me,® liet hy er opgetogen op volgen, «uw
pleegkind Mimi....®
«Ja, juist,® zei de bedelaar, «Mimi
en op dit oogenblik ook nader stond dan
't lachen.
«Een braaf man !c zei de bedelaar.
«Hoor eens,® zei de Baron,.... den
bedelaar een goudstuk in de handen druk
kende «je hebt alles trouw verteld
en.... zoo ik hoop naar waarheid.®
«Meneer,® zei Francois, naar 't schijnt
verruimd, dat hij alles had medegedeeld,
«indien ik geen waarheid heb gesproken,
zoo mag ik lijden dat
«Genoeg,genoeg,® zei de Baron,
«ga nu heen.®
«Ja,® voegde de Dokter er bij, «bezorg
je een goeden dag, waar ge wilt en kom
morgen bij my aan, dan zal verder voor
je gezorgd worden. Vindt u dat goed,
mijnheer de Baron
«Zeer goed antwoordde deze. «Hij kan
gerust zijn voor zyn verdere levensjaren.®
«God zegene u duizendmaal Meneeren,®
grinnikte de oude, gelukkig dat hij de ka
mer met zyn poedel verlaten kon.
Hy was nauwelijks buiten, toen Hein
hem al in den weg trad.
«Hoe is 't gegaanoud schoeljepak,®
vroeg deze, den strop verdiénd
«Nou gromde Frangois.
«Of heb ik je een goeden dag bezorgd
«Loop heen, akelige knypert,« zei Fran
gois en liep weg, omdat hy zeker weinig
zin had zijn goudstuk met Hein tedeelen.
En in de kamerKlaar was er nu
ook bij gekomen en had gehoord van de
groote ontdekkingen zoo als zij dat noem
de, ze kon maar niet genoeg hare ver
bazing te kennen geven.
Wordt vervolgd.
MITWSBLAB
voor Hot Land van Hoosden eo Altena, de Langstraat on do Boiielerwaaro