feuilleton.
ier.
Und van altena
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3687. Woensdag 11 Juli 1917.
ir
i
y:
yïf.
AAA/
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 0.90,
franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 60 cent. Elke regel
meer 10 cent. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmiddag
4 uur ingewacht.
Een van de zedewetten, die voor
Jood en Christen tegelijk geldig zijn,
is het verbod den naam des Heeren
niet ijdel te gebruiken, met andere
woordenniet te vloeken.
Geen mensch is er, naar wij mee-
nen, die desgevraagd met de hand
op diet hart' zou durven verzekeren,
dat hij vloeken oorbaar, fatsoenlijk,
of stichtelijk acht. Door de publieke
opinie wordt het onvoorwaardelijk
afgekeurd en wij herinneren ons nog
uit onze schooljaren, dat ons van
onzen „De Ruijter" verteld werd dat
hij er nooit een knoop op lei en dat
wij dit allen zeer mooi vonden.
En niettegenstaande dat alles
er wordt veel gevloekt. Beschaafd
en onbeschaafd, geletterd en onge
letterd, geloovigen en ongeloovigen,
jonge dames, soldaten, polderjongens,
oude vrouwtjes, matrozen, iedereen
doet het, de eene op meerdere, de
andere op mindere wijze, dikwijls
onbewust, onwetend.
Er is een groot onderscheid zoowel
tusschen degenen, die zich aan het
kwaad schuldig maken als tusschen
de vloeken zelf.
De een vloekt, omdat het vloeken
een deel is van zijn eigen ik, hij
heeft het onwillekeurig in den hui-
selijken kring overgenomen; een an
der doet het, omdat het bij menschen
onder zijn stand zoo behoortweer
een ander om zoogenoemd kracht en
klem aan zijne redenen bij te zetten,
om zijn zeggingskracht te vermeer
deren, een vierde doet het zoo niet
weet u, maar als hij eens dronken
is, dan loopt hij zoo in zijn eentje
vloek op vloek te stapelen, een vijfde
vooral onder het jongere geslacht
doet het weer omdat het groot staat,
zijne onbeduidendheid moet hij door
vloeken doen vergeten, een zesde
weer maar wie zal de zielkundige
verklaring van het bedroevende ver
schijnsel bij allen geven?
Hoe algemeen de gewoonte ook
moge zijn, het is toch zeker dat zij
minder is dan vroeger. De tijden
zijn voorbij, waarin gebeuren kon
4 Vertelling van Vacano.
Juffrouw Hinrik maakte zich een verwijt
van ieder stuk brood, dat zij at, en wan
neer zij 's avonds de kleine bodenkamer
betrad, die men voor haar gehuurd had,
stak zij niet eens een eindje kaars aan.
Weldra nam zij in huis nog de bedie
ning op zich van eenige ongetrouwde hee
ren, liet van tijd tot tijd ongemerkt een
geldstuk in de tafellade van hare meeste
res vallen en loochende dan met een stalen
voorhoofd er iets van te weten. Alleen
voor haar kleinen Adi werd zij eene ware
verkwistster, nooit ging zij met hem uit
zonder wat lekkers of een stuk speelgoed
voor hem te koopen, want de kleine
Adriaan was haar trots, haar afgod. Wan
neer de breedgeschouderde Vlaamsche met
haren »Adk aan de hand fier en geluk
kig over straat liep, dan scheen geene ko
ningin haar gelijk. En toen zij in den
tuin van de Tuileriën eens twee dames
hoorde zeggen, dat de eenige fatsoenlijke
kleeding voor kleine jongens een fluweelen
kieltje was, toen maakte zich het idee fixe
van haar meester, dat Adriaan absoluut in
het fluweel gekleed moest gaan. Zij breid
de, naaide, verrichtte diensten bij alle par
tijen der buren, kroop als 't ware voor de
hetgeen volgt.
