Twee Kerstverhalen.
Karei Sneider en
zijn Kerstmis.
Van Kerstmis tot Nieuwjaar.
EEN LEVENSBEELD UIT
NEW-YORK.
„En het licht scheen in de duister
nissen en de duisternissenwerden
er door verdreven."
„Wij zitten hier 's avonds ook in
donker, Vader; nu je weg bent steekt
Moeder de lamp niet meer aan, dan
kunnen we beter over jou praten, zegt
ze. Maar ik zie toch alles, vader: de
tafel, de stoelen, de kast, waar je laar
zen in staan, de tabakspot en je pijp
er naast, de klok, die aldoor tikt en
jullie portret aan den muur: en het
fluitje, dat je voor mij gemaakt hebt,
houd ik in m'n hand. Vandaag over
een jaar ben je weer hier, hé vader
en mag ik dan met jou naar het bosch
om een boom te hakken Want Moeder
heeft gisteren kaarsjes gekocht en zij
heeft ze weg gestopt in de kast, „voor
het volgend jaar" heeft ze gezegd. Wat
zal het dan licht in ons kamertje zijn,
hé vader! heerlijk."
Het is donker geworden in de cel.
Teun kan de letters niet meer lezen,
maar de woorden klinken hem als klok
jes in de ooren en de gevoelens, die
ze vertolken, schroeien in zijn vleesch.
Zijn handen beven. Maar zijn ontroering
vult hem met valsche schaamte: „Ja,
ze hebben goed praten, ze zitten met
hun tweeën iln hun eigen huis"
maar hij een jaar nog, een heel
jaar opgesloten; hij de gewiekste
strooper, als een haas in den strik.
Zijn wroeging zoo stom te zijn geweest,
zijn wanhoop, zijn haat, zijn gedachten
aan wraak, maken hem razend, en
hij loopt heen en weer; maar hij wordt
duizelig van dat ronddraaien in die
kleine cel. Hij gaat weer zitten. Den
brief had hij laten vallen. Hij ziet het
witte blaadje op den grond en rondom
is alles zwart nacht. Het witte blaad
je, waarop een boodschap gekrast was
van zijn vrouw en zijn jongen, een
boodschap, bedoeld om hem te verwar
men, om hem voor wanhoop te be
hoeden, een boodschap, die hem moest
dwingen aan de toekomst te denken,
de toekomst met hen samen in het
licht van den kestboom. En terwijl hij
den brief opraapt, flitst het door hem
heen: „dit is het licht in mijn cel;
en zij daar zijn de lichten in mijn
leven, en ik ik maak het weer licht
voor hen, als ik terugkom" en hij
snikt.
Dan klinkt er geluid van voetstappen,
deuren worden geopend en dicht gesla
gen, sleutels rammelen, daarna stilte
en.... duisternis. Maar de strooper brengt
den brief aan zijn lippen en is niet
meer alleen
Mien Versteeg stond op de speel
plaats te midden van een troepje la
chende kinderen. „Zeg juf", ra'elde een
der meisjes: „Weet U wat meester
Bodde laatst zei tegen juffrouw Landes?
Dat U alleen mooi bent, als U voor
de klas staat maar dat is nietes.
Wij vinden U altijd mooi, en weet
U wat Hein de Groot zegt? Dat als
U niet mee gaat naar de 5e klas, dat
hij dan maakt, dat hij bl jft zitten."
