St. Pauls-Cathedraal verbrand. Und van altena Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No, 3772. Woensdag 8 Mei 1918. FEUILLETON. v "v\>* Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden ƒ1.05, franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 60 cent. Elke regel meer 10 cent. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmiddag 4 uur ingewacht. Een dezer dagen las ik het ver haal van een grooten brand in Lon den in het jaar 1666. We hooren tegenwoordig zooveel over branden, ontstaan door het bommenwerpen op Londen, dat het wel eigenaardig is het relaas te lezen van zulk een groote ramp in vroeger tijd. Ik laat het daarom hieronder volgen. Op een Zondagmorgen in Septem ber van het jaar 1666 zat er een jongen van de Westminster school, Taswell genaamd, met zijn school makkers in de Abbey. Westminster school is een bekende kostschool in Londen, die nog bestaat. Bij zulke kostscholen, public schools, heeft men gewoonlijk een kapel, waar de jon gens de morgengodsdienstoefening komen bijwonen. Westminster school heeft nooit zoo'n kapel gehad, en de jongens van die school gingen daar om altijd naar de Abbey. En gaan nog daarheen. Taswell was nu ook zoo op 'n Zondagmorgen in de kerk, toen er, midden onder de preek, het bericht gebracht werd, dat er brand was. En een groote brand. Londen stond in brand. Met de vele houten huizen, die Londen toen nog telde en waarvan er nog eenige in Holborn over zijn, was een brand iets ver schrikkelijks. De menschen waren dan ook voor een groot gedeelte zoo geschrokken op het bericht, dat ve len de kerk verlieten vóór het eind van de preek. Taswell was ook on der deze. Vele jaren later schreef hij tenminste in een boek, dat over deze gebeurtenissen handelt, dat „he took leave of te preach", wat wel niet veel anders beteekent dan dat hij voor het einde der preek de kerk uitging. Hij moest eens zien, wat er waar was van het nieuws. Toen hij bij de rivier de Theems kwam, was het eerste wat hij zag, vier booten volgepropt met menschen, die op deze wijze het gevaar trachtten 4te ont komen. Velen hunner waren slechts in dekens gewikkeld, al hun kleeren waren verbrand. Er woei een koude Oostenwind, en de vlammen sloegen zoo snel van het eene huis _p het Schets uit het Geldersche dorpsleven. (Dialect van de Graafschap Zutphen.) door 2 D. M. MAALDRINK. Gefluuster Snikken Lachen Traonen Traonen van bepreufde trouw Traonen van geluk En dan wèr, krek of een mussche sjilpt, maor toch nog een betjen anders 1 Jao 1 toch nog een betjen anders Met een blij en dankbaar hart had Dirke afscheid genomen van haar minnaar, die beloofd had spoedig de gewichtige zaak met haar ouders te overleggen. Thans stond zij nog een poos in zoete overpein zingen verzonken aan den achterkant der schuur, waar het gesprek tusschen de ge liefden gevoerd was. Zoo'n bovenste beste jongen Altied zoo trouw en zoo erlijk als gold En dat'k hum een eugenblik heb kunnen verdenken S Maor hi kon er ook wal an ieder vinger iene kriegen En met het naojaor zal het dan wèzen I 't Is haost niet te geleu- ven 1 't Is al zoo vake mis ewestWat zal 't erst vremd wèzen veur vaoder en moeder Toen veur vief jaor Mientje met Roelink's Derk trouwde, was 't ook zoo andere over, dat het wel scheen, of heel Londen zou afbranden. Dien heelen onvergetelijken Zondag groeide de brand aan. En zoo vertelt Taswell verder „den vol genden dag verzamelde de overste van de Westminster school zijn leer lingen om zich, opdat zij gezamenlijk bij don brand de behulpzame hand zouden bieden. We waren uren lang bezig met emmers water aan te dra gen." Ik kan begrijpen, dat de jongens dit aangenamer werk vonden dan hun gewone Maandagmorgen bezigheden. Zich zoo eens behulpzaam te toonen, dat is wat voor een jongen of hij padvinder is of niet, dat doet er niet toe. Maar wat hielp het Dinsdag woedde het vuur nog met onvermin derde kracht voort. 