Derde Blad No. 5074 Vrijdag 21 November Nel geheim van Sealon-Hall voor het Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Gevatte Koude 7 FEUILLETON kinderrubriek. B EH OOREND E BIJ HET Bij gevatte Koude in hoofd en ledematen, Rheumatische pijnen, Griep en Influenza, Hoofdpijn, Kiespijn, Aangezichtspijn en vastzittende Hoest, gebruike men Jlijnhardl's Poeders. Deze werken genezend en nemen de pijnen weg. Prijs per poeder 8 cent en in doozen van 6 stuks 45 ct. Alleen echt wanneer doos en poeders voorzien zijn van den naam Mijnhardt.Let hierop 1 Vraag ze Uw Drogist. Beste jongens en meisjes. Oplossingen der vorige raadsels: 1. Rust roest. 2. Opa, arm, lui, olm (prul). 1 3. Parasol. De nieuwe raadsels zijn: 1. Welke bergen ontmoet men nooit op het land? 2. Welke tong heeft nog nooit iets geproefd, spreekt nooit en be weegt zich nooit? 3. Neem een kast, doe daarbij een halve el, «in vervolgens nog leien el, dan krijg je een groot gebouw. OOM KAKEL. HET LEELIJKE EENDJE. I V. „Ik denk, dat ik de wijde wereld zal ingaan," zei het leelijke eendje zacht, t „Ja, dat moet je vooral doen!", zei de kip smalend en verontwaardigd dat het eendje haar wijze raad niet op volgde en eieren ging leggen of snor ren als de poes. En ze liep, deftig met haar hoofd buigend heen. En zoo ging het leelijke eendje de wereld weer i n. Hij dreef op het water en dook tot den bodem, en liet het water langs zijn kop ruischen, maar alle andere dieren waren vijandig te gen hem, omdat hij zoo leelijk en lomp was. Toen kwam de herfst en de wind speelde ermee en joeg ze hoog op. De hemel werd donker van de regen en hagelwolken. Op een heg stond een kraai en riep „Kauw! Kauw!" van de kou. Op een avond, toen de zon al vroeg ionder ging, kwam er een heele vlucht groote, prachtige vogels uit de bos- schen aangevlogen. Het leelijke eendje liaa nog nooit zulke mooie dieren ge zien. Ze waren spierwit en hadden fraaie, lange halzen en gele snavels. Dat waren de zwanen. Ze spreidden hunne prachtige, breede vleugels uit, gaven een vreemde schreeuw en vlogen heen naar warmer landen, zooals ze elk jaar deden. Ze stegen héél, héél Naar het Engelsch door Mrs. L. B. WALFORD. 4.) „Maar ik word moe en mij dunkt het is duidelijk genoeg; de eerste keer zag je dat duidelijk genoeg in.... dus zie eens of ik wat brandewijn kan. krijgen, beste meid! Marks zal het je dadelijk geven, als altijd, en we heb ben den heelen avond vóór ons." Madelaine keek hem ernstig aan: „Heb je me daarvoor geroepen?" vroeg zij zacht. „Wel natuurlijk," hernam Tom la chend, „het was nu niet louter om je het gezelschap, ofschoon dat ook heel vect waard is. Maar ga nu! Marks zai het je dadelijk geven neen, je hoeft je hoofd niet zoo te schudden. Marks is zus voor den een en zoo voor den ander. Eens word ik hier heer en meester en niemand begrijpt dat be ter dan de oude Marks. Ga dus naar hem toe en vraag om brandewijn, maar je moet net doen of het voor jezelf is. Je houd je maar wat ziek, begrijp je?*Daarom ben je niet naar het bal gegaan ook cn nu denk je dat een beetje brandewijn je goed zal doen, en voor het geval dat je het van nacht noodig mocht hebben, zooals bij dames kan voorkomen, neem je de flesch mee naar je kamer. Marks begrijpt dan al hoog in de lucht. Het leelijke eend je keek er naar en het werd hem zoo vreemd te moede. Onrustig zwom hij maar rond en rond in de plas en tuurde naar de mooie vogels, hoog in de lucht. Hij rekte zijn hals en gaf zoo'n rare schreeuw, dat hij er zelf van schrok. Op een geheimzinnige manier voelde hij zich tot die mooie vogels aange trokken, en hij wist