„Ja juf", valt een ander haar in de
rede, „en mijn moeder zei, ik aiocht
het U niet vragen, maar ik het
toch; mogen we weer net als verleden
jaar U helpen met den kerstboom ver
sieren?" Mien kijkt in de lachende ge
zichtjes en knikte van ja. Zoo eerlijk
zijn die kinderoogen, ze bedriegen je
nooit, en je kunt ze ook zelden iets
weigeren. Ze was nu 4 jaar aan deze
school verbonden en had 12 meisjes
en 19 jongens in haar klas. Het waren
meest kinderen van werkeloozen, kin
deren met een zieken vader en een
zieken moeder, kinderen uit stegen en
sloppen; ondervoed en slecht gekleed
waren ze allen en hun vreugde zoch-
ten en vonden ze op straat daar
en nergens anders. Toen ze op deze
school kwam had ze direct geweten:
„hier heb ik nog een andere taak dan
alleen die van onderwijzeres, de fletse
oogjes, donker overschaduwd, keken
verlegen naar de nieuwei juf en, na
enkele dagen dacht elk van haar leer
lingen: die nieuwe juf houdt van mij,
zij vindt mij lief en dit had zij bereikt
met haar oogen. Kind voor kind had
zij aangekeken, haar oogen streelend
langs hen laten gaan. En omdat zij in
elk het kindje zag, én omdat zij de
ontberingen zag, had zij het liet en
het hunkerende kinderzieltje had het
gelezen vóór zij het zichzelf dorst be
kennen. En al heel gauw wisten ze
het de nieuwe juf houdt van ons
allemaal. Zij bezocht de ouders en leer
de de gezinnen kennen en u bracht zij
haar vacantie met de kinderen door.
Zij haalden haar af om te wandelen,
spelletjes te spelen, te ballen en op
de hei zaten ze om haar heen te luiste
ren naar de eigengemaakte sprookjes.
Zij had ze geleerd rustig in een hoek
je van de kamer te zitten lezen bij
de schemerlamp; ze had ze van kleine
Johannes en Windekind verteld, zij had
daar was ze zeker van, licht in hun
donker bestaan gebracht en dat licht
namen ze mee naar huis, mee naar
de toekomst.
Op een keer had een kweekeling
haar gevraagd hoe ze er toe gekomen
was zoo van die kinderen te houden.
Ze vond sommige kinderen heel aar
dig en sommige gewoon, maar van ze
houden, zóó dat kon ze niet, dat
kon ze niet, dat zou ze alleen van
haar eigen kindje kunnen doen. „Hebt
U er een methode voor?" had ze ge
vraagd. „Een methode," was Mien uit
gevallen, „daar is geen methode voor;
het zijn loutere omstandigheden ge
weest, een klein kinderhandje heeft het
mij geleerd. Ik zal je vertellen hoe
het gekomen is. Ik was onderwijzeres
op een dorpsschool en dacht net als
!jij nu. Op een avond, 't was Kerstavond
was ik met roodbeschreide oogen de
dorpsstraat uitgevlucht en zocht de een
zaamheid in het stille bosch. Het ver
driet, dat mij had getroffen maakte
mij doof en blind en gevoelloos voor
alles rondom mij. Ik liep met gebogen
hoofd. Iemand had iets als niet meer
dan een grapje beschouwd, wat mij een
lichtende toekomst had voorgetoond.
Maar het was een grapje en rondom
mij was alles koud en donker ik
rilde ik stond stil. Van nu af moest
mijn leven een anderen kant uit
waarheen? Wat deed het er toe
maar niet meer denzelfden weg terug.
Daar voelde ik plotseling een klein
handje in mijn hand en ik zag een
klein meisje uit mijn klas voor mij
staan, dat mij met een bedeesd stem
metje vroeg: „Och juf, zoudt U mij
even willen helpen, ik heb daar een
boompje bijna omgehakt, maar ik kan
niet verder door de knoest; ik wou
een kerstboom maken voor Moeder;
U weet wel, ze is ziek." Zonder wat
te zeggen en zonder goed te weten
wat ik deed, volgde ik het kind en
hakte het boompje om. Ik hoorde haar
zeggen: „dank U juf" en ik keek toe,
geheel vervuld van mijn eigen smart,
hoe zij probeerde het boompje weg
te sleepen. Zij bezeerde zich aan de
scherpe uitsteeksels en liet hem even
vallen om haar vingers in haar mond
te steken. En op dat oogenblik keek
zij mij aan met zoo'n hulpbehoevenden
blik, dat ik mijn eigen verdriet voelde
wegvloeien uit mijn hart en ik haar
optilde enin mijn armen nam toen
in mijn donker hart stroomde gouden
zonlicht binnen ik zag het kindje,
zocals ik het mij had gewenscht. En
sedert dien avond is voor mij, elk
kind mijn kind, dat met zijn oogenglans
mijn ziel verlicht."
