Twee Kerstverhalen. Karei Sneider en zijn Kerstmis. Van Kerstmis tot Nieuwjaar. EEN LEVENSBEELD UIT NEW-YORK. „En het licht scheen in de duister nissen en de duisternissenwerden er door verdreven." „Wij zitten hier 's avonds ook in donker, Vader; nu je weg bent steekt Moeder de lamp niet meer aan, dan kunnen we beter over jou praten, zegt ze. Maar ik zie toch alles, vader: de tafel, de stoelen, de kast, waar je laar zen in staan, de tabakspot en je pijp er naast, de klok, die aldoor tikt en jullie portret aan den muur: en het fluitje, dat je voor mij gemaakt hebt, houd ik in m'n hand. Vandaag over een jaar ben je weer hier, hé vader en mag ik dan met jou naar het bosch om een boom te hakken Want Moeder heeft gisteren kaarsjes gekocht en zij heeft ze weg gestopt in de kast, „voor het volgend jaar" heeft ze gezegd. Wat zal het dan licht in ons kamertje zijn, hé vader! heerlijk." Het is donker geworden in de cel. Teun kan de letters niet meer lezen, maar de woorden klinken hem als klok jes in de ooren en de gevoelens, die ze vertolken, schroeien in zijn vleesch. Zijn handen beven. Maar zijn ontroering vult hem met valsche schaamte: „Ja, ze hebben goed praten, ze zitten met hun tweeën iln hun eigen huis" maar hij een jaar nog, een heel jaar opgesloten; hij de gewiekste strooper, als een haas in den strik. Zijn wroeging zoo stom te zijn geweest, zijn wanhoop, zijn haat, zijn gedachten aan wraak, maken hem razend, en hij loopt heen en weer; maar hij wordt duizelig van dat ronddraaien in die kleine cel. Hij gaat weer zitten. Den brief had hij laten vallen. Hij ziet het witte blaadje op den grond en rondom is alles zwart nacht. Het witte blaad je, waarop een boodschap gekrast was van zijn vrouw en zijn jongen, een boodschap, bedoeld om hem te verwar men, om hem voor wanhoop te be hoeden, een boodschap, die hem moest dwingen aan de toekomst te denken, de toekomst met hen samen in het licht van den kestboom. En terwijl hij den brief opraapt, flitst het door hem heen: „dit is het licht in mijn cel; en zij daar zijn de lichten in mijn leven, en ik ik maak het weer licht voor hen, als ik terugkom" en hij snikt. Dan klinkt er geluid van voetstappen, deuren worden geopend en dicht gesla gen, sleutels rammelen, daarna stilte en.... duisternis. Maar de strooper brengt den brief aan zijn lippen en is niet meer alleen Mien Versteeg stond op de speel plaats te midden van een troepje la chende kinderen. „Zeg juf", ra'elde een der meisjes: „Weet U wat meester Bodde laatst zei tegen juffrouw Landes? Dat U alleen mooi bent, als U voor de klas staat maar dat is nietes. Wij vinden U altijd mooi, en weet U wat Hein de Groot zegt? Dat als U niet mee gaat naar de 5e klas, dat hij dan maakt, dat hij bl jft zitten." „Ja juf", valt een ander haar in de rede, „en mijn moeder zei, ik aiocht het U niet vragen, maar ik het toch; mogen we weer net als verleden jaar U helpen met den kerstboom ver sieren?" Mien kijkt in de lachende ge zichtjes en knikte van ja. Zoo eerlijk zijn die kinderoogen, ze bedriegen je nooit, en je kunt ze ook zelden iets weigeren. Ze was nu 4 jaar aan deze school verbonden en had 12 meisjes en 19 jongens in haar klas. Het waren meest kinderen van werkeloozen, kin deren met een zieken vader en een zieken moeder, kinderen uit stegen en sloppen; ondervoed en slecht gekleed waren ze allen en hun vreugde zoch- ten en vonden ze op straat daar en nergens anders. Toen ze op deze school kwam had ze direct geweten: „hier heb ik nog een andere taak dan alleen die van onderwijzeres, de fletse oogjes, donker overschaduwd, keken verlegen naar de nieuwei juf en, na enkele dagen dacht elk van haar leer lingen: die nieuwe juf houdt van mij, zij vindt mij lief en dit had zij bereikt met haar oogen. Kind voor kind had zij aangekeken, haar oogen streelend langs hen laten gaan. En