Een reis naar Spanje.
BICKMORIN, het geneesmiddel voor paarden en runderen bij druk-
Burgerlijke Stand.
Hinderpalen.
XIII
Een deur naast het buffet ging open
en een vrouw met verwarde haren, slecht
gekleed en groote vuile handen, kwam
binnen. „Dos café. Met rum? was de we
dervraag. Wel allemachtig, ik spring nog
uit mijn vel hier, zei Tom en ter voor
koming van alle ditjes en datjes, herhaal
de hij verschillende malen achtereen dat
we enkel en alleen koffie wenschten te
hebben. Op onze vraag of zij wat voor ons
te eten had kwam zij aanloopen met een
stuk brood, waaraan reeds aan alle kanten
gesneden was. Zij lag het zoo op het sme
rige tafeltje vóór ons, maar wij beduiden
haar het maar weer mee te nemen, want
het was ons wel wat al te kras. Hoogst
verwonderd en zeker niet begrijpend waar
om de heeren het niet prefereerden nam
zij het weer mee. Tom ging daarna zelf
winkelen en kwam terug met wat harde
koekjes, het eenige wat hij in.de geheele
buurt had los kunnen maken. Enfin, het
was dan toch wat, en pp reis moet men
zich maar wat weten te behelpen.
Met een klein sober trammetje gingen
we naar Castellon. De conducteur, een
dikke goedaardige Spanjaard, vertelde ons
dat wij Engelschen waren Hij had dat
direct gezien. Hij vroeg het ons niet.
Neen, hij vertelde het ons, hij wist het.
„Good bye" zei hij, vriendelijk lachend
en ging verder. De tram voerde ons langs
moestuinen en gaarden van sinaasappe
len en citroenboomen. Het scheen hier
een rijke oogst te zullen worden want
de boomen hingen overvol met de prach
tige geelroode en lichtgroene vruchten.
Een oud moedertje moest onderweg ook
mee. We hielpen haar bij het instappen
en zetten haar korfje met sinaasappelen
bij haar op de bank.
Zij wou een praatje maken, maar er was
niets, zelfs geen enkel woord van te ver
staan. Zij sprak zeker in het dialect van
haar dorpje. Toen zij bemerkte dat we
vreemdelingen waren, gaf zij ons ieder
een sinaasappel. Dit was een heerlijke
verfrissching in het warme trammetje.
Spoedig waren wè in Castellon, maar
in dit kleine nest was niets belangrijks te
zien. Wij bleven er den nacht over en gin
gen 's morgens weer terug naar de haven.
Ik was weer geheel klaar en mijn vriend
stelde het voor, alsof dat ik nu wel door
de aanvallen van zeeziekte heen zou zijn.
Wij hadden kaartjes tot Barcelona en kon
den dus moeilijk anders dan maar weer
mee. Een mensch is somtijds gauw zijn leed
vergeten.
In den namiddag vertrokken wij. Ik
voelde me opgewekt. 'tWas weer prach
tig weer en een genot om op het dek te
zitten.
Langzaam voeren we langs de mooie
bergachtige kust. Hier en daar lagen groe
pen van witte huisjes in het groen tegen
de rotsen. Somtijds weken de bergen ver
der terug en vormden inhammen, waarom
heen weer witte gebouwtjes te zien waren
Langzaam viel de avond en de maan
verlichtte weer de eeuwige bruischende
en rollende baren der zee. Langzamerhand
werd ik mij bewust, dat het weer ver
keerd zou loopen. Een onbestemd ver
langen om te gaan liggen wees reeds op
de rampzalige gevolgen. En Neptuna kwam
weer en niet tevergeefs om zijn tol. Tom
informeerde hoe het ging;. O, plaag; me mjet
kerel, want ik ben in staat om over boord
te springen. Hoe ver zijn we nog van
Barcelona? Iets meer dan zes uur nog
zei hij en dan hebben we het al weer
achter den rug. Zes uur, o, hoe kom ik
ze door. Zes uur lang nog op die ont
zettende deining, op en neer, zonder op
houden, altijd weer diezelfde beweging.