zelf niet waarom. Hij benijdde ze niet, o, nee, hij dacht er geen oogenblik ook maar aan om te wenschen zulk een prachtige vogel te zijn. Hij was immers veel te leelijk daarvoor.... hij was al lang tevreden geweest, als de eenden hem maar in hun midden geduld hadden en een beet je vriendelijker voor hem waren ge weest. Want ten slotten was hij toch ook maar een heel jong, eenzaam, lee lijk eendje. De winter kwam en het eendje moest in den plas aldoor hard in de rondte zwemmen, opdat het water niet zou bevriezen. Maar het plasje werd al kleiner en kleiner en op een goeden morgen zat hij in het ijs vastgevroren. Er kwam een boer langs, die zag wat er gebeurd was. Hij maakte met zijn klomp leen gat in het ijs en nam het eendje mee naar huis, waar het in de warme keuken al gauw bijkwam. De kinderen wilden met hem spelen, maar het eendje werd bang en vloog van de schrik in de melkpan, zoodat de melk overal in het rond spatte. De boerin gat een gil een zwaaide wanhopig met haar armen en toen vloog het eendje in het botervat en vandaar in het meel vat en toen in het kolenhok! O,,o^ wat zag het leelijke eendje er toen uit! Vol met melk en boter en meel en ko lenzwart! De vrouw van den boer ging met de tang achter hem aan en de kin deren juichten van plezier. Maar ge lukkig stond de deur net open en kon het eendje ontvluchten. Uitgeput kroop het onder een boschje in de versche, zachte pas gevallen sneeuw. Hoe het arme leelijke eendje den Winter doorkwam, is moeilijk te ver tellen. Het had veel te lijden en was soms erg hongerig. Maar hoe dan ook, eindelijk was de winter voorbij en toen het warmer werd en de zon vroolijk aan een prachtige blauwe hemel stond te schijnen, lag het eendje in de plas; heerlijk rustig tusschen het wuivende riet. De leeuwerikken zongen een len telied en iedereen was vroolijk en blij de lente was gekomen! En toen opeens gebeurde er iets won derlijks. Het eendje sloeg zijn vleugels uit, klapperde er krachtig mee en voelde dat het véél sterker was geworden. Vervoi raadsverslag AMMERZODEN. Ontvang dan zeer geachte burge meester onzen dank voor al het goede, wat ge voor onze gemeente hebt ge daan en ten bewijze onzer dankbaar heid schenken wij u, mede namens het secretariepersoneel, gemeente-ont vanger en politie, dit kleine souvenir, in den vorm van een vulpen en een vulpotlood. Moogt gij bij het gebruiken dezer voorwerpen dikwijls aan Ammer- zoden denken. Ook schenk ik u, namens de gemeente, een mooi tableau van ons oud kasteel, thans bewoond door de Eerw. Zusters Clarissen. Onze goede pater Rogerius Burgers, Rector der genoemde Eerw. Zusters, heeft mij dit welwillend voor u ter hand gesteld. Moogt gij de belangen uwer nieuwe gemeente met dezelfde werkkracht be hartigen, moge het u en uw geachte mevrouw gegeven zijn, nog tal van ja ren in goede gezondheid door te bren gen, tot welzijn van u zelf en uwe ge meente, die we van harte feliciteeren met hun burgemeester. Vervolgens sprak nog de gemeente veldwachter H. van Bokhoven: Hooggeachte heer burgemeester, hoofd van politie, Thans zijn wij gekomen aan den vooravond van uw vertrek uit deze ge meente, waarom het mij vergund is, als oudsten veldwachter van Ammer- zoden, voor dat u hier de gemeente gaat verlaten, mede namens mijn col lega Van den Berg en de rijksveld wachters Looi en Meijer, u als hoofd van politie een woord van afscheid toe te spreken. Burgemeester, de ruim zes jaren, dat u hier als hoofd van politie, uwe, ja soms zware taak hebt vervuld in sa menwerking met ons, stemt ons tot dankbaarheid. De bevolking van Ammerzoden en zelfs van