Tweede Blad
voor het Land
van Heusden en Altena,
de Langstraat
en de Bommelerwaard.
1.1518
X
en reis naar öpanje
Michiel de Ruyter.
BEHOORENDE BIJ HET
Het beste geneesmiddel voor eeXtrage
lever, schele hoofdpijn, verslapping en
slechte spijsvertering is een dosis Foster's
Maagpillen. Deze pillen regelen de vloeiing
der gal van de lever naar de ingewanden.
Nu en dan een do^is Foster's Maagpillen
verzekert goede «wking van lever en in
gewanden, en geilet beste voorbehoedmiddel
tegen een Slechte gezondheid. Prijs per
flacon mi vijftig versuiaerde pillen t 0.05
theken en drogistzaken.
flacon wi
in apdthek
Morgen, Donderdag, is het 250 jaar
geleden dat een der grootste zeehelden
van alle tijden en volken, aan ontvangen
verwondingen stierf.
Het was op den rampspoedigsten tocht
dien de admiraal ooit had ondernomen.
Hij stond destijds op het toppunt van
zijn roem. De rampjaren 1672 en '73
waren achter den rug. Te land hadden
wij er haast wanhopig voorgestaan, en
te water stonden wij tegenover de twee
grootste zeemogendheden, Engeland en
Frankrijk. Aan de landzijde was ons
kleine legertje ondermijnd door moede
loosheid, onbekwaamheid en verraad,
maar hier streed voor ons een ziekelijke
jonge man van twee en twintig jaar.
Het was een der grootsten onder de
Oranjevorsten, de gelijke van de groote
veldheeren in die dagen, een der grootste
en edelste onder de staatslieden van alle
tijden. Hij, stadhouder Willem III, was
de eene pijler waar het wankele staats
gebouw op rustte, de ander was De
Ruyter,
Die in één jaar twee groote Koninkrijken
Tot driemaal toe de trotsche vlag deed
[strijken.
Maar in 1674 had Engeland vrede ge
sloten, en, het zij tot eer van dit land
gezegd, na den oorlog eerde het op rid
derlijke wys zijn geduchten tegenstander.
Frankrijk alleen zette den oorlog voort.
Wij hadden intusschen bondgenooten
gekregen, o a. Spanje. Dit bondgenoot
schap zou ons land zijn admiraal koeten.
Op Sicilië was een opstand uitgebroken
en de Franschen zenden er een vloot
heen. Spanje vroeg onze regeering om
hulp. Het aantal schepen kwam er
minder op aan, maar De Ruyter moest
er bij zijn. Het verzoek werd ingewilligd,
De Ruyter zou met 18 schepen en eenige
fregatten en branders worden gezonden.
Toen de admiraal de lijst der schepen
zag, fronste hij de wenkbrauwen en
sprak hij als zijn oordeel uit dat er meer
en beter gewapende schepen moesten
zijn, immers de Franschen beschikten
over ongelijk veel sterker zeemacht, en
zijn vertrouwen op de Spanjaarden was
niet bijster groot.
Een der leden van de admiraliteit
vroeg schamper: Ik denk niet, Mijnheer,
dat gij in uw oude dagen bevreesd be
gint te worden en den moed laat vallen
De Ruyter zag den onbeschaamde uit
de hoogte aan en antwoorddeIk heb
mijn leven veil voor den Staat, maar ik
ben verwonderd en het is mij leed dat
de Heeren de vlag van den Staat zoo
veil hebben en wagen. Toen andere
leden bij den admiraal aandrongen dat
hij, ondanks zijn bezwaren, toch den
tocht zou ondernemen, sprak hijDe
Heeren hebben mij niet te verzoeken
maar te gebieden. Al werd mij bevolen
's Lands vlag op een enkel schip te
voeren, ik zou daarmede naar zee gaan.
Waar de Heeren Staten hun vlag be
trouwen, zal ik mijn leven wagen.
Bij het afscheid zei hij tot een zijner
vriendenMijn vriend, ik zeg u adieu
en niet alleen adieu, maar adieu voor
eeuwig, want ik denk niet weer te komen.
