r-
ONZE WATERLINIE.
I
land van altena
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heugden.
No. 3790. Woensdag 10 Juli 1918.
FEUILLETON.
rB,s5§,
a
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 4.05,
franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 4—6 regels 60 cent. Elke regel
meer 40 cent. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmiddag
4 uur ingewacht.
In veel van de kleine dorpen en
steden van ons vaderland zijn mili
tairen ingekwartierd, en als burgers
en militairen dan te samen zijn, komt
het gesprek nogal eens over de ver
dediging van ons land. Vooral als
„het er weer eens spant" en de kans
op oorlog grooter schijnt. Dan moeten
onze landsverdedigers den vrouwkens
uitleggen wat er nu eindelijk gebeu
ren zal als de Duitscher ons land
binnen gaat rukken. En dan hooren
we telkens dat woord „Hollandsche
waterlinie" bezigen. De Hollandsche
waterlinie is de verdediging van Hol
land. Soms wordt er een kaartje bij
genomen en dan wordt heel aardig
uitgelegd waar die linie loopt en welke
beteekenis zij heeft Maar toch is
het niet ieder burger of burgeres en
misschien (ik durf het haast niet hard
op zeggen) ook ieder militair duide
lijk wat de Holl. waterlinie toch ei
genlijk is. En toch dienden wij
Hollanders dat wel allen te weten.
Maar kom we zijn nog niet te oud
om te leeren, en met een kaartje er
bij wordt onze voorstelling er van
zoo helder dat we ze nooit vergeten.
Holland dan wapent zich niet in
de eerste plaats met staal of beton,
maar met water.
Het mooist gebruik hebben we er
wel van gemaakt, toen we in 1672
onder leiding van Willem III met het
water een Fransch leger van 120 000
man en 20.000 ruiters tegenhielden,
en toen de beroemde koning Lodewijk
XIV met zijn nog meer beroemde
veldheeren Turenne, Condé en Lu
xembourg eenvoudig voor het water
konden blijven staan. Zoo ooit, dan
is het toen gebleken, dat we ons
kunnen verdedigen door middel van
het water.
Intusschen slechts een deel van
ons land.
Wij hebben aan de Oost- en aan
de Zuidzijde landgrenzen zonder eeni-
ge meewerking van de natuur in den
vorm van bergen of rivieren. Wan
neer we ons daar wilden verdedigen,
dan moesten we een ontzaglijke for
tenlinie bouwen, wat ver boven onze
krachten zou gaan. Aan de grenzen
EEN LEVENSBEELD.
»Paljas 1 ze kunnen er niet genoeg van
krijgen, om met het geachte publiek te
spreken. Ga jij maar heen, ik kan jou
niet meer gebruiken. Laat de lichten op
steken, want de muzikanten gaan aanstonds
naar binnen.*
De hansworst verdwijnt, en de honden
blijven zitten.
Opnieuw gaan eenige bezoekers de tent
binnen, en nogmaals spreekt de »spelrecom-
mandeerder« op hoogdravenden toon het
geachte gezelschap aan. De muziek geeft
ten tweeden male de laatste waarschuwing,
en de jongeheeren Carlo voeren met Bruin,
den Beer, een soort van horlepijp op de
stellage uit, terwijl signor Carlo, met va
derlijk welgevallen, zijn geslacht ziet dan
sen, en in stilte denkt*'t Gaat nog
maar slapjes vandaagwe zullen straks
de muzikanten nog een laatste waarschu
wing moeten laten geven.c
In de tent zelf is het nog vrjj donker.
Een enkele olielamp hier en daar aan den
wand opgehangen, verlicht de bezoekers,
die vol ongeduld naar de voorstelling uit
zien.
»Doar goat de pias I* roepen een paar
wordt dus de verdediging enkel op
gedragen aan het veldleger, en wan
neer dit den vijand niet weerhouden
kan, dan geven we het Oosten en
Zuiden van ons land, buiten de groote
rivieren, grootendeels prijs.