daarbuiten heeft hiervan ge tuige kunnen zijn hoe de samenwerking tusschen u en ons is geweest, ofschoon de burgers in het algemeen te weinig beseffen, of dikwijls niet willen be seffen, wat de taak der politie is. Burgemeester van Ammerzoden, mor gen burgemeester van Bemmel, uzijt mijn zesde chef in mijn politieloopbaan geweest en door ondervinding durf ik hier dan ook verklaren, dat het ver schil groot is, hoe een chef zijn on dergeschikten behandelt in het belang ot wel in het nadeel van den dienst. En van die zes chefs waart u mede één van de besten. U zijt ook niet alleen een goed bur gemeester geweest voor de bevolking van Ammerzoden in het openbare le ven,-maar tevens een goed burgervader voor vele gezinnen, waarin u menig troostend woord hebt gesproken, waar voor wij u dan ook dankbaar zijn. Wij kunnen dan ook niet anders dan de politie van Bemmel en hunne ge zinnen van harte feliciteeren met hun nen nieuwen chef en de bevolking van Bemmel met hun nieuwen burgervader. Dan rest mij nog een woord te bren gen aan u, mevrouw Herckeanrath, voor de buitengewone hartelijkheid, welke wij van u mochten ondervinden, wan neer wij aan uwe woning kwamen, al betrof het een politiezaak. Burgemeester, nogmaals onzen harte- lijken dank voor alles wat u voor ons bent geweest en hebt gedaan en wij wenschen u met uwe nieuwe gemeen te Bemmel Voorspoed en zegen. Hierna sprak de secretaris als volgt' Mijnheer de burgemeester, Nauwelijks zijn de u gisteravond in zoo groote mate toegesproken verstor ven of wederom moet gij woorden van afscheid vernemen en zéér terecht. Ditmaal in officieelen vorm, ook in anaere bewoordingen wellicht, maar al lemaal toch neerkomende op dat eene woorddank. En ook wij, dat zijn dan die gemeen teambtenaren waarmede u dagelijks meer direct in contact waart en uit wier naam ik mede hier spreek, zijn u dank verschuldigd voor datgene, wat gij in uwe nog korte ambs-periode voor ons zijt geweest en voor ons geestelijk en materieel welzijn hebt ver richt. Wel is uw burgemeesterschap over onze eenvoudige, goedé gemeente er een geweest van slechts luttele ja ren, toch was het voor ons lang genoeg om daadwerkelijk te kunnen ondervin den, dat wij in u hadden den werkelijk humanen, zelfs vriendschappelijken en bekwamen superieur wien nooit iets te veel was waar het betrof particu liere belangen zijner aimbtenaren te be hartigen, van wie heel wat te leeren viel en ook inderdaad geleerd is. Sprekende voor mij persoonlijk, als secretaris dezer gemeente, was het niet weinig prettig reeds spoedig na uwe ambtsaanvaarding te hebben mogen waarnemen, dat ik niet onder doch naast u in dienst dezer gemeente mocht werkzaam zijn, welke opvatting van uw ambt mij groote sympathie voor u deed verwerven, eene sympathie wel ke nog heden ten dage* onverflauwd in mij voortleeft. Dezer dagen heb ik nog eens na gelezen, datgene wat ik, nu ruim zes jaren geleden, bij gelegenheid van uwe installatie, de eer had te zeggen; en te beloven ook namens het secretarie- personeel. Wij mogen hartelijk hopen, dat gij naar uwe nieuwe gemeente de overtuiging moogt medenemen, dat wij onze beloften van toen hebben gestand gedaan, dan zou onze erkentelijkheid voor de talloos vele en vooral wijze lessen althans voor een klein gedeelte meer direct zijn getoond. Mijnheer de burgemeester, Bij een afsheid past een wensch, wij voor ons ambtenaren en meer in het bijzonder ik voor mij, wij wenschen u dan toe, dat uwe midden-Betuwsche gemeente voor u moge zijn bewaard een alleszins prettige en vruchtbare werkkring, vrij van naargeestige be-: slommeringen. Moge