's Avonds na zonsondergang was Taswell weer op de been. Hij stond op een van de bruggen over de ri vier. Toen was het, zegt hij, dat plotseling boven in de St. Paulskerk het vuur uitbrak, en voor negen uur stond de geheele kerk in lichterlaaie. Het vuur was zoo hevig, dat Tas well, die ver weg op de brug stond, bij het schijnsel er van een Latijnsch boek met kleinen druk, dat hij bij zich had, gemakkelijk kon lezen. Zeker heeft de directeur van West minster school onzen jongen vriend den volgenden dag aan zijn school werk gezet, en hem belet uit te gaan, want hij vertelt, dat hij eerst op Donderdag trachtte de St. Paulskerk te bereiken, maar de grond was zoo heet, dat hij zijn schoenen bijna schroeide. Hoe dit ook zij, het lukte hem over den heeten grond bij de plek te komen, waar de St. Paulskerk had gestaan, en daar zag hij wat er nog van dit zeshonderd jaar oude gebouw was overgebleven. Zeshon derd jaar, sedert de komst van Wil lem de Veroveraar, had de kerk daar gestaan en ze had Londen om zich heen zien groeien. De eerste St. Paulskerk, zegt men, was gebouwd door Ethelbert, koning van Kent, die in 597 met een groot deel zijner onderdanen het Christen dom aannam. Dit eerste kerkje werd onder de regeering van Willem den Veroveraar door brand vernield. De lèg in hoes 1 Maor vaoder en moeder hebt altied nog Gait Willem óver. En als hie mettertied is een mêken zöch, dan hebt ze van niesent een dochter in de boerde- rieje Maor 't is krek of ik vaoder heur rcepen «Dieke Die ke Zij haastte zich antwoord te geven en spoedde zich naar haar vader, die bij de heindeure stond. »Wat wol ie, vaoder «Wi hebt oe al overal ezochtsprak op zacht verwijtenden toon een man van bij de zestig jaren, maar die nog in het volle bezit zijner krachten scheen en toen liet hij er met iets bevends in zijn stem op volgen »'t Schient dat het niet al te best is met Mientje «Niet al te best met Mientje herhaalde Dieke met kloppend hart. «Nee Derk is krek zoo ewest en hi is noe op weg naor den Domenèr Wi gaot zoo daodelijk naor haor toe. Maok oe maor klaor k »0 mien God, wat zeg ie, vaoder Naor den Domenèr Is het zoo slim met Mientje Zeg mien dan maor alles. Wat schèlt haor «Derk zei dat ze al een paor daogen niet recht goed was. Toen had ze al eklaogd óver heufdpiene en noe was ze tégen den middag inens zoo raor eworden, bie stormkes doezelig en dan manges benauwd. «En noe is 't al aovend, vaoder 1 Kon Derk niet èrder ien van zien volk de bood- kerk, die toen door den Veroveraar gebouwd werd, brandde gedurende de regeering van Stephen gedeeltelijk weer af, voordat ze nog geheel ge reed was. Onder de regeering van koningin Elisabeth werd de toren door den bliksem getroffen en brand de de kerk vier uren lang. De brand van 1666 was dus de vierde. Wat was er in die 600 jaar al veranderd. Toen men de kerk begon te bouwen op den heuvel, die nu nog Ludgate Hill heet, was er op de plaats waar zij verrees, niets te zien dan bosch. Het waren groote woeste wouden, vertelt ons de geschiedschrijver, vol herten, wilde zwijnen- en buffels. Alleen jagers en soldaten waagden zich er in. Maar langzamerhand verdwenen de bosschen, er werden huizen gebouwd, want de menschen woonden gaarne in de nabijheid van deze groote en schoone kerk. En zoo begon de stad te groeien, totdat dit gedeelte van Londen, inplaats van een eenzame en woeste, plek. een van de drukste en bedrijvigste werd van geheel Londen Toen we er stonden, stelden we ons nog eens onwillekeurig het too- neel voor, dat Taswells oog aan schouwde, die ons de bijzonderheden van den brand heeft medegedeeld. De groote kerk was Dondermiddag niet meer dan een ruïne. Het dak was ingestort, de klokken waren gesmolten, en zelfs terwijl Taswell er stond, vertelt hij ons, kwamen er hele hoopen steenen neervallen met groot geraas tot vlak voor zijn voe ten, zoodat hij gevaar liep verpletterd te worden. Hij vulde zijn zakken met klein stukjes van deze steenen als een herinnering aan de oude St. Paulskerk en ging wijselijk van deze gevaarlijke plaats weg. Door de «zwarte duisternis", die over Londen scheen te hangen, ter wijl de huizen nog rockten en smook ten, ging hij terug naar Westminster. Op zijn weg zag hij honderden mannen, vrouwen en kinderen, die nu dakloos waren en beroofd van alles. Zij kampeerden in de straten. Hij hoorde van allerlei ellende, die ze geleden hadden. Och wat een narigheid. Ook nog door mensche- lijke boosheid. Velen waren van schap laoten doen?