omdat zij in elk het kindje zag, én omdat zij de ontberingen zag, had zij het liet en het hunkerende kinderzieltje had het gelezen vóór zij het zichzelf dorst be kennen. En al heel gauw wisten ze het de nieuwe juf houdt van ons allemaal. Zij bezocht de ouders en leer de de gezinnen kennen en u bracht zij haar vacantie met de kinderen door. Zij haalden haar af om te wandelen, spelletjes te spelen, te ballen en op de hei zaten ze om haar heen te luiste ren naar de eigengemaakte sprookjes. Zij had ze geleerd rustig in een hoek je van de kamer te zitten lezen bij de schemerlamp; ze had ze van kleine Johannes en Windekind verteld, zij had daar was ze zeker van, licht in hun donker bestaan gebracht en dat licht namen ze mee naar huis, mee naar de toekomst. Op een keer had een kweekeling haar gevraagd hoe ze er toe gekomen was zoo van die kinderen te houden. Ze vond sommige kinderen heel aar dig en sommige gewoon, maar van ze houden, zóó dat kon ze niet, dat kon ze niet, dat zou ze alleen van haar eigen kindje kunnen doen. „Hebt U er een methode voor?" had ze ge vraagd. „Een methode," was Mien uit gevallen, „daar is geen methode voor; het zijn loutere omstandigheden ge weest, een klein kinderhandje heeft het mij geleerd. Ik zal je vertellen hoe het gekomen is. Ik was onderwijzeres op een dorpsschool en dacht net als !jij nu. Op een avond, 't was Kerstavond was ik met roodbeschreide oogen de dorpsstraat uitgevlucht en zocht de een zaamheid in het stille bosch. Het ver driet, dat mij had getroffen maakte mij doof en blind en gevoelloos voor alles rondom mij. Ik liep met gebogen hoofd. Iemand had iets als niet meer dan een grapje beschouwd, wat mij een lichtende toekomst had voorgetoond. Maar het was een grapje en rondom mij was alles koud en donker ik rilde ik stond stil. Van nu af moest mijn leven een anderen kant uit waarheen? Wat deed het er toe maar niet meer denzelfden weg terug. Daar voelde ik plotseling een klein handje in mijn hand en ik zag een klein meisje uit mijn klas voor mij staan, dat mij met een bedeesd stem metje vroeg: „Och juf, zoudt U mij even willen helpen, ik heb daar een boompje bijna omgehakt, maar ik kan niet verder door de knoest; ik wou een kerstboom maken voor Moeder; U weet wel, ze is ziek." Zonder wat te zeggen en zonder goed te weten wat ik deed, volgde ik het kind en hakte het boompje om. Ik hoorde haar zeggen: „dank U juf" en ik keek toe, geheel vervuld van mijn eigen smart, hoe zij probeerde het boompje weg te sleepen. Zij bezeerde zich aan de scherpe uitsteeksels en liet hem even vallen om haar vingers in haar mond te steken. En op dat oogenblik keek zij mij aan met zoo'n hulpbehoevenden blik, dat ik mijn eigen verdriet voelde wegvloeien uit mijn hart en ik haar optilde enin mijn armen nam toen in mijn donker hart stroomde gouden zonlicht binnen ik zag het kindje, zocals ik het mij had gewenscht. En sedert dien avond is voor mij, elk kind mijn kind, dat met zijn oogenglans mijn ziel verlicht." Het is Kerstochtend, lieflijk luiden de klokken het oude, oude verhaal* Komt, gij getrouwen, verheugd en ze gepralend, Komt, o komt allen in Bethlehem. Komt hem aanschouwen, geboren als Koning der engelen O komt, laat ons Hem bidden, Chris tus den Heer! 't Is Kerstavond, en iedereen ge niet blijkbaar van de drukte en de levendigheid, die dit gedeelte van het jaar altijd medebrengt. De men- schen spoeden zich haastige vo>rt door de straten, en velen dragen ar men vol pakken en pakjes. Een lan taarnopsteker, (die zich óók al rept om zijne taak te volbrengen, roept tot een vriend, dien hii onderweg tegen komt „Ik hoop dat het pak, dat de oude Sint-Nicolaas x) van avond aan je deur laat liggen, even vet is als de kalkoen, dien wij morgen bil je ko men eten!" Het weer is tot dusver bijzonder zacht geweest; de grimmige Winter vorst heeft zijn