Het is Kerstochtend, lieflijk luiden
de klokken het oude, oude verhaal*
Komt, gij getrouwen, verheugd en ze
gepralend,
Komt, o komt allen in Bethlehem.
Komt hem aanschouwen, geboren als
Koning der engelen
O komt, laat ons Hem bidden, Chris
tus den Heer!
't Is Kerstavond, en iedereen ge
niet blijkbaar van de drukte en de
levendigheid, die dit gedeelte van het
jaar altijd medebrengt. De men-
schen spoeden zich haastige vo>rt
door de straten, en velen dragen ar
men vol pakken en pakjes. Een lan
taarnopsteker, (die zich óók al rept om
zijne taak te volbrengen, roept tot
een vriend, dien hii onderweg tegen
komt „Ik hoop dat het pak, dat de
oude Sint-Nicolaas x) van avond aan
je deur laat liggen, even vet is als de
kalkoen, dien wij morgen bil je ko
men eten!"
Het weer is tot dusver bijzonder
zacht geweest; de grimmige Winter
vorst heeft zijn werkzaamheden tot
een noordelijker luchtstreek beperkt
en terwijl de wind, die uit de rich
ting van den breeden Atlantischen
Oceaan óver de stad strijkt, van ijs
bergen in de verte verhaalt, is er tot
nog toe geen enkel vlokje sneeuw ge
vallen.
Twee kinderen staan op de stoep
van Macy's schitterend verlichten
winkel, waar zii met wijd opgesperde
oogen vol verbazing staren naar het
to,overland, idat hun daar achter de
reusachtige spiegelruiten ontsluierd
wordt. De een is Karei Sneider, een
flinke, blondharige jongen van elf
jaaren het is zijn zusje Grietje,
verscheidene jaren jonger dan hij, die
hii zóo stevig bij de hand houdt.
Hunne ikleeren zien er zindelijk uit,
maar !zijn op verschillende plaatsen
zorgvuldig versteld, als zoovele be
wijzen der aandoenlijke pogingen van
liefhebbende handen om de door den
tijd (aangerichte verwoestingen te ver
bergen. De jongen heeft zijn das over
de looren van zijn zusje gebonden, en
bibbert óndanks zijne manhaftige ver
zekering dat ,het volstrekt niet koud
is, ómdat zii aarzelt zijne opoffering
aan te nemen.
De |klok van een kerktoren in de
verte heeft juist zes uur geslagen.
„O, Karei!" roept 'het meisje plot
seling, terwijl zij uit den droom ha-
rer verrukking, ontwaakt, „hoe graag
zou ik heel die uitstalkast mede naar
huis hemen, om al dat moois eens
aan moeder te laten zien!"
„Ik wou, dat we een kalkoen voor
haar konden medebrengen, zooals
wij er verleden jaar een hadden,"
antwoordde Karei. „Maar kom! la
ten fwe nu toch eindelijk naar huis
giaan!'"
Zij (wenden zich af van het schouw
spel, |dat hen zoo bekoord en geboeid
heeft, ien na zich al dringend en wrin
gend een weg door de menschen-
massa gebaand te hebben, loopen zij
de Veertiende Straat door, steken
Broadway dwars over, naar de Derde
Avenue, en komen eindelijk aan hun
ne (woning in het lagere gedeelte
der (stad.
(Max (Sneider en zijn jonge vrouw
vertrokken als landverhuizers uit
Duitschland, en vestigden zich met
terwoon ite New-York, toen Karei nog
slechts een paar jaar oud was. Daar
de. man, van beroep werktuigkundi
ge, (goed zijn vak verstond, kostte
het hem geen moeite 10m voortdurend
vast werk te vinden, en zoo was alles
goed gegaan tot nu weinige maan
den geleden. Evenals alle Duitschers,
was het Max grootste verlangen,
een stukje land te bezitten en een
eigen huisje te hebbenen aange
zien hii verscheidene honderden dol
lars bij eengespaard had, kwam hii
op het denkbeeld, (daarvoor grond
aan te koopen in een der Westelijke
Staten van Noord-Amerika, en dan
met zijn kleine gezin derwaarts te
verhuizen. En zoo vertrok hii dan
in !'t begin van 't jaar met een vriend
haar (Minesota, na zijne vrouw een
som gelds ter hand gesteld te hebben,
die (groot genoeg was dat zij en de
kinderen er eenige weken van konden
leven, totdat hij terug' zou zijn. Na
de plaats zijner bestemming bereikt
te hebben, schreef hii een brief naar
huis, waarin hii meldde, dat de streek
hem goed beviel en hii op 't punt
stond een stuk land aan te koopen.