Ik zal op dezeD tocht blijven, ik voel het.
Zoo begon de admiraal zijn laatsten
tocht. De rampen begonnen reeds bij
de aankomst in Spanje. De Ruyter's
eigen schip, de „Zeven Provinciën" was
op de hellinghet schip waarop hij nu
voer, de „Eendracht", verloor een deel
van zijn tuigage. In Spanje werd hij
wel veel op officiëele maaltijden gehul
digd, maar schepen kreeg hij niet. Op
weg naar Barcelona werd zijn vloot door
een hevige storm verspreid en vice-
admiraal Den Haen moest op Sardinië
een toevlucht zoeken. Toen de Ruyter
hier aankwam, was Den Haen op eigen
gelegenheid naar Napels vertrokken.
Nadat de vloot zich hereenigd had, kwam
zij tegenover de Fransche, onder den
bekwamen admiraal Du Quesne.
De overmacht aan Fransche zijde was
groot, dat zag De Ruyter, en hij uitte
zijn bewondering over de schitterende
aanvoering. Aan terugtrekken was niet
te denken. Het was een der heetste
gevechten uit De Ruyter's loopbaan
nimmer was van weerszijden zooveel
dapperheid, zooveel taaiheid, zooveel
superieur beleid getoond als in dezen
slag. .De nacht maakte een einde aan
den strijdDe Ruyter erkende in zijn
rapport volmondig Du Quesne's groote
bekwaamheid, en deze verklaarde van
De Ruyter dat hij door gansch Europa
werd erkend voor den grootsten zeeman,
en dat hij zich in deze groote gelegen
heid had gedragen met al de ervarenheid
en standvastigheid die men van zijn
groote achtbaarheid had te verwachten.
In Napels wist hij door zijn voorspraak
26 Hongaarsche predikanten die voor
hun geloof op de galeien zaten, te be
vrijden. Zee maanden zou hij nog in
de Middellandeche Zee blijven. Onder-
tusschen was een tiental Spaansche
schepen aangekomen, maar de aanmati
ging van den koninklijken admiraal be
rokkende hem alleen last, en toen een
nieuw gevecht begon, hield de Spaansche
vloot zich achterbaks.
De laatste strijd was verschrikkelijk,
die van 22 April 1676. De Fransche
jvloot was verreweg de sterkste, maar
van Hollandsche zijde werd verwoed
gevochten. Zoo hevig was de strijd dat
alle Hollandsche hooge officieren op
twee na sneuvelden. De Ruyter kreeg
een kogel tegen linkervoet en rechter
been hij viel van het bovenste dek
naar beneden. Ondanks zijn zware
wonden, vuurde hij nog zijn mannen
aan, en dezen vochten als leeuwen.
Eindelijk kwam Den Haen ter verlossing
en de Franschen trokken terug.
Een week heeft De Ruyter met den
dood geworsteld. Koortsen maakten een
einde aan den doodsstrijd. De kloekheid
van geest, het machtig Godsvertrouwen,
de Christelijke onderwerping die hij zijn
gansche leven ten toon gespreid had,
verlieten hem op zijn sterfbed niet
De Ruyter is in vrede gestorven.
Nu ging het om het lijk van den
admiraal. Met tijgerwoede vochten de
Hollandsche manneneen der twee
overgebleven vlag-officieren, Den Haen,
verloor hierbij het leven. Maar toen
kwam de versterking uit Nederland. Het
werd 30 Januari 1677 voor de eerste
Hollandsche haven werd bereikt.
Ons land eert den doodbn admiraal,
dat zal Donderdag blijken. En dan zal
ook gezien worden dat een deel van ons
volk op De Ruyter smaalt, hem scheldt
voor een vechtersbaas. Dan zal gewezen
worden op de schilders, de dichters en
de mannen van de wetenschap* dat zijn
de mannen die Nederland groot maakten,
zullen zij zeggen.