Doch, wil de vijand verder door
dringen, dan stuit hij op het water.
Komt hij van het Zuiden, dan stuit
hij op een groote watervlakte onge
veer van 's-Ilertogenboch tot Geer-
truidenberg. Deze landstreek immers,
het Land van Heusden en Altena,
moeten we in gewone omstandigheden
met kracht verdedigen tegen het
water, en we kunnen ze dus gemak
kelijk onder water zetten. Voorts
zijn onze breede rivieren voor den
vijand groote hindernissen, vooral de
Waal, en niet te vergeten, de Linge,
het „Aardige Rivierke" van Cremer,
dat we door sluizen bij Gorinchem
en bij Steenenhoek sluiten, zoodat
het zijn water niet kwijt kan worden.
Een vijand, die van het Oosten
komt, stuit eerst tegen den Gelder-
schen IJsel, waarvan wij de vier
bruggen hebben opgeblazen, en zoo
lang mogelijk trachten we hem het
bouwen van noodbruggen te beletten.
Ons veldleger moet dat doen.
Komt toch de vijand over den IJsel,
dan is de Veluwe voor hem open
terrein, doch we wachten hem weer
op aan de Grebbe-linie. We laten
dan n.l. de Geldersche Vallei en een
deel der Betuwe onder water loopen.
De Geldersche Vallei is het land
tusschen de Utrechtsche en de Gel
dersche heuvels van Rhenen tot
bij Spakenburg aan de Zuiderzee.
Het Noordelijk gedeelte kan onder
water gezet wrordon uit de Zuiderzee,
het overige deel moet zijn wrater
ontvangen uit den Rijn, de Lunter-
sche beek, de Barneveldsche beek
en andere kleine stroompjes. Deze
waterlinie strekt zich verder uit
dwars over de Betuwe tot waar Maas
en Waal elkaar voor het eerst aan
raken bij het begin van den Bomme-
ler waard.
Op deze waterlinie kunnen wre niet
al te vast rekenen in droge zomers
zijn die kleine beekjes niet te ruim
van water voorzien, en daar de
Grebbevallei nog al hoog ligt, kan
de Rijn er ook niet altijd genoeg
van hen, als zij Dorus langs de banken,
het trapje op, dat naar het tooneel leidt,
zien naderen.
»Nu zal het beginnen denken zij, als
ze zien hoe hij het grof geschilderde, door
den tijd en door lekkage onoogelijk gewor
den voorscherm ter zjjde duwt, en er ach
ter verdwijnt.
De knaap loopt over het tooneel en de
achterdeur van de tent uit. Zijn pruik
heeft hij afgezet en in den zak van zyn
hansworstenkleed gestoken, ais hij den ons
bekenden wagen, die vlak achter de tent
staat, nadert. Behoedzaam gaat hij het
trapje op, opent de deur, kijkt naar binnen
en luistert.
>Ik ben het, juffrouw 1 Heb je ook
iets noodig, wil je ook eens drinken
>0, ben jij het, Dorus Loopt het druk
vandaag Je hebt het warm, kind, 'k zie
het aan je voorhoofd, die pruik is te be
nauwd voor je. Neen, neen 1 'k heb geen
koorts meer, geloof ik, maar hoofdpijn.*
Dorus opent een van de raampjes, blijft
er een oogenblik voor staan om te voelen
of het ook tocht, en nadert de zieke met
brengen.
Doch wanneer de vijand ook over
deze linie dringt, en de Utrechtsche
heu vels in zijn bezit krijgt, dan komt
hij voor de Nieuwe Hollandsche Wa
terlinie te staan, die voor ontzaglijk
sterk geldt.
