Ie MMgmL
FEUILLETON.
UND VAN AlTENA
Uitgave: Firma L. J. VEERMAN, Heusden.
No, 4225, Woensdag 13 September 1922
WF Zij, die zich van
heden af op deze Cou
rant abonneeren, ont
vangen de nog deze
maand verschijnende
nummers GRATIS.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en VRIJDAGMIDDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.25,
en franco per post beschikt f 1.40. Afzonderlijke
nummers 6 cent.
Advertentiën van 16 regels 90 cent. Elke regel
meer 15 cent. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdagmiddag 1 uur en
Vrijdagmorgen. 9 uur ingewacht.
i.
Het is niet iets van recenten datum
dat wettelijke voorschriften bestaan
met betrekking tot de vleeschvoeding
van den mensch. Immers werden
reeds in overoude tijden voorschriften
gegeven in verband met het nuttigen
van vleesch. Stellig hadden die voor
schriften een godsdienstigen grond
slag, maar dit neemt toch niet weg
dat zij toch tevens ook van groot
belang waren voor de gezondheid
van hen, die zich met vleesch voed
den. Zoo geeft de Talmud voor
schriften omtrent het dooden van
slachtdieren en het onderzoek van
het vleesch na het slachten, terwijl
er tevens in wordt aangegeven welk
vleesch niet mag worden gegeten.
Ook de Koran bevat voorschriften
omtrent het eten van vleesch en
verbiedt o.m. het eten van vleesch
afkomstig van dieren, die een na
tuurlijken dood zijn gestorven.
De Romeinen kenden reeds een
goed toezicht op den handel in vee
en vleesch en op het keuren der
geslachte dieren, terwijl openbare
slachthuizen en vleeschhallen voor
hen geen onbekende waren.
Een en ander geeft dus blijk dat
er in de oudheid hygiënsehe voor
schriften met betrekking tot vleesch-
gebruik bestonden, al was dan ook
de ondergrond ervan in de aller
eerste plaats een godsdienstig beginsel.
Successievelijk trad in den loop
der tijden het godsdienstig motief
meer en meer op den achtergrond
en werd het doel der voorschriften
a
Door L. J. FIKKEE.
27)
Deze weg voerde in veel minder tijd
naar het huis, dan de marskramer daar
voor noodig had, door het andere pad te
houden, en zoo kwam het, dat Frederik
reeds eenigen tijd op het kruispunt was
aangekomen, toen hij eindelijk Jurgen ont
waarde, die regelrecht op zijn doel scheen
te willen afgaan, Toen hij echter den
rijkgekleeden jager in het oog kreeg en,
naderbij gekomen, in hem den rijken Fre
derik Vorster herkende, vloog eene uitdruk
king van blijdschap over zijn verweerd ge
laat. Aanstonds verhaastte hij nu zijn
schreden en trad, eerbiedig groetende, op
Vorster toe.
«Ik wensch u eene voortreffelijke jacht,
mijnheer.
«Dank u. Gij schijnt haast te hebben,
man.«
«Inderdaad, mynheer. Ik heb mij daar
ginds een weinig opgehouden, en nu tracht
ik den verloren tijd weder in te halen.
Tijd is geld, mijnheer, hoewel ik het geld
zou hebben, indien ik het voor het kiezen
had.«
«Dat geloof ik gaarne. Waar zal het
heen
steeds meer den mensch te bescher
men tegen de nadeelige gevolgen, die
het gebruik van ondeugdelijk vleesch
met zich kan brengen.
Reeds in meerdere Europeesche
Staten kwamen in de vorige eeuw
wettelijke regelingen van staatswege
betreffende de vee- en vleesckkeu-
ring tot stand. Niet aldus in ons
land. Bij ons bleef de vleeschhygiëne
tot nog toe een onderwerp van ge-
meentezorg en 't mag worden gezegd
dat de geschiedenis aantoont dat meer
dere gemeenten op te waardeeren
wijze de belangen harer ingezetenen
met betrekking tot het gebruik van
vleesch hebben behartigd. Zoo is het
bekend dat b.v. in het midden der vo
rige eeuw reeds openbare slachthuizen
bestonden in Arnhem, Maastricht,
Venlo en 's-Hertogenbosch. Zeer vele
der Nederlandsche gemeenten echter
lieten zich aan de vleeschhygiëne
weinig gelegen liggen en 't is dan
ook niet te verwonderen dat de Rijks
wetgever ten slotte gemeend heeft te
moeten ingrijpen door inmenging van
het centraal gezag in de aangelegen
heden van vee- en vleeschkeuring
d.w.z. de keuringsdienst blijft overal
gemeentelijk en het Rijk belast zich
niet met de keuring, maar houdt
toezicht er op.