Ten onrechte. De Ruyter is een supe
rieure geest, een denker eerste klas, een
man die de zee kende, een man die orde
wist te scheppen in honderden vechtende
schepen, een geboren aanvoerder die de
aanhankelijkheid van duizenden wist te
wekken. Een scheppend genie op het
gebied van'de zee-strijdvperingde stoom
en het ver-dragend geschut hebben de
eenige nieuwe elementen ingevoerd,
maar overigens beweegt alles zich nog
j in de banen, door De Ruyter voorge
schreven. Een blik in een grooter werk
over het zeewezen vervult ons met be
wondering voor het doorzicht en de
breedheid van opvatting bij het maken
zijner plannen.
Een zachtmoedig man was hij ook,
gaarne vergevend en den vrede zoekend.
Wars van vechten, maar als het niet
anders kon, dan stond hij zijn man.
En dan, een eenvoudig, nederig Christen.
Zijn kinderlijk geloof heeft hem nooit
verlaten, thuis niet en ook niet in het
heetste gevecht.
Met Oldenbarneveld en Coen en Rem
brandt en Vondel en Leeuwenhoeck en
Huygens heeft De Ruyter ons land groot
gemaakt, hij staat met deze grooten op
één lijn. Wat Oldenbarneveldt en de
andere groote staatslieden dreef tot de
wereldpolitiek, wat Coen een Neder-
landsch rijk in het Oosten deed stichten,
wat Huygens deed staren in het heelal
en hem den ring van Saturn us deed
ontdekken, wat Leeuwenhoeck's oogen
richtte op de infusie-diertjes „duizend
maal kleiner dan het oogje' van een
luis," wat bij Vondel het tooneel ver
plaatste in den hemel, wat Rembrandts
lichtende achtergronden verheerlijkte,
het is alles eenzelfde drang in de verte,
naar den schemerenden horizon, naar
de lokkende oneindigheid, het is dezelfde
drang die De Ruyter onweerstaanbaar
naar den top van den toren en naar de
blauwe zeeën dreef, die hem zijngrootsche
plannen ingaf en Oud-Hollands naam
geducht maakte.
Oud-Holland op zijn best, dat zien
wij in De Ruyter. Een man, hoog van
geest en nederig van gemoed, een burger
met hooge opvatting van zijn plicht, een
man vol vurige liefde voor zijn vader
land dat hij dekte met zijn lichaam
VOOR HET JONGE VOLKJE
Ziehier een portret van Nikkertje en Dik-
kertje, de twee ondeugende bengels, die enkele
weken geleden aan de waakzaamheid van
kleine Liesje ontsnapt - zijn toen zij een paar
bloempjes wilde plukken en een oogenblik niet
op het kinderwagentje lette, waarin de beide
poppen deden of zij sliepenDe bengels zijn
weggeloopen en hebben samen een uitstapje
gemaakt naar Sprookjesland. Nu zij weer heel
huids van hun avontuurlijke reis terug zijn,
hebben zij ons vanmorgen op het kantoor van
de krant bezocht om te vertellen, dat zij aan
al de jongens en meisjes een getrouw verslag
van hun tocht door het Tooverland willen
geven. Wij hebben beloofd dat wij hun ver
haal in ons blad zullen plaatsen en dat wij er
zelfs nog mooie plaatjes bij zullen maken
toen het door overmachtige vijanden
besprongen werd. Een Christen vol
machtig geloof en kinderlijke onder- j
werping. Een man des vredes, zonder
haat, zonder wraakgierigheid, een lief
hebbend zoon, een teerder huisvader en
een ridderlijk bestrijder. Een geducht
krijgsman, een machtig verdediger van
ons vaderland, een der grootsten onder
de helden die voor ons volk zijn plaats
tusschen de groote staten hebben be
houden.
De Ruyter's wer-k leeft voort. Dat
Nederland nog bestaat, wij danken het
mede aan De Ruyter. De mode vafl den
dag moge minachting kweeken voor de
groote krijgslieden, dit is een gril van
de mode, meer niet. Het mag ons niet
weerhouden dankbaar een man te hul
digen die zich jegens ons volk verdienste
lijk heeft gemaakt als weinigen en die
het gansche nageslacht een heerlijk voor
beeld heeft gegeven van godsvrucht,
moed en plichtsbetrachting.
in.
BURGOS.