« 't Is of de oude man aarzelt bij deze ge gronde opmerking zijner dochter. Na een korte poos herneemt hij «Derk had edacht dat het wal kelte zol wèzen. En hi had het zoo druk met heujen, datte eigens niet van 't land kon en ook gien van zien volk kon missen. Maor hi had de neijster naor den dokter laoten gaon.« «Druk met heujen sprak het diep ver ontwaardigde meisje, «druk met heujen, als zien vrouw zwaor ziek lig En dan, als erst 't heujen edaon is, nog eigens het hoes oet te ioopen Zij barstte in tranen uit en ook haar vader werd het te machtig. Maar spoedig daarna vraagt ze weer»Nog ien ding moj( mien zeggen, vaoder, en dan zal'k in tien telkens klaor wèzen en vliegen over de weg is de dokter er al ewest «Toen Derk van hoes gink, nog niet maor ligte zalle er noe wal wèzen Noe weet ie alles, Dieke Gao noe naor oew kaomerken 1 Nee hold is. ik zol nog vergèten oe de boodschap óver te brengen dat Mientje oe zoo gerne wil spreken. «Koj' dat niet daodelijk zeggen, vaoder riep het meisje op eenigszins boozen toon, maar schier onmiddellijk daarop gaf ze hem een kus en zeide «Nemp mien niet kwao- lijk, vaoder I Al wil ie oe groot holden, ie bint krek zoo van de köke als ik «Dieke, Dieke !c snikte de oude man, na zich lang bedwongen te hebben, «Derk kwam er ook zoo roew met an alles beroofd, wat zij hadden. Toen het vuur de straat naderde, waar zij woonden, vertelden zij, waren er mannen gekomen, die aanboden hen te helpen om hun meubelen, hun kleeren en kostbaarheden in veilig heid te brengen. Maar inplaats van geholpen te worden, waren ze be stolen. Anderen, die dicht bij de St. Paulskerk woonden, brachten hun goederen en hun boeken in die kerk. Ze meenden, dat, daar de kerk op een heuvel stond, ze wel niet in brand zou raken En toen de kerk nu ook afbrandde, verbrandde ook al wat zij hadden. Het behoeft ons niet te verwonde ren, dat 1666 een rampjaar was en bleef. Het duurde maanden, voor de puinhoopen waren opgeruimd en de huizen werden opgebouwd. Nu geen huizen meer vain hout, maar van steen. Maar werden de huizen spoedig herbouwd, de St. Paulskerk, Londensch kathedraal, de trots van iederen rechtgeaarden Londenaar, was weg. Ja, er waren stukken van blijven staan, maar weer opbouwen, dat ging niet. Men probeerde het wel, maar zoodra er een nieuw stuk gebouwd was. stortte het oude deel weer in. En daarom moest men ten laatste de hoop wel opgeven. De oude stukken werden neergehaald en Sir Christhopher Wren, de groote bouwmeester, werd bij koning Karei II ontboden, om een nieuwe St. Paulskerk te bouwen op de plaats, waar de oude zoovele honderden ja ren gestaan had. BUITENLANDSCH OVERZICHT. Daar zal menig lezer zijn, die dit blad zal bewaren tot een rustig uurtje op den Hemelvaartsdag om dan, naar wij hopen, bij een koesterend Meizonnetje zich te la ten vertellen hoe het in de wereld toegaat Het zou ons niet verwonderen, als dan de gedachten al lezende gingen afdwalen «Hemelvaart en oorlogszwaard. Prediking van een ongeziene wereld der heerlijkheid en de schrikkelijke werkelijkheid van een zienlijke wereld vol gruwel. Hemel een woord dat omsluit alles wat goed en lie felijk en rein is. En die hemel zich wel vend over een aarde, ach zoo duister en ellendig en slecht. «En moeder vroeg de dochter op nieuw verschrikt. «Oew moeder hef zich goed eholden, maar van het eugenblik af dat ze 't heurde, heb'k nog gien weurd oet haor kunnen kriegen. Zi trekt noe een ander jak an !c Bitter bedroefd snelde thans Dieke naar haar kamertje om zich een weinig te klee- den voor den smartelijken tocht. Zij was van haar jeugd af altijd bijzonder aan hare slechts anderhalf jaar oudere zuster gehecht geweest en die gehechtheid was gebleven