de gemeente Bern-: mei, in ruil voor alles wat gij met uw< stoerè werkkracht in haar belang onge twijfeld zult weten te bereiken, voor u en uw lieve echtgenoote een aange-: name woonplaats zijn. Het moge u beiden in die nieuwe woonstee in alle opzichten naar wensch gaan. De burgemeester sprak nog een har telijk dankwoord. Uit alles watdespre-: kers naar voren hebben gebracht heeft hem vooral één gedachte prettig aan gedaan en dat is, dat hij en voor de wethouders, en voor de raadsleden en voor alle ambtenaren iets meer dan enkel burgemeester heeft mogen zijn n.i. een mensch. Dit is wel een eerste vereischte, dat men naast zijne ver plichtingen toch mensch blijft. Iemand het leven lichter te^ maken, dat is dat le ven gemakkelijker te maken. Hij spreekt vervolgens den wensch uit, dat zijn opvolger méér nog dan hijzelf deze eigenschap zal blijken te bezitten waardoor een prettige samen werking verzekerd zij. Een geschenk, aldus de burgemeester, was niet noodig geweest om u allen mei te vergeten. Toch is het prettig wanneer ik bij mijn werk of wanneer! ik over mijn schrijftafel gebogen, bij moeilijkheden het wapen kan omklem men, dat gij zelf mij hebt gegeven, waardoor ik zeker meer in staat zal blijketn alle moeilijkheden te overwin nen. 1o alles, hij zal het je terstond meegeven, want om geen argwaan te wekken kan hij het mij niet brengen, doch wat voor kwaad steekt er in aan mejuffrouw Madelaine een weinig brandewijn te geven? Er steekt niets in, maar ge begrijpt dat i k het gebruiken zal. Ik heb het noodig en.... en.... en bij God, dan moet ik het hebben!" „Van avond "niet, Tom!" Zóó zacht waren deze woorden ge fluisterd dat Tom het in zijne opwin ding niet goed verstond en slechts ha re hppen ziende bewegen en denkende dat zij de kamer uit zou gaan om het gevraagde te halen, ging hij haastig voort: „Maar kom zoo spoedig mo gelijk terug beste meid, en zie dat je de oude snapt alvorens hij zelf achter zijn eigen flesch zit. O, je weet door mij 1 zooveel waarvan de anderen Zelf niet droomen! Van het begin af mocht ik je graag, al was het alleen maar om mama jaloersch te maken; dus ga het nu maar dadelijk ha len, dan kunnen wij straks samen ge zellig verder praten. Wat, ben je nog niet weg? Krijg je het benauwd, Ma dam, ot...." en zich trachtende op te heften vervolgde hij: „of... zeg, scheelt er wat aan, fijn poppetje?" Maar hij zweeg. Hij zag haar de handen wringen. „Zeg eens," herhaal de hij op een toon, dat het meisje er van ontstelde, „zeg eens, wat moet dat beteek enen?" „Ik kan niet. Ik mag het je niet brengen, Tom. Je weet immers heel goed waarom niet," lispelde Madelai ne, zich schamend over de bedoeling harer woorden. „Och, denk er om, Tom, je bent nog zoo jong en met een ge heel leven „Mijn leven!" „Maar het is zoo iets vreeselijks," hield Madelaine vol met hoogrood ge laat. „Het is zoo iets, zoo iets.... ver geef mij dat ik het je zeg, Tom, maar het is zoo verachtelijk...." 1 Gedurende eenige minuten heerschte er diepe stilte in het vertrek. Einde lijk hief hij het hoofd op en zeide op stelligen toon: „Ik zie dat het vergeefsche moeite is; je bent me £e slim: 'af. Ja, ik was dronken, stomdronken toen je gister avond met papa binnenkwaamt. Ja, en ik geloof dat je het iets moeilijks vond, en dat ben je nog nietf te boven. Je denkt dat het niet voornaam staat, hé? En ik meende al dat j^" sinds gister avond...." Hij dacht even na; toen vervolgde hij met vuur: „O, je weet iniet, je kunt niet weten, Madelaine, hoe ik dezen avond naar een slok brandewijn snak!" Zij sidderde. „Madelaine", hield hij aan, haar