Burgos hoorden we roepen en we stap
ten uit den trein, 't Was avond, electrische
lantaarns verlichtte sober het perron.
Dra waren we het station uit en werden
als het ware aangevallen door een me
nigte Spanjaarden en Spanjaardjes, koet
siers die er om een vrachtje zagen, hotel
bedienden die tuid schreeuwend ons trach
ten mee te loodsen naar hun hotel, vier
vijf aanbiedingen tegelijk, elk van hen
had natuurlijk het beste en goedkoopste
hotel, pakjesdragers dfe reeds naar onze
bagage grepen, doch uit eerbied voor
mijn stok, hun handen bijtijds terugtrok
ken, gidsen voor de stad en bedelaars
die zonder diensten aan te bieden, bru
taal om een geldstuk vroegen.
We lieten ons echter niet met hen in
en passeerden onder de noodige scheld
woorden de geheele bende. Wij zouden zelf
onzen weg wel zoeken. Een lange rij
straatlantaarns wees ons den weg. We
gingen over een steenen brug, sloegen
rechts af en kwamen ten slotte in het
stadje aan. Spoedig hadden we een ge
schikt hotel. Het was nog niet laat en
wij besloten nog eens rond te stappen.
't Geheele stadje scheen evenwel uitge
storven, winkels en zaken, alles was ge
sloten. In de verte hoorden we de vage,
schitterende tonen van een muziekkorps.
Somtijds schoot plotseling uit die rich
ting een vuurpijl omhoog, om hoog in
het luchtruim om in honderde balletjes
uit elkaar te spatten, even nalichtende
strepen achterlatend, 't Scheen daar feest
te zijn. We liepen wat straten door en
kwamen op een tamelijk slecht verlicht
plein, waar geheel Burgos aanwezig scheen
te zijn. 't Plein was overvol met pretma-
kende menschen. Het ging er ongedwon
gen naar toe. Alles was in feeststem
ming. Van een verhevenheid, een houten
stellage, klonken plotseling de vroolijke
klanken van een muziekcorps.
In een oogwenk was het geheele plein
veranderd in een danszaal. Oud en jong
draaide en bewoog zich op de maat, van j
een meesleepende wals. Wij stonden er
midden in en mijn vriend pakte me plot
seling beet en rond gingen we, onze
spijker beslagen schoenen knarsten enkras-
ten over de hobbelige straatsteenen datJ
er de vonken afvlogen. We botsten hier
tegen op en daar tegen aan maar niemand
nam er aanstoot aan. 't Was te vol om
daarop te kunnen letten. De muziek hield
op en we stonden als alle anderen weer
stil, temidden van een kring vroolijke
jonge Spaansche meisjes. We keken elkaar
eens aan, wischten ons groote zweet
druppels van het voorhoofd en begon
nen te lachen, het was vermakelijk, neen
komiek, om zoo in een vreemd land plot
seling in een vreugderoes rond te tol
len. De meisjes rondom giebelden en
wezen ons elkaar met de oogen aan.
Amerikëen, amerikëen, werd er geflui
sterd en we voelden belangstellende blik
ken en lachende 'oogen om ons heen.
Tom begon op eens vervaarlijk Engelsch
te spreken elf met zoo'n raren tongval,
dat ze*ker Amerikaansch moest voorstel
len, dat ik er zoo goed als niets van ver
stond. Maar ik deed niettegenstaande mijn
plicht door telkens een langgerekt zeurig
yes, yess, te doen hooren. Nu was het
voor de schoonen een voldongen feit ge
worden dat we rasechte Amerikanen wa
ren. Zij kwamen tenminste wat dichter
bij en deden al het mogelijke om onze
aandacht te trekken. Nu, wij lieten ons
ook niet onbetuigd en keken al eens be
wonderend naar hen.