werkzaamheden tot een noordelijker luchtstreek beperkt en terwijl de wind, die uit de rich ting van den breeden Atlantischen Oceaan óver de stad strijkt, van ijs bergen in de verte verhaalt, is er tot nog toe geen enkel vlokje sneeuw ge vallen. Twee kinderen staan op de stoep van Macy's schitterend verlichten winkel, waar zii met wijd opgesperde oogen vol verbazing staren naar het to,overland, idat hun daar achter de reusachtige spiegelruiten ontsluierd wordt. De een is Karei Sneider, een flinke, blondharige jongen van elf jaaren het is zijn zusje Grietje, verscheidene jaren jonger dan hij, die hii zóo stevig bij de hand houdt. Hunne ikleeren zien er zindelijk uit, maar !zijn op verschillende plaatsen zorgvuldig versteld, als zoovele be wijzen der aandoenlijke pogingen van liefhebbende handen om de door den tijd (aangerichte verwoestingen te ver bergen. De jongen heeft zijn das over de looren van zijn zusje gebonden, en bibbert óndanks zijne manhaftige ver zekering dat ,het volstrekt niet koud is, ómdat zii aarzelt zijne opoffering aan te nemen. De |klok van een kerktoren in de verte heeft juist zes uur geslagen. „O, Karei!" roept 'het meisje plot seling, terwijl zij uit den droom ha- rer verrukking, ontwaakt, „hoe graag zou ik heel die uitstalkast mede naar huis hemen, om al dat moois eens aan moeder te laten zien!" „Ik wou, dat we een kalkoen voor haar konden medebrengen, zooals wij er verleden jaar een hadden," antwoordde Karei. „Maar kom! la ten fwe nu toch eindelijk naar huis giaan!'" Zij (wenden zich af van het schouw spel, |dat hen zoo bekoord en geboeid heeft, ien na zich al dringend en wrin gend een weg door de menschen- massa gebaand te hebben, loopen zij de Veertiende Straat door, steken Broadway dwars over, naar de Derde Avenue, en komen eindelijk aan hun ne (woning in het lagere gedeelte der (stad. (Max (Sneider en zijn jonge vrouw vertrokken als landverhuizers uit Duitschland, en vestigden zich met terwoon ite New-York, toen Karei nog slechts een paar jaar oud was. Daar de. man, van beroep werktuigkundi ge, (goed zijn vak verstond, kostte het hem geen moeite 10m voortdurend vast werk te vinden, en zoo was alles goed gegaan tot nu weinige maan den geleden. Evenals alle Duitschers, was het Max grootste verlangen, een stukje land te bezitten en een eigen huisje te hebbenen aange zien hii verscheidene honderden dol lars bij eengespaard had, kwam hii op het denkbeeld, (daarvoor grond aan te koopen in een der Westelijke Staten van Noord-Amerika, en dan met zijn kleine gezin derwaarts te verhuizen. En zoo vertrok hii dan in !'t begin van 't jaar met een vriend haar (Minesota, na zijne vrouw een som gelds ter hand gesteld te hebben, die (groot genoeg was dat zij en de kinderen er eenige weken van konden leven, totdat hij terug' zou zijn. Na de plaats zijner bestemming bereikt te hebben, schreef hii een brief naar huis, waarin hii meldde, dat de streek hem goed beviel en hii op 't punt stond een stuk land aan te koopen. dat, jals het goed en zorgvuldig be bouwd werd, binnen weinige jaren den koopprijs zou opgebracht heb ben. De plaats, die hij had uitge kozen, herinnerde hem aan zijn vader- .land, schreef hij. Maar na dien eersten brief had hii niets meer van zich laten hoo- ren, en het was onmogelijk iets aan gaande hem te vernemen. Het door hem achtergelaten geld was langza merhand opgebruikt, en nu zagen moeder en kinderen zich genood zaakt, uit hunne prettige en gezellige woning te verhuizen naar een zol derkamertje in een minder aange naam gedeelte der stad. Ten einde het moodigste levensonderhoud voor zichzelve en hare drie kinderen te verdienen, ging moeder Sneider bii de imenschen aan huis eenvoudig naaiwerk verrichten, terwijl zii het kleinste kind, Lina, dan onder de hoede van Grietje achterliet, zoolang zij uit was. De voortdurende