Toen de hertogin van Marlborough
Lord Mansfield niet thuis vond en
en haar naam niet zeide, duidde de
knecht haar aan door hare manier
van spreken aan te halen en te zeg
gen „Ik weet niet hoe zij heet, maar
aan haar vloeken kon ik hooren dat
zij eene voorname dame was."
En Brillat schrijft in zijn werk
over smaak en goeden toon, dat hij
de vreemdelingen, die Engeland be
zoeken aanraadt om bij alle mogelijke
gelegenheden zoo krachtig mogelijk
te vloeken, als zij zich bij den min
deren man aangenaam willen maken.
Er zijn zoovele vloeken in de we
reld dat eene verklarende lijst stellig
eenige bladzijden druks zou beslaan.
Zoo groot het getal is, zoo groot is
ook de verscheidenheid Bij al het
geen los en vast is in hemel en op
aarde, bij het heilige en het heiligste,
bij het dierbaarste zoowel als bij het
laagste en gemeenste, bij het indruk
wekkendst natuurverschijnsel en bij
het meest alledaagsch artikel uit den
kruidenierswinkel, bij het leven en
bij den dood. Eenige van die groote
woorden zijn zeer goed te vergelij
ken bij geschut van zwaar kaliber,
die met voorbedachten rade worden
gebruikt om indruk te maken andere
daarentegen zijn dood onschuldig en
eerder te vergelijken met stopwoor
den om armoede aan gedachten en
gebrek aan woorden te verbergen.
Een groote menigte kent de wereld
niet eens meer als vloeken en hecht
er in het geheel geen beteekenis meer
aan.
Om niet te spreken van de verou
derde, die wij nog bij onze blijspel
dichters vinden, zooals Gans honden
voor Gods wonden (de wonden van
Christus), Gans doet voor Gods dood,
sakkerlijsjes of sakkerloot bij verbas
tering voor saere lijden, het heilige
lijden, en elle weken of selle weken
voor Gods heilige weken, die thans
geheel *in onbruik zijn geraakt, her
inneren wij aan Sakkerjen, Sakker-
ment voor Sacre Dieu en Sacrament,
aan Jasses en Jeetje en bij Kris en
Kras, die hun oorsprong nog duidelijk
verraden, aan het Jessemarie en
Jessemariejosep, die in Limburg nog
in gebruik zijn, aan Potverblomme
oude vrijgezellen, by wien zij opruimde,
ten einde een extra fooitje op te loopen
en wierp eindelijk op zekeren avond met
een knorrig gelaat en vuurrood van ver
legenheid een stuk fluweel op tafel met
de woorden»Daar is nu het fluweel voor
onzen Adi.«
Mevrouw Eyckens keek verwonderd, ja,
bijna ontsteld van haar werk op en zag
nu eens de stof, dan weder de dienstbode
aan. »Wat heb je daar nu gedaan? Nu
stond Hinrik bijna giftig op. »Wel we
kunnen ons kind toch niet als een bede
laarsjongen laten rondloopen. Iedere fat
soenlijke knaap draagt een fluweelen kieltje,
en het spijt me wezenlijk voor u, mevrouw,
dat ge dat nog niet weet.« Dit zeggende stoof
zij boos de kamer uit, en toet» Pauline
haar nasnelde, vond zij de trouwe dienst
bode op de trap naar haar zolderkamertje
zittend, de hagelwitte schort, die in stijf
heid voor een plank niet onderdeed, over
het hoofd geslagen, in tranen badende.
Toen juffrouw Hinrik den volgenden
morgen in de huiskamer kwam, vond zij
het fluweelen kieltje voor den kleinen jon
gen reeds kant en klaar en hemzelver. daarin
trots rondstappend. Pauline had er den
geheelen nacht aangewerkt om de goede
ziel het genoegen te verschaffen van reeds
den volgenden dag het kind in zijn nieuw
statiegewaad naar den tuin der Tuileriën
te kunnen voeren. En kindermeid en kind
bewogen zich dan ook dezen dag onder de,
in de tuinen zich bevindende wandelaars
en o Jeemi, aan gunst, grut, gort,
gosjes en gosjemijne, aan Jandoome,
seven sakken krenten voor Zeven
Sacrementen, altemaal basterdvloeken
die hun oorsprong danken aan ja
aan huichelarij, aan de poging
om het geweten gerust te stellen.