Ik zal eens een dansje niet die daar
wagen, zegt mijn kameraad, doch opeens
vraagt hij, „wat is ook weer het woord
dansen in het Spaansch" hoe zal ik het
haar vragen. Verduiveld kerel, zeg het ine,
gauw, gauw of het is te laat, de muziek
begint direct te spelen. O ja, dat gaat er
zoo maar, ik ben geen wandelend woor
denboek. Wie kan dat zoo maar in eens
in zijn hersens opdiepen en mijn zakwoor
denboekje kon ik ej- hier toch ook moei
lijk op na slaan. Pak zoo maar aan, dat
gaat toch wel. Juist begint de muziek
weer een step te spelen. Ik draai me om
naar de meisjes en krijg op hetzelfde
oogenblik een bons van een te weinig
bewegingsvrijheid hebbend paartje achte/
mij, dat ik zoowaar pardoes in de ar
men van een der Spaansche schoonlen
terecht kom, die dit zeker als «ets echt
Amerikaansch aanmerkte en zonder mieer
tegelijkertijd haar voetjes needs over de
ronde straatsteenen schoof. Ja, ik was het
niet van plan geweest, maar nu de zaak
zoo stond kon ik moeilijk anders. Even
nog was ik uit de maat, doordat ik naar
Tom keek die ook een Spaansche beet had
maar dan ging het vooruit, teruguit, half
rond, ik overtrof me zelf, want dansen
kan ik zoo goed als niet.
't Meisje wilde nog enkele mooie pas
jes met me maken, maar dat verliep na
tuurlijk treurig, ieder oogenblik bijna uit
de maat, als ik vooruit wilde was haar
bedoeling geweest terug, tweemaal voelde
ik een klein voetje onder mijn zware
schoenen en een gesmoord gilletje deed me
vermoeden dat het raak geweest was.
Maar we deden het na deze mislukte
experimenten nu weer heel gewoontjes
en dat ging.
Haar ravenzwart haar glansde in het
licht oer straatlantaarns en haar gitzwarte
oogen blonken en schitterden als sterren.
Ik wist haar gedachtengang. Wat zou
zij er trotsch op zijn morgén tegenover
haar vriendinnetjes, zij, Jessie, had ik
haar hooren noemen, had gedanst met
een Amerikaan, ja een echte Amerikaan,
zoo'n lange blonde. Voor die eer had zij
alles over. Zelfs geen pijnlijke voetjes en
een slecht partner kon haar uit haar vreug
deroes brengaa. Ja, een Amerikaan, dat
klonk, daar hadden waarschijnlijk geen
van de vriendinnetjes nog nooit kans voor
gezien. We stonden stil, elkaar nog bij de
hand houdend rondziend waar de ande
ren waren. Haar geheele houding en klee
ding wees er op dat zij tot de gegoeden
stand behoorde. Dit werd dan ook weldra
bewezen. Op eens stond (een statige rijk-
gekleede dame naast haar, en vroeg haar
op strengen toon iets. Jessie kleurde ge
weldig en liet schielijk mijn hand los.
Vernietigend zag de dame mij aan en ik
begreep dat Mama in de kennismaking
niet dezelfde eer stelde als haar dochter
tje. Ik boog beleefd en trad eenigszins
terug alsof de zaak afgedaan was.
Mama gebood Jessie met een streng
gebaar, haar te volgen, waaraan het meis
je aarzelend voldeed. Doch op 't oogen
blik dat zij achter haar moeder mij voor
bijging, sloeg zij bliksemsnel haar armen
om mijn nek en fluisterde mij, zonder
op de omstanders te letten, een straat
naam in. Ik vergat in de consternatie
dat ik Amerikaan was en zei, „ja ja",
doch verbeterde het onmiddellijk met een
langgerekt „yes, yess". Mama keek nij
dig om, maar Jessire had me al weer
'losgelaten, lachte nog eens en verdween
onder veilige hoede tusschen het volk.
Een krachtige ribbenstoot bracht me weer
tot het aardsche terug. Zoo ouwe jongen,
zegt Tom, de meisjes zijn hier niet zoo
heel erg verlegen.
Ik dacht waarachtig dat je al verlo
ren waart. Zooeven had ik al moeite
met twee Spanjaarden. Waarschijnlijk heb
ik met het meisje van een hunner ge
danst. Om geen dolkmes tusschen mijn
ribben te krijgen, ben ik maar gauw
doorgegaan. Ja, de signore's zijn hier
bij de pinken.