Steunend rol ik me in mijn jas en traent
me te verliezen in allerlei gedachten. Ik
denk aan huis, hoe goed ik het daar nu
Zou hebben, alles op tijd, 's avonds lekker
in mijn eigen bed en geen zeeziekte. Dan
pas gaat men waardeeren wat het zeggen
wil thuis te kunnen zijn. Reizen1 is mooi,
maar men moet er heel wat voor over
hebben om een stuk van de wereld te
zien.
Eindelijk, eindelijk bereikten we Bar-
calona. Er kwam beweging in de schepe
lingen, druk heen en weer geloop kon
digde aan dat we dicht bij of in de haven
waren. Met inspanning kwam ik overeind
en jawel, daar vlak bij ons lag een groote
haven, vol met schepen en daarachter
lag de stad. Machtige huizen en gebou
wen en havenwerken deden ons zien dat
we hier in een belangrijke havenplaats
kwamen. Een drukte en beweging overal
van in- en uitladen, groote ijzeren kranen
lieten rammelend en knarsend hun zware
kettingen rollen, groote kisten en pakken
opheischend.
Na een langdurige gemanouvreer lagen
we voor anker en aan den wal en met
spoed verlieten we het rampzalige oord.
In haast werd een hotel opgezocht en
weinige oogenblikken later lag ik uitge
put van ellende op een goed bed. Eerst
den volgenden dag was ik in staat op
te staan.
o—
BARCALONA.
Barcalona is een geweldig groote, mo
dern gebouwde stad met 600.000 inwoners.
Zij ligt in een vlakte omgeven door ber
gen en onmiddellijk aan de zee. Mooie
breede straten doorsnijden de geheele stad.
De ramblas vormt een prachtige boule
vard, die wat grootte en breedte betreft,
sterk aan Parijs herinnert. Deze meer dan
een Kilometer lange, met plateau beplant
te hoofdstraat, voert naar de groote plaza
de Cataluna, waar de statige Pasco de
Gracia begint, die 60 meter breed en
1200 Meter lang is, beplant met 4 rijen
prachtige palmboomen. Men vindt er prach
tige winkelstraten, hotels, bankgebouwen
en theaters, die slechts in de grootste
steden bestaan kunnen. De handel is hier
zeer belangrijk. Ontzaglijke magazijnen en
opslagplaatsen van allerlei goederen vindt
men overal. Gedeelten van de nieuwe be
bouwingen zijn bijna uitsluitend kantoren,
winkels en allerlei zaken. Geheele rijen
oude gebouwen worden gesloopt en ver
vangen door nieuwe kolossale bankgebou
wen. Alles wijst hier op een wereldstad.
Barcalona is dan ook de belangrijkste
haven- en industriestad van geheel Spanje.
Het Catalonisch kustgebergte bevat steen
kool, waardoor Barcalona kon worden wat
het nu is. Ijzergieterijen, wol-, katoen
en zijdefabrieken vindt men er in grooten
getale.
Columbus heeft men ook hier niet ver
geten. Hij staat op een rijk versierde
reusachtige colonne van 56 Meter hoogte,
onveranderlijk in zee te staren.
De Cathedraal van Barcalona is zeer
oud. .Zij dagteekent uit de eerste Christe
lijke eeuw en verkreeg in 878, toen men
er het gebeente van den heiligen patroon
van Barcalona in overbracht, den naam
van „Basilica de Santa Eulalia". Het is
een prachtig gebouw in Spaansch Gothi-
sche stijl, met een grootsch doch somber
interieur.
De zeer kleine ramen, waarvan met
geschilderde glazen uit de 15e eeuw, laten
weinig licht door en hullen alles in een
mystieke somberheid.
Ook de ker de „Santa Maria del Mar"
is bezienswaardig. Zij dateert uit de 14e
eeuw en is gebouwd in spitsboogstijl.
Het groote portaal is vooral merkwaardig
met zijn standbeelden en bronzen met
beelden versierde deuren. Het interieur
is indrukwekkend.
Barcalona heeft een zeer mooi en ruim
park versierd met verschillende stand
beelden. In een hoek vindt men een prach
tige monumentale cascade met breede trap
pen, groepen allegorische beelden en grot
ten. In een daarvoor gelegen meertje
zwemmen reusachtige karpers en goud-
visschen i,ldie vrijmoedig met den neus
boven water komen, wanneer zij denken
dat men ze een lekkere beet zal toewerpen.