smee- kend, bij waanzinnig aanziende, „Ma delaine, heb medelijden met me! Be denk eens wat je voor me doen kunt' Denk eens aan mijn ongelukkigen toe stand, denk eens om een armen onge lukkige; heb ik niet veel genot?" ging hij schamper lachend voort, „ge- snot? Drinken om mijne ellende te ver geten, is al het genot dat ik ken, is alles wat ik mij veroorloven kan. O, ik zou mijn ziel en mijn zaligheid wel willen verkoopen voor een slok bran dewijn. Den heelen dag heb ik er op gerekend, heb ik er naar gesmacht..." „Sedert Willem weggejaagd is," ging Tom voort, zijn brandende oogen op Madelaine vestigend, „ben jij mijn eeni ge 'hulp. Ik kan niet zonder drank; dag aan dag peins ik er over, hoe het machtig te worden. Draai mij niet den rug toe, Madelaine, je weet niet, je kunt het niet weten welk een kan ker het i® s. Ik moet en ik zal van avond drinken; daarom zwoer ik, dat je van avond thuis zou blijven om er mij aan te helpen. Wees mijn redden de engel en breng mij wat ik vraag, al is het enkel uit medelijden. Toe, deze enkele keer dan! Ik weet zeer goed dat het misdadig en al zoo meer is en ik beloof je, ik zweer je, er een eind aan te zullen maken maar van avond nog niet. Nog deze keer. Mad, deze enkele keer nog..." Zij zag ter zijde; zij kon hem niet meer aanzien. „Je behoeft niet te blijven als je het gebracht hebt", voer hij steeds dringend voort. „Ik zal je van avond vrij laten en morgen zal iedereen hoo- ren hoe goed en lief je als altijd voor mij geweest bent...." „Stil!" Terstond zweeg hij, want er was iets in den toon en de houdins der spreekster, dat hem het zwijgen op legde. Madelaine had eenige schreden voorwaarts gedaan en stond in het volle licht der heldere Novembermaan aan het venster. De gordijnen waren niet neergelaten en de uitdrukking ha rer oogen zoowel als de scherp getee- kende, vastberaden gelaatstrekken wa- iren ditmaal niet te miskennen. „Tom, ik kan, ik mag niet. Zeg wat ge wilt, maar nooit en nimmer zal ik je geven wat ik ééns gedaan heb. Toen wist ik niet maar nu je hebt het zelf bekend...." „Wat, ga je heen? ga je weg?" schreeuwde de ongelukkige, „Madelai-:, ine! hier zeg ik, hoor je niet? Made laine!" Maar zij had het vertrek reeds ver? laten. III. Zooals te verwachten was, hoorde men gedurende de eerstvolgende da gen van niets a;nders dan van het bal. Madelaine moest naar alles luisteren en overal belang in stellen. Zij moest het aanhooren hoe jammer 't was dat Blanche's beste danser zoo spoedig ver-; plicht was te vertrekken; hoe plezierig zij h^t gevonden hadden dat Sir Tho mas later dan gewoonlijk was gebles ven en dat het alleen te betreuren viel dat het nog niet later was geworden. Madelaine hoorde alles geduldig aan. Nu en dan echter scheen zij te aarze len, te kleuren, en vooral wanneer Flo ra telkens uitriep: „ik genoot nog nooit zoo op een bal; de muziek, de zaaL de dansen, ja, alles was even goed! En dat iedereen er zoo vroolijk uit zag en.... en..." „En dat mijnheer Cumberland zoo oplettend was," viel Blanche haar in de rede. „Dat wil Flora er mede zeggen, nietwaar Madelaine?" Flora kleurde even. „Geloof niet te veel van wat Blanche zegt, Madelaine/' hernam zij; „zij had hare dansers, ik de mijne. Wat mijnheer Cumberland betreft, het gaat mij niets aan, niets meer of minder dan onze andere ken? nissen. Hij danst goed..." (Wordt vervolgd*. Voor een Rotterdamsch zakenman, die in Rockanje woont en iederen dag per vliegtuig naar Rotterdam zal gaan, hebben de Panderfa- brieken een toestel gebouwd. Nieuwsblad (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1930 | | pagina 9