Een vloekwoord wordt in den regel
gemaskerd binnengeleid, bewijs ge
noeg, dat de inzender er zich voor
schaamt, althans verzekert is van
den afkeer zijner hoorders. Blijkbaar
dienen vloeken hoofdzakelijk en oor
spronkelijk tot bevestiging van het
geen men zegt, of tot bedreiging van
dengeen tot wien men spreekt. Om
het doel te bereiken en het middel
te gebruiken zonder zich te bezon
digen, maakt men het woord gewoon
lijk min of meer onkenbaarzoo
verheugt zich de blikslager in de eer
aangeroepen te worden bij elke mo
gelijke gelegenheid. Zoo moet de
Donderdag dikwijls dienst doen om
eene bewering te bekrachtigen of
om verbazing uit te drukken, zoo
zegt men wat hamer voor verzach
ting van wat hagel, welk woord zelf
weer tot plaatsvervanger dient van
den naam eener andere natuurkracht.
Door deze en dergelijke kunstena
rijen brengt men te weeg, dat het
vloekwoord ophoudt zoowel steen des
aanstoots als schuldbrief te zijn en
toch de bedoelde uitwerking niet
mist. Liever dan verstaanbaar en
duidelijk te vloeken, bezigt men den
basterdvloek; liever dan brutaal en
overmoedig te verzaken wat plicht
matig is, steekt men zich tenminste
in het kleed der deugd en huichelt
men, maar bewijst zoodoende' hulde
aan de deugd.
Het is evenwel waar, dat menigeen
(|en basterdvloek gebruikt, zonder te
weten dat hij een woord van ver
dachten oorsprong op de lippen neemt
en menig eerbare ziel zou huivenen
als zij wist, dat haar goeiekens of
gossiemijne niets anders is dan eene
verbastering van den naam van het
Opperwezen. Daartegenover staat
evenwel, dat eene massa anderen
onverbasterde vloeken met welgeval
len op de lippen nemen en bij elke
gelegenheid, dat zij den mond open
doen, de heele rei geweldige natuur
krachten de revue laten passeeren
als eene groote en eene kleine pauw. Zoo
weinig is er toe noodig om tevreden te
zijn, zelf in het armste bestaan
Te midden van dezen bescheiden aan
vang van een nieuw leven trof een tweede,
vreeselijke slag de arme, jonge vrouw. Haar
echtgenoot was in de zoo geheel verander
de omstandigheden nog nooit het ongeluk
te boven gekomen, dat hem neergeworpen
had, somber, hopeloos verrichtte hij zijne
werktuigelijke bezigheden, steeds meer en
meer in moedeloosheid en droefgeestigheid
verzinkend, totdat deze op zekeren dag in
waanzin oversloegen. Hij moest naar een
gesticht gebracht worden en stierf daar na
korten tijd aan razernij. Zijne ziekte ver
slond echter de laatste middelen, die der
familie van vroeger nog gebleven waren.
Mevrouw Eyckens had zich met berus
ting, ja, bijna glimlachend in de armoede
geschikt, doch het vreeselijke uiteinde van
haren echtgenoot brak haar kracht en haar
moed. Zij werd ziek. Haar gansche zenuw
gestel scheen geschokt. Al haar levensmoed
was weg. Zij verliet het bed nietiedere
lichtstraal ieder gedruisch veroorzaakte
haar de hevigste pijnen, en de ellende, de
naakste ellende trad in de kleine woning
en vergalde het bestaan dier arme schepsels.
1II. De buurman.