Met kolossale autobussen, tweehoog, op
massieve rubberbanden, hobbelden we door
de stad. Bijna geradbraakt stapten we dan
aan de plaats van bestemming uit.
Barcalona was de laatste Spaansche stad
die wij bezochten. Nadat we hier de be
faamde wreede stierengevechten hadden
bijgewoond, waarvan we nog gruwen als
we er aan terugdenken, ging de tocht
rechtstreeks naar Pernignan in Frankrijk.
We waren tenslotte blij, dat Spanje weer
achter ons lag. We hadden meer dan ge
noeg van oLen slechten Spaanschen kost,
want daaraan is niet te wennen.
Eenmaal waren we in een Spaansch
hotel toevallig in de keuken terecht ge
komen, maar wat we daar zagen deed ons
vast besluiten nooit meer nieuwsgierig te
zijn naar dit heiligdom, omdat we dep
eersten tijd na dit bezoek haast niets meer
door de keel konden krijgen. We zagen
steeds weer voor ons den kok mjet ette
rende handen, de vuile doeken waarmede
borden en keukengerei afgeveegd werden,
de schurftige poes die aan verdacht uit
ziend vleesch zat te likken, de wanorde,
stank en vervuiling die daar was.
Onze maaltijden hebben we toen maar
buitenshuis genomen, zonder daar eerst in
de keuken geneusd te hebben. We hadden
toen slechts enkel wel het vermoeden, doch
gelukkig niet de stellige zekerheid dat het
daar ook niet pluis zou zijn.
Enkele verdere hotelervaringen.
We stappen een flink hotel binnen.
Heeft u een kamer voor ons? Hotelbe
diende zonder een woord te spreken weg.
De baas komt. Een kamer? Baas kijkt
onderzoekend, taxeerend. Vreemdelingen,
dat is natuurlijk overduidelijk te zien. Ame
rikanen, Duitschers misschien? peinst hij.
Wenkt een bediende, fluistert met hem,
glimlacht, roept als we halfweg den trap
zijn nog wat na, zoo iets van „eerst maar
probeeren". Bediende leidt ons naar bo
ven, vier trappen op, zoo hoog mogelijk.
Wijst ons een heel klein kamertje waar
juist twee bedden kunnen staan. Noemt
reeds den prijs en wil meteen onzekof-
fers reeds binnen gooien. Ho, ho, geen
sprake van. Prijs veel te hoog en het
kamertje veel te klein. Toen naar beneden,
zoo laag mogelijk. Weer een klein onfrisch
kamertje in het midden van het gebouw
met één enkel venstertje, uitkomend aan
een soort luchtkoker, waar ook, naar den
geur te beoordeelen, die zich verspreid
de, de keuken en de W. C. luchttoevoer
en afvoer hebben. Bediende wil den prijs
noemen ,doch wordt overstemd door mijn
kameraad, die met een „ben je heelemaal
beduit zijn slof schiet. De baas
moest zelf komen. Wijst ons dan tenslotte
een goede kamer, doch vraagt zoowat
een dubbelen prijs. Wij schudden van
BENBI FORO.
De Heer Ford, die voor vrijwel niemand
meer op de wereld een onbekende zijn zal,
heeft zich thans ook op de fabricage van
vliegmachines geworpen. Wij zijn van den
heer Ford gewend een massa-artikel tegen
lagen prijs en wij twijfelen niet, of hij zal
de vliegtuigindustrie niet alleen, doch ook
het gebruik der vliegmachines in het alge
meen ook door particulieren, hierdoor wel
weer een heelen stap vooruit brengen.
neen, pakken om kracht bij te zetten,
onze koffers op en doen of we willen
vertrekken. De hotelhouder bedenkt zich,
met den vinger op het voorhoofd, spreekt
van een vergissing zijnerzijds brengt
den prijs met eenige peseta's terug. We
gaan iets verder met de koffers de trap
af. Dan geeft de baas zich gewonnen en
noemt brommend den gewonen prijs. We
slingeren onze koffers in een hoek en ma
ken het ons gemakkelijk.