dat, jals het goed en zorgvuldig be
bouwd werd, binnen weinige jaren
den koopprijs zou opgebracht heb
ben. De plaats, die hij had uitge
kozen, herinnerde hem aan zijn vader-
.land, schreef hij.
Maar na dien eersten brief had
hii niets meer van zich laten hoo-
ren, en het was onmogelijk iets aan
gaande hem te vernemen. Het door
hem achtergelaten geld was langza
merhand opgebruikt, en nu zagen
moeder en kinderen zich genood
zaakt, uit hunne prettige en gezellige
woning te verhuizen naar een zol
derkamertje in een minder aange
naam gedeelte der stad. Ten einde
het moodigste levensonderhoud voor
zichzelve en hare drie kinderen te
verdienen, ging moeder Sneider bii
de imenschen aan huis eenvoudig
naaiwerk verrichten, terwijl zii het
kleinste kind, Lina, dan onder de
hoede van Grietje achterliet, zoolang
zij uit was. De voortdurende angst
en spanning, waaronder zij zoo on
uitsprekelijk veel leed, benadeelden
echter hare gezondheiden toen zii
op zekeren ochtend uit bed wilde
stappen, viel zij bewusteloos neder.
Hierop volgde een lange en ernstige
ziekte, gedurende welken tijd moe
der en kinderen tot de bitterste ar
moede vendelen, en misschien zelfs
niet in het leven zouden zijn geble
ven, als zii niet geholpen waren door
eene goedhartige Duitsche vrouw, die
eene aangrenzende kamer bewoonde
en bijna even arm was als zij. Ka-
rel kon niet meer naar school gaan,
en verdiende eenige stuivers daags
met het verkoopen van couranten,
waarbii hii met zijn vriendelijk en
opgeruimd gezicht de menschen tot
koopen scheen uit te lokken. Yran-
daag echter was hii niet zoo voor
spoedig als anders geweesten na
dat hii een tarwebrood, een kruikje
melk ivoor kleine Lina, en een soep
been gekocht had, hield hij niets
meer over.
Toen de kinderen de rumoerige
huurkazerne bereikten, waar zij nu
woonden, drongen zii zoo spoedig
mogelijk door den troep smerige en
havelooze jongens heen, die op de
stoep en rondom de deur slenterden,
en liepen zij haastig de trappen op.
Niet minder dan vijf verdiepingen
hoog moesten zii klimmen, en daar
traden zii toen een klein kamert/e
binnen.
Moeder 'Sneider zat bii haar kachel
tje, terwijl kleine Lina in een man
denwiegje naast haar lag. Zij
deed haar best om ijverig te naaien,
en terwijl het licht op haar lang,
loshangend haar hing, scheen het de
schraalheid van haar gelaat nog meer
te doen uitkomen.
„O moeder!" riepen de kinderen
als -uit éénen mond, „zóó iets prach
tigs hebben we nog nooit van ons
leven gezien! 't Leek haast het Pa
radijs wel!" En zii gaven haar een
beschrijving van het verrukkelijke
schouwspel.
„Ach, lieve kinderen," antwoord
de (zij, „ik wenschte wel, dat wij nog
weer eens zulk een gelukkig Kerst
feest konden vieren als een jaar ge
leden, toen vader nog bii ons was
en hij die schilderij van het Kindeken
Jezus voor ons meebracht!" Daarna
vertelde zij hun van de eerste Kerst
mis, (die zoovele eeuwen geléden aan
brak van den pasgeboren Zaligma
ker, idie nog niet eens zulk een be
schuttende woning had als de hunne,
en van den Hemel, waarin Hii nu
woont.