Even kreeg ik een onaangenaam ge
voel, we Iwaren hier in het land der dolken
en den wraak en onwillekeurig voelde
ik of mijn stalen reismakker met zijn
zes gevulde kamertjes nog op zijn plaats
zat
Maar het feest was afgeloopen, de mu
ziek hield op te spelenj ;en het volk ging
uit elkaar, verdween luidruchtig in alle
richtingen. Ook wij gingen weg. 'tWas
nacht geworden, een heerlijk zwoele at
mosfeer met flonkerende sterrenhemel.
Hier en daar op banken en in de scha
duw der palm boo men waren nog men-
schenkinderen die elkaar het aloude en
toch altijd nieuw blijvende lied der lief
de toefluisterden
Den volgenden morgen brachten we een
bezoek aan de wereldberoemde Cathe-
draal van Burgos. Hoog rijzen haar go
tische torens met haar toppen en pina
kels in de lucht. Majestueus in haar aan
blik. In 1221 werd door koning Ferdinand
III de eerste steen gelegd, drie eeuwen
lang waren gesiacht op geslacht hier aan
het werk en toch werd altijd in denzelf
den geest, in dezelfde harmonie voortge-
werkt, daar stellend het ten slotte als een
afgewerkt geheel. 300 Jaren werd er aan
gearbeid en niet tevergeefs, want thans
staat daar een wonder van gothische ar
chitectuur van schoonheid, van majesteit
als nergens elders waarschijnlijk.
Prachtige portieken geven toegang tot
dit grootsche gebouw. We traden binnen
de hoofden reeds ontbloot voor we nog
de deuren gepasseerd waren.
We gevoelden het, hier gingen we in
'een tempel gegrondvest door onwankel
baar geloof, van diep Godsvertrouwen,
waar alles vereering is, waar geen kunst
te groot en geen schat te kostbaar was
om de lof en de eere te brengen aan
Hem, die 't alles is.
Niet gering waren onze verwachtingen
omtrent het interieur, maar wij stonden
verstomd, het was onbeschrijfelijk, onuit
sprekelijk die pracht, ja verbluffend de
schoonheid.
Geen mysterieuze somberheid zooals in
vele andere kerken, maar een jubelende
en zingende schoonheid, stralend en schit
terend en toch zoo fijn, zoo innig vroom
in stemming. Was het nog aardsch wat
we hier zagen, of waren het hier reeds
lichtende drempels tot hooger sfeeren.
Een onvolprezen kunstwerk, machtigen
sierlijk in zijn geheei, ongekend fijn en
kunstrijk in zijn details. Zijn het werkelijk
menschen geweest die een dusdanige be
zielende schoonheid, een dergelijk over
weldigend kunstgewrocht konden daarstel-
len, die het steen deden leven en het me
taal en hout vervormden tot bezielende
schoonheden. Zie de machtige pilaren en
gewelven die den hemel stutten, zoo krach
tig en toch zoo rijk en schoon, de gale
rijen zoo elegant en fijn, de prachtige
koepel, 50 Meter hoog, een wonder van
architectuur, koorhekken en koorstoelen,
-portieken en vele andere meesterwerken.
Overdadig is hier de schoonheid, verbij
sterend de kunst.
't Was Zondag en de geloovigen kwamen
in grooten getale het Godsgebouw be
zoeken. Zacht en stemmig, ernstig weemoe
dig ruischten de tonen van het mooie or
gel door de groote ruimte, sterker wor
dend als in aanbidding en smeeking, stij
gend in glans en praal, vast in vertrouwen
jubelend, vol van de lof en verheerlij
king. Koorzangers vielen in en piet „Credo"
vulde de ruimte, hoog rees hun edele ge
wijde zang, ontroerend in schoonheid en
klankenweelde.
'li;
Kienw^lad
Goed opgepast dus en steeds trouw ons blad
nazienwant eerstdaags beginnen wij ons
nieuwe verhaal voor de Jeugd „Nikkertje en
Dikkertje in Sprookjesland"
(Wordi vervolgd.)
1 -