Kamermeisje komt binnen, kijkt eens
rond en blijft staan. Wij staren haar aan
en vragen tenslotte wat ze komt doen.
Zij houdt de hand op en vraagt om een
tooi. Dergelijke taal verstaan wij niet en
we trekken de schouders op. Dat is tijd
genoeg als we vertrekken. Het meisje blijft
nog staan. Wij doen' of zij er niet meer
is. Dan plotseling een scherp woord en
zij gaat met een geweldigen slag van de
deur ,die zij daarna weer opengooit, weg.
Ik spring doodkalm op, pak de deur
en sla ze twee-, driemaal achter elkaar
dicht dat de muren schudden, ten bewijze
dat we die kunst ook verstaan.
Een ander hotel, 's Morgens vroeg al
les in diepe rust. Plotseling een geweldi
gen slag op de deur en een luid geroep.
Wij springen verschrikt op. Zeker brand.
Mijn Vriend schiet zoo snel mogelijk eenige
noodzakelijke kleedingstukken aan en opent
de deur waarop maar steeds geslagen en
gestompt wordt. Een bediende gluurt naar
binnen en een vloed van woorden komt
over zijn lippen, waarvan niets te ver
staan is. Of er dan wel brand is? vraagt
mijn kameraad. Bediende zet tot antwoord
enkel een paar verbazende groote oogen
op. Begrijpen er tenslotte uit dat hij zich
vergist heeft. De deur wordt zonder ver
der excuus dichtgeslagen. Weer onder de
dekens. Half uur later opnieuw een v,er-
schrikkelijken slag op de deur en een
moorddadig geroep. Mijn vriend brult te
gen. Het slaan op de deur houdt aan.
Boven de deur is een tuimelraam, ver
borgen achter een gordijn. We hooren
een trapje aanslepen en de bediende ziet
kans het raampje te doen tuimelen en
steekt zijn hoofd er door. Mijn vriend
is razend geworden. Hij grijpt een van
zijn zware schoenen en gooit van uit
zijn bed dit projectiel naar het hoofd van
den bediende. Een luiden vloek en het
hóiofd trekt zich zonder meer snel terug.
Dan is alles'weer vredig en kalm.
's Morgens ontdekten we dat een der
bedienden een flinke buil op zijn, voorhoofd
had. De hotelhouder wist van het geheele
geval niets af en van de rekening moes
ten natuurlijk weer eenige overbodige pos
ten geschrapt worden.
In de café's worden de kelners geroepen
doior krachtig eenige malen in de handen
te klappen. Zoodra men zijn glas uitge
dronken heeft en somtijds als men niet
oplet, reeds voor dien tijd, komt de kel
ner het weg nemen. Een zachte, doch
duidelijke wenk om op te stappen of wel
opnieuw te bestellen.
De café's zijn over het algemeen vuil
en smerig, vooral de kleinere. In de dor
pen zitten 's avonds velen in en voor de
café,s en zingen dan gezamenlijk hun ee
nigszins weemoedige Spaansche liederen.
In andere café's zijn danseressen die in
vulgaire dansen, het publiek vermaken en
zooveel mogelijk van de bezoekers zien los
te krijgen. In de rookerige zalen klepperen
dan de kastagnetten op de maat van mu
ziek en dans.
Bijna overal in de cafe's vindt men elec-
trische piano's, waaronder werkelijk zeei
mooie met trommen en bellen, die door
het inwerpen van een 10 centimes stuk
beginnen te spelen.
Proefdoozen gratis verkrijgbaar bij de
Firma JOBAN SMULDERS, Vughterstraat 33, 'sBertogenbosch, Tel. 659.
Wat tenslotte nog te zeggen over de
algemeene indruk die Spanje op den
vreemdeling maakt? De meeningen daar
omtrent zijn zeer verschillend. Meerdere
schrijvers over Spanje roemen de gast
vrijheid en voorkomendheid van de Span
jaarden en hemelen hoog op over de ge
aardheid en trotsch van de cabalerós,
over land en volk in het algemeen.