Zoo bleven ze met elkaar praten,
totdat Grietje in slaap vielen toen
legde moeder Sneider hare hand op
de (schouder van den jongen en sprak
zij: „Karei, mijn dappere helper! de
wolken jdie ons aan alle kanten om
ringen, zijn nu zeer donker geworden,
maar |de Heer heeft mii weer hoop
gegeven. Vandaag moesten we de
huur betalen, en de huisheer heeft
gezegd, idat wij op straat gezet zul
len worden, als wij het verschuldig
de niet voldoen. En tót overmaat
van iramp ligt ons laatste stuk steen
kool ïn de kachel, en wij moeten
toch Warmte hebben om in 't leven
te blijven. Ga eens met die schilderii
van het Christuskind naar Craik. Hii
zal er u wel zooveel geld voor ge
ven, dat wij er onze huur van kunnen
betalen. Én jals Igii terugkomt, mijn
jongen, loop dan eens even den bar
bierswinkel hier pp den hoek in, en
zeg aan juffrouw Dyer, dat zii mijn
haar kan krijgen, en het dus mor
genochtend zelf maar moet komen
knippen."
Karei had met bevende lippen ge
luisterd haar hetgeen zijne moeder
tot hem zeidemaar bij deze laatste
woorden barstte hii in een vloed van
tranen (uit, en terwijl hii zijne armen
om haren hals sloeg, begroef hij zijn
gelaat als 't ware in heur haar en
snikte hii luidkeels: „Neen, moeder!
dht nooit! Vaders eigen werk! En
uw iprachtige haar!"
„Kom, mijn kind", antwoordde zij
ne moeder, droog uwe tranen! Uw
vader zou zich er over verblijden,
als hij kon weten, welk een zegen
deze klingen ons aanbrengen, nu zii
den (honger buiten onze deur zullen
houden, totdat ik weer kan uitgaan
en fmijn gewone werk doen. Zet nu
je biuts op, lieve jongenons avond
eten 'izal klaar staan, hoop ik, als je
terugkomt." Na deze bemoedigende
woorden zag moeder Sneider haren
zoon op een stoel klimmen en zorg
vuldig eene aan den wand hangende
geschilderde afbeelding van het Kin
deken Jezus afnemen. De lijst had
haar echtgenoot zelf gesneden en ver
leden jaar aan zijne vrouw ten ge
schenke gegeven. Het was zijn af
scheidscadeau geweest, en streng, ge
biedend streng, was inderdaad de
nood, die haar dwong om zich van
dit kunststuk te ontdoen! Karei be
greep haar volkomenen met een
van smart overkropt hart begaf hii
1 zich óP wag, om de hem gedane op
dracht te volbrengen. Door de
schitterend verlichte Bowery liep hii
voort, totdat hii de drie gouden bal
len (het uithangbord der New-York-
sche lombardhouders) in de verte te
zien kreeg. Weldra trad hii het pand
jeshuis binnen, en bleef hii -aan de
toonbank zijn beurt staan afwachten.
De eigenaar der zaak was juist in
onderhandeling met een man, wiens
vuurrood opgezwollen gezicht maar
al te welsprekend getuigde van de
oorzaak, die hém aan deze plaats
had gebracht. Hij was de schoenen
zijner kinderen komen verpanden, ten
einde met de opbrengst zijn dorst
naar j enever en brandewijn te ver
zadigen. Terwijl de Lombardhouder
zijn lessenaar opende, om den dronk
aard te betalen, deed de een of an
dere onhandige beweging het geld-
bakje omkantelen, en rolde de inhoud
her- en derwaarts over den vloer.
In allerijl riep hij zijn bediende uit
het achterkantoortjeen beide man
nen gingen nu ijverig aan 't werk,
om de overal verspreide geldstukken
bijeen te zamelen. Maar één er van,
een zilveren dollar, was weggerold
en vlak tegen Kareis voet blijven
liggen, waar het door hem alleen
gezien kon worden,.