Ja, de naakte ellende had zich in het
armoedige kamertje genesteld, dat Pauline
met haar kind bewoonde. En voor deze
ellende moest zelfs de angstvallige, Vlaam
en die bij elke gepaste of ongepaste
gelegenheid alle mogelijke helscke
straffen over zich oproepen. Behoo-
ren de lieden die dat doen tot de
onbeschaafde klassen, dan halen wij
de schouders op en zeggen wij „ze
weten niet beter." Hooren wij het
van een aankomend jongmensch, dan
lachen wij om de moeite die hij doet
om voor vol te worden aangezien
rekent de overtreder zich onder de
beschaafde lui, dan houdt men zijne
beschaving hoogstens voor eene op
gelegde. Waar men zich over schaamt
in fatsoenlijke gezelschappen en onder
dames, kan toch nooit recht in den
haak zijn en iemand, die zich elk
oogenblik aan» ruwe taal fe buiten
gaat, valt het moeilijk zichzelven
voor eenige oogenblikken ook maar
te bedwingen.
Wat ons echter het allermeest stuit
is het gebruik van Gods naam zelf
op lichtvaardige wijze. De basterd
vloeken worden, zooals we al zeiden,
dikwijls gebruikt zonder dat de men
schen zelf het woord begrijpen dat
ze zeggen. Maar nu Gods naam zelf
Ik ken een man en een vrouw uit
zeer goede kringen, die ieder oogen
blik als uiting van schrik, bewonde
ring, vrees, ja ten allen tijde Gods
naam in den mond hebben I Hoe is
het toch mogelijkZouden zulke
menschen niet voelen hoe zij te kort
schieten in eerbied jegens het Opper
wezen en ook, hoe zij noodwendig
anderen moeten kwetsen, die dien
Naam niet anders dan met den groot
sten eerbied op de lippen nemen.
Het wordt in gedachteloosheid ge
daan maar dit is ook niet te ver
ontschuldigen. Een kindermeisje, dat
in gedachteloosheid het haar toever
trouwde kind uit het raam laat vallen
zouden we zeer zeker laken waarom
is dat vloeken uit gedachteloosheid
te verontschuldigen
Neen, niet vloeken, geen basterd
en geen echte vloeken. Onze taal
is werkelijk krachtig en rijk genoeg
om ten allen tijde te kunnen uit
drukken wat men wil.
Niet vloeken.
BUITENLANDSCH OYERZICHT.
sche zindelijkheid wijken, die vroeger de
trotsch van juffrouw Hinrik was geweest,
want aangezien laatstgenoemde zich in het
kamertje niet meer durfde te bewegen,
zonder de zieke te hinderen, zoo legde het
stof zich langzamerhand op alles en ver
leende aan de geheele woning het eentonige
grijs der verwaarloozing. Mevrouw Eyc
kens bemoeide zich met niets meer, zij
bleef onverschillig voor alles, wat haar
omgaf, en was zelfs niet eens in staat, de
eenvoudigste bevelen te geven, zonder de
hevigste zenuwpijnen te ondervinden. Op
de goede Hinrik rustte alzoo al de last
van het werk en de verantwoordelijkheid,
en menigmaal overviel de sterke vrouw
zulk een gevoel van hulpeloosheid, dat zij
niet anders kon, dan voor de buurvrouwen
rechts en links haar hart uit te storten.
Deze buurvrouwen bleven natuurlijk niet
in gebreke zich om iedere kleinigheid te
bekommeren, die het huishouden der arme.
jonge weduwe betrof, ja, zij drongen met
hare hinderlijke leedbetuigingen, met hare
raadsgevingen en huismiddeltes tot zelfs in
de ziekenkamer door, en Pauline, hulpe
loos, gelijk haar toestand haar maakte,
moest dat alles lijdelijk als in een verward
droom dulden.
Nu en dan flikkerde er eene bewuste
gedachte in den matten, vleugellammen
geest der zieke op herstellen herstel
len en arbeiden. Maar zou zij dat ooit wel
weer kunnen Ach, niet voor zich zelve
bad zij den hemel, om redding, om her-
Hoelang zullen ze het nog kunnen vol
houden Zoo wordt telkens gevraagd en
met de »ze« bedoelt men dan gewoonlijk
de centraler), en onder hen weer voorna
melijk de Duitschers. Algemeen wint de
opvatting veld, dat het maar een kwestie
van tijd is, om Duitschland met gebonden
handen overgeleverd te.zien aan de geal
lieerden. Immers het wordt uitgehongerd,
het leert zijn militaire krachten in, het
gaat de noodige grondstoffen missen. Nog
enkele maanden, desnoods nog een jaar,
en Duitschland is op.