In 1913 werd een wetsontwerp
aangeboden, houdende bepalingen tot
wering van vleesch en vleeschwaren,
die voor de volksgezondheid schade
lijk zijn. Dit ontwerp stelde de zgn.
huisslachtingen vrij van keuring en
motiveerde dit door aan te voeren
dat de geheele regeling wering van
voor de gezondheid schadelijk vleesch
beoogt, waarbij dan natuurlijk ge
dacht moet worden aan den handel
in vleesch, aan vleesch, dat ten ver
koop wordt aangeboden. Op dit ter
rein kan en moet de overheid maat
regelen nemen, maar op het daar-
neven liggend particulier terrein mag
de overheid zich niet begeven. Dus
huisslachtingen buiten de wet.
Bij de behandeling van het wets
ontwerp in de 2e Kamer bleek echter
dat vele leden bezwaar hadden om
de huisslachtingen niet onder de wet
te doen vallen. De regeering meende
aan die bezwaren tegemoet te moeten
komen en zoo werden alsnog de huis-
rik wenschte naar het huis te gaan,
mijnheer, om te beproeven, of ik daar niet
het een of ander zoude kunnen verkoopen.«
«Wat hebt gij al zoo in uwe mars
«O, van alles en allerlei, mijnheer
Jachtgereedschap, keukenbenoodigdheden,
pijpenroeren, kurkentrekkers en
«Zoo, zoo. Anders niet?®
«Anders niet?« vroeg de marskramer,
Frederik niet weinig verwonderd aanziende,
«maar, mijnheer, ik zeide u immers, dat
ik bijna alles in mijne mars heb, wat men
bedenken kan.«
«Welnu, laat eens zien. Mogelijk is
er iets bij dat ik gebruiken kan,a
Onmiddellijk maakte Jurgen de riemen
van zijne mars los en zette die op den
grond. Frederik wierp een vluchtigen blik
op de onderscheidene snuisterijen, doosjes en
pakjes, en koos eindelijk een zakje met
slaghoedjes, waaraan hij, zooals hij ver
klaarde, juist behoefte had.
«Nog iets anders, mijnheer vroeg
Jurgen beleefd, toen hij zag, hoe Frederik
andermaal een scherpen blik op den inhoud
van zijne mars wierp. «Zoekt u mogelijk
iets voor de jonge juffer van het huis
«Waarom vraagt ge dat zoo
«Omdat ik u dan misschien aan een
geschenk voor haar zoude kunnen helpen,
gaf de ander met een hoofdknik ten ant
woord. «Een allersierlijkst geschenk, zoo
als men er hoogstwaarschijnlijk in den
ganschen omtrek, ja wellicht in het geheele
land geen tweede aantreft.®
slachtingen onder de hoede der wet
gesteld, zulks uit overweging dat
zuivere huisslachtingen slechts zeer
weinig zouden voorkomen. Alzoo
verscheen de Vleeschkeuringswet van
25 Juli 1919 in Staatsblad no. 524
van dat jaar, die dezelfde eischen
stelde voor huisslachtingen als voor
niet-huisslachtingen. Intusschen is
sedert het tot stand komen der wet
gebleken, dat de meening als zouden
zuivere huisslachtingen slechts spora-
tisch voorkomen, niet juist was, doch
dat integendeel ten platte lande huis
slachtingen alleen voor eigen gebruik
en dat van het gezin legio zijn. Op
grond hiervan kwam de regeering
tot de overtuiging dat de wet op dit
punt niet ongewijzigd kon blijven en
daarom stelde zij voor voor de huis
slachtingen mildere bepalingen in het
leven te roepen. En aldus is ge
schied.
Om nu een en ander duidelijk te
kunnen maken moet ik hier een paar
artikelen der wet opnemen. Ik neem
ze niet letterlijk over, doch eenigs-
zins verkort, omdat dit ten goede
komt aan het gemakkelijk volgen van
mijn betoog en het toch geen afbreuk
doet aan de volledigheid, wijl ik alleen
maar wat zeggen wil over de huis
slachtingen die ongetwijfeld voor een
groot gedeelte der lezers van het
Nieuwsblad van belang zijn.
Art. 4.
1. Slachtdieren zijn vóór en na
het slachten aan keuring onderwor
pen.
2. Gestorven en in nood gedoode
slachtdieren zijn aan de keuring na
het slachten onderworpen.