Dit oogenblik was de vreeseliikste
verzoeking van zijn leven! Het
vertegenwoordigde juist het voor de
huur verschuldigde bedrag, en als
hij dat in zijn zak had, behoefde
de schilderii niet verpand te wor
den. De man zou er hem zeker de
helft der waarde niet voor betalen
en (bovendien hij zou hem den dollar
vroeger of later terug kunnen geven.
Fel en hevig woedde de tweestrijd
in (zijn jongenshart, en de Booze had
bijna getriumfeerd, toen een inwen
dige stem scheen te fluisteren„Gii
zult niet stelen!"
„Hier js nog een dollar, mijnheer,
dien u niet gevonden hebt!" riep
hii haastig, terwijl hii het geldstuk
aan Isaak Craik ter hand stelde, die
het zonder een woord van dank in
ontvangst nam, of eigenlijk met een
wantrouwenden blik, alsof hii wilde
vragen óf er niet nog méér hadden
gelegen. Maar toch toen Karei
zijn schat uit de omhullende papie
ren [Losmaakte, scheen het op de schil
derij afgebeelde gelaat hem goed
keurend toe te lachen. In ruil er
voor ontving hii denzelfden dollar,
die hem in zulk een zware verzoeking
had gebrachten toen hii huiswaarts
keerde, was hij wel weemoedig ge
stemd, maar smaakte hij toch eene
innerlijke zelfvoldoening over de
door hem behaalde overwinning:
„Die lijst is vijf dollars waard!"
sprak de lombardhouder, zoodra Ka-
rel Iden winkel verlaten had„de jon
gen [zal de schilderii nooit meer ko
men lossen, zet haar dus maar te
koop voor het venster, maar vooral
zóó, dat de menschen do lijst goed
kunnen Zien
Helder jen zonnig brak de Kerst
morgen aan. Zelfs de bellen der rij
tuigen en wagens op de besneeuwde
straten schenen oen muzikalen klank
te hebben, alsof zij wilden harmo
nieeren met de jubelende melodie,
die Suit alle kerktorens opsteeg; ter
wijl van oever tot oever, van het eene
einde 'van Manhattan tot het andere,
de welkomstgroet weerklonk„Een
gezegend Kerstfeest!"
„Santa Claus2) schijnt dezen keer in
een wagen te hebben rondgereden!"
merkte een kind van vijf jaar op. Ze
kerlijk had hij deze groote stad be
zocht, en vele uitroepen van verruk
king Steken er omhoog in de frisSche
morgenlucht.
Met de grootst mogelijke onver
schilligheid voor de hem aan alle
kanten omringende vroolijkheid, liep
een lange, bleeke man met langzame
schreden de straat door. Elk zijner
bewegingen [gaf blijk van zijne li
chaamszwakte, en zijn gelaat vertoon
de een sombere uitdrukking van zorg
en verdriet. De angstige spanning,
waarmede hii alle vrouwen en kinde
ren [aanzag, die hij op zijn weg tegen
kwam, (was zóó aangrijpend, dat men
bijlna just gevoelde om even stil te
staan en hem te vragen, wat hij wilde
weten. Een klein meisje wenschte
hem, in antwoord op zijn zwijgende,
maar (roerende bede„een gezegend
Kerstfeest!" Terwijl hij haar be
dankte, bad hij in stilte, dat haar
wensch vervuld mocht worden. Toen
•hij voor het huis van den lombard
houder gekomen was, wierp hii in
't voorbijgaan een blik op diens uit
stalkast 'maar zoodra had hii dit
niet gedaan, of hii ontstelde vreese-
lijk. Het was of al zijn bloed naar
zijn gelaat stroomde, daarop weer te
rugvloeide, en hem nóg bleeker deed
worden dan tevoren. Hii waggelde
onwillekeurig, en had moeite om zich
staande te houden terwijl hii den win
kel binnentrad.
„Die schilderij! vanwaar hebt
gii die?" stamelde hij zenuwachtig.