Maar daartegenover staan verschillenden
die Spanje beschrijven als een wereld van
ergernis voor vreemdelingen, een land döt
eeuwen ten achter is bij de hedendaagsche
beschaving, en vooruitgang, met een be
volking die onwetend, dom en in hooge
mate ijdel en trotsch is, gepaard aan
luiheid en vadsigheid. Een volk dat 15
pCt. van het land onbebouwd laat liggen,
dat bedelen als een vak en als niet ver
lagend beschouwt, dat tot de voornaam
ste taak van het leven telt, gruwelijke stie
ren- en paarden martelingen bijwonen,
sigaretten rollen, koffie slurpen en be
vrediging op allerlei manieren van lage
hartstochten.
Zoo hebben ook wij de goede niet
te na gesproken die slechts als gewone
stervelingen rondreisden en niet zooals
wellicht verschillende eerstgenoemde schrij
vers, in Spanje als autoriteiten of anders
zins officiéél overal werden ontvangen en
rondgeleid, Spanje bevonden.
Een land van dergelijke ergernis, achter
stand en armoede, een bevolking die bru
taal en toch laf is, steeds er op uit de
vreemdelingen af te zetten en het leven
te verpesten.
Een land, zooals een Hollandsch consul
in een Spaansche stad ons zelf mede
deelde, dat vooral wat het Zuidelijk ge
deelte betreft, niet is te vergelijken met
andere beschaafde landen en waarvan de
bevolking achterlijk en onbetrouwbaar, nog
op l%er trap van ontwikkeling staat en
veel overeenstemming vertoont met de don
kerkleurige Arabische rassen. En genoeg
zeggend was zijn waarschuwing aan ons,
om steeds op onze hoede te zijn en afge
legen plaatsen en buurten te mijden.
Wat dan ook nog te zeggen, afgeschei
den van alle romantiek en fantasie over
de schoonheid der landschappen, van ber
gen en dalen. Ook dat valt over het alge
meen genomen tegen.
Kastilië b.v. een en al verlatenheid en
weemoed. Waar zijn buiten de Sierra Ne
vada en enkele andere Spaansche hoogge
bergten de verwachtte tot den hemel rij
zende rotsen, de machtige als gigantische
kegels uit den 'bodem opkomende steen
gevaarten, zooals in Italië en Zwitserland?
Ze zijn er haast niet, want de meeste
hoogten stijgen zoo geleidelijk dat /e slechts
door de koude of door je haast weet,
dat je een belangrijke hoogte overschrijdt.
De eindelooze hoogvlakten, dor en kaal,
geen boomen en weinig groen, verschroeid
door de brandende zon, troostloos in hun
verlatenheid.
Maar wel het Zuidelijk deel, Murcia
en vooral Granada en omgeving, de blin
kende witte stad, de lustwaranda, het too-
veroord van Spanje, daar is en blijft de
romantiek van het verre Spanje, dat leeft
en blijft leven in je, overheerschend al
het andere.
EINDE.
MAN of VROUW.
Dezer dagen beklaagde zich een moeder
te Weenen over de hardhandigheid, waar
mede de zwemmeester met haar kinderen
omging. Leerden zij den een of anderen
slag niet spoedig genoeg, dan werden den
leerlingen op een eenigszins «stevige*
manier de verschillende bewegingen bijge
bracht. "Wie echter schetst hare verbazing,
toen z|j zich naar het zwembassin begaf
om den meestere eens flink de waarheid
te vertellen en het bleek, dat zij met de
persoon, die op bijgaand plaatje is afge
beeld, te doen had De meestere was
n.l. een «meesteres 1*
Meermalen wordt beweerd in verband
met een tot stand gekomen verlenging
van den arbeidsduur en de allerwege te
constateeren daling van het loon, dat wij
langzamerhand weer teruggaan naar den
ouden tijd, naar de toestanden van voor
den oorlog. Die zoogenaamde „verslech
teringen" worden dan gesteld op rekening
van wat men „reactie" noemt en de ar
beiders opgewekt zich daartegen te ver
zetten.
Het komt ons voor, dat de arbeiders
in dezen voorzichtig moeten zijn. Als
zij de verbetering van den toestand van
het bedrijfsleven aangrijpen als een grond
voor een nieuwe loonactie, zou het best
kunnen zijn, dat zij daarmede het inge
treden herstel gingen te niet doen.