3. Doodgeboren dieren, ongeboren
vruchten, gestorven eenhoevige die
ren en runderen, welke jonger zijn
dan zeven dagen, en gestorven gei
ten, schapen en varkens, welke jon
ger zijn dan dertig dagen, worden
vernietigd, tenzij het vleesch over
eenkomstig de voorschriften voor
voedsel voor mensch en dier on
bruikbaar wordt gemaakt.
Art. 5.
1. Een slachtdier wordt geslacht
en na het slachten gekeurd in de
gemeente, waar het vóór het slach-
«Aha,« dacht Frederik, «nu zullen wij
spoedig weten, wat die twee daar samen
te verhandelen hadden.®
«Ik zie hier niemandal van dien aard,®
hervatte hij op schijnbaar achteloozen toon.
«O, maar dat heb ik niet in mijne mars,
mijnheer,® viel Jurgen haastig in, «ik draag
het, netjes ingepakt, altijd bij rny in dezen
zak.®
Zoo sprekende, haalde hij een klein,
sierlijk doosje uit zijn ruimen binnenzak te
voorschijn en toonde dat deu jager.
«Zie hier, mijnheer, in dit doosje be
vindt zich een sieraad, zóó kunstig bewerkt
en van zóó groote waarde, dat alleen
een rijk persoon het van mij zoude kun
nen koopen.«
«Laat eens zien, man,® zeide Frederik,
die nu inderdaad nieuwsgieriger begon te
worden, dan hij wel wilde laten biijken.
Langzaam opende Jurgen het doosje,
wikkelde voorzichtig het papier los, waarin
iets gevouwen was en toonde den jongen
man bet fraaie kettinkje met de helft
van het vreemde gouden muntstuk, dat hij
van den staljongen voor eenige zilverstukken
gekocht had.
Nauwelijks had Frederik een blik op
het sieraad geslagen, of hij deinsde, als
van den bliksem getroffen, achteruit. Zijn
gelaat werd bleek als van een doode het
geweer ontviel aan zijne hand, het schot
ging af en klonk dreunend door het woud.
«Mijn God Mijn barmhartige God riep
hij met schorre stem uit, terwijl hij de
ten gekeurd is.
2. Gestorven en in nood gedoode
slachtdieren worden gekeurd in de
gemeente, waar zij gestorven of in
nood gedood zijn, tenzij zij ter keu
ring en verdere slachting overeen
komstig de voorschriften van de
plaatselijke verordening worden ver
voerd naar het slachthuis van eene
naburige gemeente.
Art. 6.
Hij, die een slachtdier wil slachten
of doen slachten, geeft daarvan
vooraf kennis overeenkomstig de
voorschriften.
Art. 6a.
1Wij kunnen tot wederopzegging
ten aanzien van één of meer ge
meenten ontheffing verleenen van
het bepaalde in artikel 4, eerste lid,
en artikel 6, voor zooveel betreft
varkens, schapen en geiten, die niet
gestorven of in nood gedood zijn en
waarvan het vleesch bestemd is of
gebezigd wordt uitsluitend voor het
huiselijk gebruik van de bewoners
van het perceel, waar het dier ge
slacht' wordt, mits de bewoners niet
werkzaam zijn in het slagersbedrijf,
in het bedrijf der verduurzaming
of bereiding van vleesch of vleesch
waren en mits zij niet wonen in een
inrichting of gesticht, uitsluitend of
onder meer bestemd voor het ver
strekken van voedsel of waar zulks
geregeld geschiedt.
2. Indien een ontheffing is ver
leend, als bedoeld in het eerste lid,
mag het vleesch, afkomstig van de
dieren ten aanzien waarvan de ont
heffing is verleend, niet worden
voorzien van een merk.
3. Hij, die een slachtdier, met
betrekking waartoe de in het eerste
lid bedoelde ontheffing is verleend,
wil slachten in het door hem be
woonde perceel uitsluitend voor hui
selijk gebruik van de bewoners, geeft
van dit voornemen ten minste vier
van te voren in den door Ons te
bepalen vorm kennis ter plaatse,
waar de kennisgeving behoort te
geschieden.
Artikel 6a is dan het later inge
voegde artikel, dat speciaal over huis
handen naar het voorwerp uitstrekte.
«Goede hemel, mijnheer, wat overkomt
u vroeg de marskramer, doodelijk ont
steld door het zonderlinge gedrag van den
jongen edelman.
Frederik antwoordde niethij sprong op
Jurgen toe, ontrukte hem het sieraad en
beschouwde het met opmerkzamen blik.