Zij begint aan de Zuiderzee bij
Muiden, volgt de Vecht tot bij Utrecht
dan den Vaartschen Rijn tot Vrees
wijk vervolgens de Lek op tot den
Diefdijk op de grens van Gelderland
en Zuid-Hollandlangs dezen dijk
tot de Linge en langs de Linge tot
Gorinchem, en ten slotte door het
land van Altena tot den Amer in aan
sluiting aan de Zuiderlinie.
Langs deze geheele lijn kan een
breede strook land wel een uur
gaans en meer op de meeste plaat
sen onder water worden gezet-
Het Noordelijkste deel neemt het wa
ter uit de Zuiderzeehet overige neemt
het door verschillende sluizen op uit
de Lek en uit den Waal.
We zorgen er voor, dat er niet te
weinig en niet te veel water over de
lage velden komt. De waterlinie moet
niet doorwaadbaar en niet bevaarbaar
zijn. Een groot voordeel is daarbij,
dat een gedeelte van den bodem klei
grond is, die heel spoedig in slijk
verandert en het voortgaan moeilijk
maakt, terwijl vooral de slooten en
grachten meehelpen de vijand kan
ze niet zien en komt, wanneer hij
waden wil, plotseling op groote diepte.
Een ander voordeel is, dat de vijand
op hooger grond staathij kan dus
het water niet aftappen. Wij moeten
alleen zorgen, dat hij de sluizen niet
in zijn macht krijgtdeze moeten we
dus verdedigen. Ook loopen er wegen
en spoorwegen dwars door de water
linie deze moeten eveneens verde
digd worden. En een belangrijk punt
is ook nog Pannerden, waar de Rijn
en de Waal uiteengaan, en waar wij
het zóó geregeld hebben, dat altijd
twee derde van het water door de
Waal en een derde door den Rijn
gaat. De vijand zou daar den Rijn-
Lek kunnen afsluiten, en onze water
linie zou een groot deel van haar
aanvoer van water missen.
Ter verdediging van onze water
linie hebben we dus een gansche
reeks van forten gebouwd, rondom
een apothekersfïeschje en een lepel in de
hand.
ï't Is tijd om in te nemen. Leelijk,hè.
Hier, drink maar gauw op, juffrouw Zoo,
neem dit na I Toe, hap dan op en
hij steekt haar een stuk chocolaad in den
mond.
»Wat is dat chocolaad hoe kom je
daar aan, Dorus Van je zakcenten ge
kocht Je bent toch een goeie jongen.
Neen, gerust niet, ik voel geen koorts meer,«
en zachtjetfs strijkt zij met de hand over
Dorus hoofd, dat deze tot haar overbuigt,
met de woorden »'k zal u straks weer
komen ingeven, hoorHij grijpt haar
hand tusschen de zijne, streelt ze herhaal
delijk, en vraagt: »Kan ik ook nog iets
voor u doen
»Neen, kind ik dankje Laat me nu
maar liggen, 'k zal zien of ik slapen kan,
want ik ben zoo moe, zoo erg moe.* De
knaap schikt zorgvuldig haar kussens te
recht, trekt de wollen deken over haar
voeten, en buigt zich nogmaals o.ver juffrouw
Keetje, die hij op innigen toon toefluis
tert
»Je moet gauw weer beter worden
zal je niet lang ziek blijven Ligt je hoofd
wel goed Als ge goed inneemt gaat het
over. Wel te rusten, juffrouw I*
Even zacht en voorzichtig als hij geko
men is, gaat de knaap weer uit den wa
gen. Bij de deur keert hij zich nog even
om en fluistertïGenachtEen
vriendelijk licht blinkt in zijn oogen als
Utrecht en verder ten Noorden en
ten Zuiden tot de Zuiderzee en tot
Noord-Brabant. Het Muiderslot en
het fort Loevestein worden ook tot
deze lorten gerekend, doch de meeste
zijn nieuwerwetsche, sterk gepant
serde forten, met groote vesting
kanonnen, die de verschillende we
gen voor den vijand onbegaanbaar
maken.