De zoogenaamde „verslechtering" is
het gevolg van omstandigheden, waarop
noch de reactie, noch de democratie veel
invloed uitoefenen. Zij is een natuurlijk
uitvloeisel van factoren, die men in 1918
meende te kunnen uitschakelen, maar
die zich dit niet laten doen. De malaise
ontstond vooral daardoor, dat de men-
schen gezamenlijk meer wilden verteren
dan zij voortbrachten en zij zal eerst
voor goed geëindigd zijn, als öf de voort
brenging per hoofd der bevolking toe
neemt in evenredigheid met de stijging
der levenseischen, óf wel men die eischen
belangrijk lager gaat stellen dan eenige
jaren geleden, ja misschien wel lager dan
voor den oorlog.
Wie even nadenkt zal moeten begrij
pen, dat dit laatste vrij zeker onvermij
delijk is. De wereld is door den oorlog
verarmd. Dat dit met den in den oor
log betrokken landen is geschied, be
grijpt ieder. Met den welstand van die
landen is de welvaart hier te lande in-
tusschen ten nauwste verbonden. Dit
echter niet alleen. Ook ons land heeft
bij den oorlog meer verloren dan ge
wonnen. Men denke aan de kosten der
mobilisatie, aan het waardeloos worden
van buitenlandsche effecten, aan het
gooien met geld kort na den oorlog.
Dan neemt onze bevolking ieder jaar
met meer dan 100.000 zielen toe. Daar
voor moet werkgelegenheid worden ge
schapen. Hiervoor is kapitaal noodig:
per jaar 400 a 500 millioen gulden. Be
seft men wat zulks beteekent Dat jaar
lijks per gezin van 5 personen gemiddeld
f300 a f350 op zij moeten werden ge
legd, welk bedrag, als onze bevolking
constant bleef, verteerd zou kunnen wor
den.
Met kapitaal, om fabrieken te bouwen,
zijn wij er nog niet. Wij moeten voor
de producten daarvan ook afzet hebben.
Dezen te vinden gaat moeilijker, naar
mate meer uitgevoerd zal moeten wor
den.
En in de derde plaats wordt er waar
schijnlijk per hoofd belangrijk minder
geproduceerd. De uitbreiding van de
Regeeringsbemoeiing op schier elk ge
bied, leidt tot het verrichten van veel
improductief werk. Daartoe behoort de
arbeid der ambtenaren met de uitvoering
van die Regeeringsmaatregelen belast
Daartoe behoort ook al te werk, dat be
drijfsleiders en hun personeel moeten
verrichten, om aan alle eischen, die de
verschillende wetten aan het bedrijf
stellen, te kunnen voldoen.
Van nog veel meer invloed op de pro
ductie is de verkorting van den arbeids
duur. Hoe wenschelijk men die ook
mag vinden met het oog op de geeste
lijke belangen van den arbeider, men
moet toch niet vergeten, dat, als alle
menschen 4/5 van den tijd werken, dien
zij vroeger werkten en in dien korteren
werktijd ook slechts 4/5 produceeren
van wat zij vroeger produceerden, zij ge
zamenlijk ook slechts 4/5 kunnen ver
bruiken van wat zij vroeger verbruikten.
Zal dit er niet toe leiden, dat sommige
groepen der bevolking nog veel meer
met gebrek hebben te kampen dan voor
den oorlog, dan is een ding wel in de
eerste plaats noodigversobering van
het leven niet alleen bij hen wier in
komen tot die versobering dwingt, maar
ook bij hen wier inkomen hen wel in
staat stelt, zich een zekere luxe te ver
oorloven.
Als wij om ons heen zien, bemerken
wij van die vrijwillige versobering ech
ter niet veel. Er bestaat ook waar de
voorziening in de noodzakelijke behoef
ten dit niet noodig maakt veeleer een stre
ven steeds te leven op een voef, als het
inkomen maar eenigszins toelaat.
Er zijn dus zeker hinderpalen genoeg
op den weg naar het economisch her
stel 1
ANDEL.
Geboren: Gerarda W. H., d. van
G. H. Jansen en J. C. van der Loo; Wil
lem A., z. van A. de Waal en J. Hak.
Getrouwd: D. Verbeek, 29 j.,
met G. den Dekker, 19 j.
Overleden: Jan Roza 68 j.