De bediende, die niet afkeerig was
van een praatje, vertelde hem wat
Karei hier den vorigen avond was
komen doen. „Die familie moet wel
geducht in nood verkeerd hebben,
om deze schilderii te kunnen verkoo
pen, want de kleine man zag er uit
alsof het zijn laatste en beste vriend
was. Ja, wij houden altijd aantee-
kening van het adres. Het is: New-
street No. 23."
De man had bijna geen geduld
om te wachten tot de bediende had
uitgesproken. Max Sneider, want hii
was het, verliet in allerijl den winkel.
Karei was juist bezig de melk te
warmen voor het ontbijt van zijn zus
je, toen er zich plotseling zware voet
stappen op de trap lieten hooren,
die de deur hunner kamer nader
den, en het volgende oogenblik
bevond Max Sneider zich in het mid
den van zijn gezin.
Een gevaarlijke ziekte, die hem be
lette cm vroeger terug te keeren,
had hem weken achtereen aan ijlende
koortsen doen lijden. Het eerste wat
hii deed, zoodra hij zijn bewustzijn
herkregen had, waseen brief met
geld aan zijne vrouw te zendendoch
groot was zijne teleurstelling, toen
hij dien brief als „onbestelbaar"
terugkreeg, een paar dagen vóór zijn
vertrek naar New-York. Bii zijne
pankcmst aldaar kwam hii tot de
ontdekking, dat zijn vrouw en kin
deren verhuisd warenen het was
hem nog niet gelukt, hunne nieuwe
verblijfplaats op te sporen, totdat hii
eindelijk dien morgen voor het pand
jeshuis staan bleef, waar de schil
derij, die hij met zijne eigene han
den van een lijst voorzien had. hem
in het oog viel. Daarop verhaalde
Karei hem zijn wedervaren van den
vorigen avonden het„goed zoo,
mijn zoon!" van zijn vader, was hem
de heerlijkste belooning.
Toen de lantaarnopsteker ander
maal zijne ronde deed, zat de her-
eenigde familie in een kring rond
om een vroolijk knappend haardvuur,
en sprak men reeds over het nieuwe
tehuis, waarheen zij zich nu spoedig
zouden begeven. „Ik houd zooveel
van het Kerstfeest!" riep Grietje, van
haar hooge zitplaats o.p haars vaders
knie, en dat enkel en alleen om het
Kindeke in de kribbe!"
„Ja, kleine beveling, dat is het!"
antwoordde haar vader, terwijl hii zij
ne oogen opsloeg naar de weder in
gekochte schilderij, met de gebeeld
houwde lijst, die nu weer op hare
gewone plaats aan den muur hing.
Toen Karei de liefdevolle hand zijner
moeder op zijn hoofd voelde, dankte
hij er God voor, dat Hii hem gena
diglijk bewaard had voor het bedrij
ven van een daad, die hem van deze
heerlijke Kerstvreugde beroofd zou
hebben.
ij In Amerika heeft men hier en
daar de viering van den Sint-
Nicolaasdag met die van het
Kerstfeest saamgesmolten.
21 Sint-Nicolaas.
December is de maand van liet
scheidende jaar. Zoodra de St. Nico-
laasviering voorbij is, beginnen hulst
en mistletoe op het naderende Kerst
feest te wijzen. En allengs komen wii
onder die wonderlijke stemming, wel
ke de Kerststemming is. Kerststem
ming, die op haar beurt weer een
overgang vormt naar de bespiegeling
van den Oudejaarsavond.
Er is een geheele toonladder van
stemmigen, welke de menschelijke
ziel kan doorloopen. Deze gevoelig
heid is het bijzonder voorrecht van
den mensch, die het fijnstbesnaar-
de 'schepsel is in het groote rijk der
Schepping. De afwisseling van stem
ming is een kostbaar bezitzii volgt
den golfslag van het rijk genuanceer
de leven. Ér is een stemming van
hoop en van vrees, van moedeloos
heid en vertrouwen ,van twijfel en
van geloof.
Onze gemoedstoestand is in over
eenstemming met de feiten van den
dag, onze stemming harmonieert met
de smart of vreugde van de naaste
omgeving. Het kan dan ook niet an-