Natuurlijk moet het vuur dier ka
nonnen een vrijen weg hebben en de
artilleristen een vrij uitzicht; alle
boomen en boomgaarden en huizen,
die in den weg staan, worden dus
eenvoudig gesloopt. Want aan de
verdediging wordt alles opgeofferd.
Ook de bodem der waterlinie. Land,
dat lang onder water staat, wordt
onvruchtbaar. Dit geldt in de eerste
plaats van bouwland, en in de tweede
plaats van zeewater. Daarom tracht
men te inundeeren (onder water zet
ten) met rivierwater. Doch dit doet
ook kwaad, vooral wanneer het snel
over het land komt. Dan wordt de
bovenlaag tot een dichte korst, die
eenige jaren zonneschijn noodig heeft,
om weer vruchtbaar te worden.
En nu is het ten slotte nog moge
lijk, dat de vijand door het water
waadt, er over vaart, of dat hij de
sluizen in zijn macht krijgt en het
water laat afloopen. Dan rekenen
we nóg ons land niet verloren, want
dan verdedigen we nog de stelling
Amsterdam. Dat is het gebied ron
dom Amsterdam tot Muiden, Weesp
en Nieuwersluis, tot dicht bij Haarlem
en nog aan de overzijde van het IJ.
Dit land is zeer laag en kan dus ge
makkelijk met zoet water en met
zeewater overstroomd worden Boven
dien is het doorsneden met een groot
aantal slooten en vaarten, zoodat het
water op het land niet hoog behoeft
te staan. Men heeft aan den buiten
kant dijken gelegd, die het verdere
land behoeden voor overstrooming.
Ook hier hebben we weer een ge
heele reeks van forten, om den vijand
te beletten, dat hij nadert tot de dij
ken en de sluizen. Hij zou immers
de dijken doorsteken, en daardoor het
water over heel Holland laten stroo-
men, en daardoor zou het lager wor
den en wegvloeien.
Men heeft den straal van deze stel-
hij het trapje afgaat.
Een half uur later schatert het publiek
het uit bij de »productien« van den on-
vergelijken hansworst Theodorus, die dezen
keer zich zeiven overtreften als hij, ou
dergewoonte, aan het slot der voorstelling
rondgaat om een douceur of drinkgeld
voor den paljas*, valt menige cent en ook
een enkel zilverstukje in de bus en verschaft
hem na de deeling eenig zakgeld, dat hij
aanstonds in een kous wegstopt in een
hoekje van den wagen, aan hem alleen
bekend.
Bijna twee jaar was Dorus nu reeds bij
Carlo's gezelschap geweest en met den
tijd een bruikbaar lid ervan geworden,
want niemand kon zoo snel en goed als
hij de honden africhten, niemand wist zoo
als hij partij te trekken van alle kleinig
heden en zoo goed een nieuwe vertooning
met de honden en apen te bedenken en
uit te voeren. Over 't algemeen mocht
iedereen hem gaarne lijden, omdat hij ge
dienstig was en voor een vriendelijk woord
alles deed wat van hem verlangd werd.
Het was onmiskenbaar dat allen hem, niet
tegenstaande zijn jeugdigen leeftijd hij
telde even dertien jaren met een wei
nig meer onderscheiding behandelden dan
de anderen. Hij was een stille knaap ge
worden, die, als hij niets te doen had, kon
zitten mijmeren en droomen, terwijl hij met
de handen om zijn knieën geslagen, strak
voor zich heen keek. Bedaard ging hij
zijn weg, deed wat hij te doen had en
ling Amsterdam zóó groot genomen,
dat de kanonnen van den vijand geen
bommen in Amsterdam kunnen wer
pen, tenminste dit meende men toen
men het verdedigingsplan ontwierp.
De laatste vèrdragende kanonnen der
Duitschers brengen hier echter een
kink in de kabel.