Daar mag in deze beschouwing veel
waarheid zijn, toch moet men niet verge
ten, dat ook de geallieerden uitgeput ra
ken en in zeer moeilijke omstandigheden
komen. Luister slechts naar wat Winston
Churchil (een onverdacht getuige dus)
schrijft over het duikbootvraagstuk.
»De duikboot heeft bij hare aanvallen
op onze scheepvaart getoond geen eerbied
voor onze strategische theoriën of' de mee
ning onzer autoriteiten te hebben. Onze
meest verbreide opvattingen, onze hoogst
geplaatste en aanzienlijkste persoonlijkhe
den worden door de duikboot uit hun
evenwicht gebracht. Zij is een nieuw en
revolutionair feit van het grootste belang.
Indien de oorlog lang genoeg duurt, zal
de duikboot ongetwijfeld de beslissende
factor blijken.
Wee onze zelfingenomenheid Wee onze
tevredenheid Wee onze hooggeplaatste
deskundigen De duikboot, die rebellische
nieuweling, trekt zich niets van hen aan.
Zlj is de belichaming van de oorlogsge
dachte. Onbarmhartig, onverbiddelijk, re
volutionair en doodelijk. Met de duikboot
kari niet worden afgerekend, dan door
nieuwe en koene oorlogsgedachten, die
passen bij het reusachtige probleem van
den hedendaagschen oorlog.
Eerst wanneer wij een offensieve strijd
wijze ter zee hebben uitgedacht, en in
practijk brengen, zullen wij onze schitte
rende Engelsche vloot kunnen bevrijden
uit den toovercirkel, dien de Duitsche
duikboot om haar heen heeft getrokken.®
Nietwaar, dat wil wat zeggen, dat een
Engelschman zóó iets schrijft »de duik
boot zal ongetwijfeld de beslissende factor
blijken.Het op zijn vloot zoo trotsche
Albion, dat meende de alleenheerscher te
zijn op zee, onoverwinlijk, ja onaantastbaar
door zijn reusachtige oorlogsschepen, begint
stel, alleen voor haren lieveling, voor haren
kleinen jongen.
Dokter Destrée, de armendokter van de
wijk, die mevrouwEyckens behandelde, had
bewerkt, dat Adriaan op een klein kin
derschooltje in de buurt kwam. Hij pre
dikte ook meestal echter tevergeefs
tegen de bezoeken der onrustige en bab
belzieke buurvrouwen. Want alles, wat hij
kon doen, was zijne patiënte aan te ma
nen tot eene volstrekte rust en van den
tijd en het toeval verder de genezing te
hopen, die in het gemoed beginnen moest.
Onder de buren, die menigmaal in de
kamer der jonge, schoone zieke kwamen,
bevond zich ook een klein, schraal, oud
mannetje van de nobeletweede verdie
ping. De heer Mussault aldus heette
hij werd door de oewoonsters der
hoogere verdiepingen als een exeptioneel
wezen bewonderd en gegroet, en ofschoon
bij niet veel sprak en het liefst toehoorde
werd toch ieder zijner woorden als een
orakel beschouwd. Het geheim dezer glo
rie en van dit aanzien bestond in eene
rente van tienduizend francs, waarin de
oude heer, zooals men zeide, zich verheu
gen mocht. De bril op den neus, een ge
borduurd kalotje op den kalen schedel, de
handen in de diepe zakken van zijn huis
jas, zat hij wel eens in Pauline's kamer
en hoorde het gewauwel der ongenoode
buurvrouwen met eene onverstoorbare kalm
te aan.
Wordt vervolgd.
1
M Lui hi Hen
VLOEKEN.