niettegenstaande Mientje's huwelijk met een man, wiens ruwe onverschilligheid de fijngevoelige Dieke hevig tegen de borst stuitte. »'t Was al te veulle geluk opèns pre velde het meisje door haar tranen heen, «al te veulle opèns 1 Nog geen kertierken elejen most ik ook grienen, maor toen was het um heel wat anders 1 't Zal Aorend Jan ook spieten, want noe kump er vorèrst niks van trouwen in 1c Doch, alsof zij zich over haar zelfzucht schaamde, liet zij er onmiddelijk op volgen «Maor ik wol nog wal acht jaor wachten, als Mientje dan maor béter mocht worden Zie. daar knielt ze vóór de kist, waarin zij haar kleeren bewaartLuister 1 «Goede God I ie kunt zoo veulle aj wiltToe, maok mien Mientje spoedig wèr gezond Al doe'j 't dan ook allennig um de kin- der 1 Want wat mot er van de kinder worden, aj haor moeder wegnemt Hoe begrijpelijk is het dat de mensch, die wat dieper denkt, begeeren gaat met hartstochtelijk verlangen naar een rijk van vrede en heiligheid. Dat hij zich hier niet thuis voeltzich dag aan dag gekwetst voelt in zijn innigste verwachtingen en met den ouden zanger meeklaagt«Hier be neden is het niet.« Daar is een lied van Stalpaert van der Wiele, een R. C. priester, dat uiting geeft aan deze droeve stemming. Hij verhaalt daarin van een leeuwerik, die op een gras polletje met gezonken kopje neerzit in een kooi. De dichter vraagt aan 't diertje, waarom het toch niet zingt. Het heeft toch voêr in overvloed en een versch kla- verzoodje. Maar dan antwoordt de leeu- w< rik Hoe zou ik kunnen zingen in een gevangenis? Wilt gij dan met genucht Mijn gorgeltje doen kweeleri, Zend mij weer naar de lucht, En 't orgeltje zal spélen. Voor Hem, die a le dingen Schiep, met een enkel oog, Dus placht ik niet te zingen, Dan als ik klim omhoog. En dan komt de dichter in het gekweel van den leeuwerik, in zijn tju, tsju, een oproepadieu, adieu, (dat uitgesproken moet worden atju, d. i. naar God). Hier zal u dunken nieuw (spr. uit niuuw) Als g' u zult hooren nooden Door mijn adieu, dieu, dieu, (spr. uit tju) Te God, te God, te Gode. En tusschen 't teerelieren, Dieu, Dieu (God, God) weer telkenmaal, Om u te leeren vieren Den Schepper met uw taal. Is dat niet de vertolking, van wat leeft in het diepst der menschenziel. Zij ook voelt zich gevangen. Zij kan haar vleu gelen niet uitslaan. Zij wil omhoog, te God, tot God. De aarde ontstijgen om te zoeken een beter vaderland. Gij zijt er niet minder om, geachte le zer, wanneer op Hemelvaartsdag dit ver langen heel sterk in u leeft. En wat meldt ons de donkere aarde Ellende en nog eens ellende. Waar wij den blik ook heenrichten, 't is alles duis ternis. Een enkel bewijs. Nu de Duitschers wachten met hun zoo fel begonnen offensief voort te zetten, duiken van alle zijden uit de geallieerde Als een uur verloopen is, zit Dieke naast het bed harer zuster. De dokter is er geweest. Hij had de zieke nauwlettend gadegeslagen, maar daarop verdrietig het hoofd geschud en den predikant, die in middels met Derk verschenen was, iets ingefluisterd. Daarop was hij vertrokken om, naar hij zeide, over een half uur nog eens terug te komen, want hij had nog een patiënt in de buurt. De dominé had de zieke nog eenige woor den van troost toegesproken en een gebed met haar opgezonden tot den Heer van leven en dood. Dat had blijkbaar dei- kranke goed gedaan, hoewel het een diep weemoedigen indruk had achtergelaten, vooral op haar ouders en zuster. Daarop had de predikant zich tot haar man gewend met de woorden «Dat is voor u een Gethsémané »Wallie?« had Derk gevraagd, die in dertijd op de catechisatie tot de ongelèrden behoord had. «Gethsémané, vriend «Zou 'j dat denken, domenèr Jao, 't is een vremde ziekte en dat juustement in het drukste van den heujtijd, noe 't op régenen staot. Ik had van aovond al een schoer verwacht, maor als t dreuge wol blieven tot óvermargen, daor is 't mien te liever umme !c mr Hst Land van Neusden en Altena, Ie Langstraat en de erwaarö. Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1918 | | pagina 1