Bovendien trachten we den toevoer
naar Amsterdam open te houden, over
de Zuiderzee en langs IJmuiden, dat
ook door een fort verdedigd wordt,
evenals de toegang naar de Zuiderzee
door het fort Pampus.
Als we zoo kalmpjes over onze ver
dediging spreken of schrijven kunnen
we ons geen denkbeeld maken van
de ellende die over ons land zou ko
men als die verdediging eens werke-
lijklieid zou worden. God spare ons
vaderland voor den gruwel van den
oorlog.
BUITENLANDSCH OVERZICHT.
En wie zal het nu op den duur winnen
Een vraag die duizende hoofden bezig
houdt. En ook wel vele harten. Hoewel
voor de meeste neutralen zal het wel een
vraag zijn die hen niet bijster boeit. Wat
trekt de doorsneê-mensch er zich van aan
hoe het in de groote wereld daarbuiten
toegaat. Als hij het in zijn kleine wereldje
van eigen belangen en zorgen maar goed
en rustig heeft laat hem al het andere
wereldgebeuren betrekkelijk koud. Natuurlijk
zal hij wel kennis willen nemen van wat
er om hem heen plaats grijpt. Maar dat
is voor het grootste deel uit een zekere
nieuwsgierigheid. Het raakt zijn diepste
wezen niet.
Toch mogen wij niet vergeten dat wat
nu op liet wereldtooneel plaats grijpt ook
van het hoogste belang is voor den neu
tralen mensch. Op de een of andere wijze
worden nu de grondslagen gelegd van een
nieuwe toekomst en het zal wel degelijk
van groote beteekenis zijn ook voor ons
wie het wint.
Bewust of onbewust voelt ieder, die een
weinig meeleeft en een beetje verder kijkt
dan zijn eigen slatuintje of bruine boonen
akkertje, dat ér ook voor ons wat aan het
gebeuren is. Vandaar dat wij ieder, van
wien wij vermoeden dat hij wat weten
kan aanklampen met de vraag: Wie
denkt u dat het winnen zal En het
antwoord is öf een gewichtig stilzwijgen
bemoeide zich overigens weinig met de
anderen.
Na de associatie met Hermans waren
er muzikanten gekomen en met hen een
verandering in Dorus' wezen. Hoe slecht
en valsch de muziek, die de vijf blazers
maakten, ook klonk, toch was Dorus in
den eersten tijd, zooals men het noemt,
niet van de muzikanten weg te slaan.
Een van hen, de eerste trompetter, een
Hanoveraan, was weldra zijn vriend ge
worden en bij hem bracht hij gewoonlijk
zijn vrije oogenblikken door. Löbell was
vroeger huzaar geweest en na met een
stijve knie afscheid van den dienst te heb
ben genomen, rondreizend muzikant gewor
den en eindelijk bij Herman's gezelschap
zooveel als muziekdirecteur.
De reeds bejaarde man speelde behalve
trompet ook nog viool begeleide op dat
instrument de evolutiën van miss Betty,
die zich verbeelde zwakke zenuwen te heb
ben en daarom minder goed tegen de
schelle tonen van het blaasorkest te kun
nen.
»Zou je mij niet knnnen leeren trom-
petblazen,« vroeg Dorus op zekeren dag,
toen Löbell na de voorstelling zijn instru
ment in den groen saaien zak pakte, die
voor dat doel besterad was.
Lachend antwoorde de Duitscher, ter
wijl hij zijn dikken grijzen knevel opstreek,
een groote zoogenaamde moffenpijp opstak
en als een stoomboot begon te dampen
Wordt vervolgd.)
ïZou ze slapen zegt hij zacht, en gaat
op de teenen naar het achtereind, waar
in de slaapplaats vrouw Keetje onder een
wollen deken ligt. Een hanglamp, waar
van de pit is neergedraaid, verlicht fliyiw
het binnenste van den wagen en het bleeke
gelaat der vrouw, als zij haar hoofd om
wendt en op zwakken toon vraagt»Is
daar iemand?*