Hij scheen eindelijk te hebben gevonden,
wat hij zochtwant na eenige oogenblik-
ken het voorwerp .aan alle zijden bekeken
te hebben, hief hij eensklaps het hoofd op,
wees met den vinger naar het halve munt
stuk en riep op zonderlingen, wilden toon
«Dat is hetGenadige Hemel, ik bedrieg
mij niet 1 Dat is het Zie maar, hier
staat het duidelijk
Onwillekeurig boog de marskramer bij
dezen uitroep van den jongen man een
weinig naar het sieraad over en, de plaats
opmerkzaam beschouwende, welke door
Frederik aangewezen werd, zag hij in het
gouden muntstuk eene kleine Y ingesneden,
en daaronder F van dezelfde grootte. Beide
letters waren door een kroontje gedekt en
verrieden door sierlijkheid van vorm en
bewerking de hand van een kunstenaar.
«Man, ik bezweer je, zeg mij, hoe komt
gij aan dit voorwerp riep Frederik ein
delijk op heeschen toon, en toen de mars
kramer niet onmiddellijk antwoord gaf,
greep de jonge man hem aan, schudde
hem op vrij onzachte wijze bij den arm
heen en weer en schreeuwde «Verstaat
ge mij niet Geef antwoord, hoe zijt ge
Mijn handen zijn thans niet meer
rood en ruv zooals vroeqer,
omdal ik nu LIFEBUOY-ZEEP
Qebruik die de huid absoluut
rein houdt en beschermt.
slachtingen handelt. Het komt hierop
neer dat de Regeering ontheffing van
de verplichte keuring vóór en na het
slachten en van de verplichting tot
aangifte, bedoeld bij artikel 6, kan
verleenen ten aanzien van gemeen
ten, waar zulks wenschelijk is ge
bleken, maar alleen ten behoeve van
zuivere huisslachtingen.
Waar het mij nu bekend is dat
bedoelde ontheffingen door vele ge
meenten in het Land van Heusden
en Altena, de Langstraat en de Bom-
melerwaard zijn gevraagd, acht ik het
van het allergrootste belang in het
bijzonder genoemd artikel 6a goed na
te gaan.
De ontheffing is alleen mogelijk
ten aanzien van schapen, varkens
en geiten en dus niet ten aanzien
van b.v. runderen. Overwogen werd
daarbij dat het belang van de volks
gezondheid niet toelaat, om de moge
lijkheid open te stellen ook voor één-
hoevige dieren en runderen onthef
fing te verleenen, daar bij deze dieren
ziekten die leiden tot noodslaehtingen
en sterfgevallen veelvuldig voorko
men, terwijl bovendien deze dier
soorten niet behooren tot die, welke
voor huisslachtingen in aanmerking
komen.
Wijl onder huisslachting alleen
hier aan gekomen
De marskramer, die door het zonderlinge
en onverwachte van deze handelwijze min
of meer verbluft had rondgezien, scheen bij
deze ruwe bejegening zijne koelbloedigheid
en zijne tegenwoordigheid van geest plotse
ling terug te krijgen. Een donkere gloed,
de gloed der opkomende verontwaardiging,
kleurde als met een tooverslag zijne anders
perkamentachtige, verweerde wangen hij
deed eerte schrede terug, zag Frederik vast en
dreigend iu de oogen en sprak met inge
houden woede «Mijnheer, ik ben een vrij
man en goddank aan niemand eenige reken
schap verschuldigd, ook aan u niet, mijn
heer Vorster. Is het op deze wijze, dat
een edelman zich jegens een vrijgeborene
gedraagt als
«Man, ik bid, ik smeek je, laat mij niet
langer in het onzekere riep Frederik
hartstochtelijk uit, «zeg mij, waar en op
welke wijze je in het bezit van dit kettinkje
zijt gekomen, en ik zal je eeuwig dank
baar zijn
«Zoo, hm, dat is andere taal,® bromde
Jurgen zacht, zijn met ijzer beslagen stok
wat minder vast omklemmende, en luider
liet hij er op volgen »U schijnt daaraan
dan al een bijzonder waarde te hechten,
mijnheer. Mij dunkt, dat het u tamelijk
onverschillig moet zijn, hoe ik er aan ben
gekomen, als het maar op eene eerlijke
wijze is, en daarvan kan ik u de verzekering
geven, als u daaraan iets gelegen ligt.
Wordt vervolgd.)
NIEUWSBLAD
voor liet Lui m Heustlei en Alteia, de Langstraat en de gsiiimglerwaard
DE LEVEE'S ZEEP MY
vLAARDinceri
Fabrikanten van
Sunlight en Twmk