angst en spanning, waaronder zij zoo on uitsprekelijk veel leed, benadeelden echter hare gezondheiden toen zii op zekeren ochtend uit bed wilde stappen, viel zij bewusteloos neder. Hierop volgde een lange en ernstige ziekte, gedurende welken tijd moe der en kinderen tot de bitterste ar moede vendelen, en misschien zelfs niet in het leven zouden zijn geble ven, als zii niet geholpen waren door eene goedhartige Duitsche vrouw, die eene aangrenzende kamer bewoonde en bijna even arm was als zij. Ka- rel kon niet meer naar school gaan, en verdiende eenige stuivers daags met het verkoopen van couranten, waarbii hii met zijn vriendelijk en opgeruimd gezicht de menschen tot koopen scheen uit te lokken. Yran- daag echter was hii niet zoo voor spoedig als anders geweesten na dat hii een tarwebrood, een kruikje melk ivoor kleine Lina, en een soep been gekocht had, hield hij niets meer over. Toen de kinderen de rumoerige huurkazerne bereikten, waar zij nu woonden, drongen zii zoo spoedig mogelijk door den troep smerige en havelooze jongens heen, die op de stoep en rondom de deur slenterden, en liepen zij haastig de trappen op. Niet minder dan vijf verdiepingen hoog moesten zii klimmen, en daar traden zii toen een klein kamert/e binnen. Moeder 'Sneider zat bii haar kachel tje, terwijl kleine Lina in een man denwiegje naast haar lag. Zij deed haar best om ijverig te naaien, en terwijl het licht op haar lang, loshangend haar hing, scheen het de schraalheid van haar gelaat nog meer te doen uitkomen. „O moeder!" riepen de kinderen als -uit éénen mond, „zóó iets prach tigs hebben we nog nooit van ons leven gezien! 't Leek haast het Pa radijs wel!" En zii gaven haar een beschrijving van het verrukkelijke schouwspel. „Ach, lieve kinderen," antwoord de (zij, „ik wenschte wel, dat wij nog weer eens zulk een gelukkig Kerst feest konden vieren als een jaar ge leden, toen vader nog bii ons was en hij die schilderij van het Kindeken Jezus voor ons meebracht!" Daarna vertelde zij hun van de eerste Kerst mis, (die zoovele eeuwen geléden aan brak van den pasgeboren Zaligma ker, idie nog niet eens zulk een be schuttende woning had als de hunne, en van den Hemel, waarin Hii nu woont. Zoo bleven ze met elkaar praten, totdat Grietje in slaap vielen toen legde moeder Sneider hare hand op de (schouder van den jongen en sprak zij: „Karei, mijn dappere helper! de wolken jdie ons aan alle kanten om ringen, zijn nu zeer donker geworden, maar |de Heer heeft mii weer hoop gegeven. Vandaag moesten we de huur betalen, en de huisheer heeft gezegd, idat wij op straat gezet zul len worden, als wij het verschuldig de niet voldoen. En tót overmaat van iramp ligt ons laatste stuk steen kool ïn de kachel, en wij moeten toch Warmte hebben om in 't leven te blijven. Ga eens met die schilderii van het Christuskind naar Craik. Hii zal er u wel zooveel geld voor ge ven, dat wij er onze huur van kunnen betalen. Én jals Igii terugkomt, mijn jongen, loop dan eens even den bar bierswinkel hier pp den hoek in, en zeg aan juffrouw Dyer, dat zii mijn haar kan krijgen, en het dus mor genochtend zelf maar moet komen knippen." Karei had met bevende lippen ge luisterd haar hetgeen zijne moeder tot hem zeidemaar bij deze laatste woorden barstte hii in een vloed van tranen (uit, en terwijl hii zijne armen om haren hals sloeg, begroef hij zijn gelaat als 't ware in heur haar en snikte hii luidkeels: „Neen, moeder! dht nooit! Vaders eigen werk! En uw iprachtige haar!" „Kom, mijn kind", antwoordde zij ne moeder, droog uwe tranen! Uw vader zou zich er over verblijden, als hij kon weten, welk een zegen deze klingen ons aanbrengen, nu zii den (honger buiten onze deur zullen houden, totdat ik weer kan uitgaan en fmijn gewone werk doen. Zet nu je biuts op, lieve jongenons avond eten 'izal klaar staan, hoop ik, als je terugkomt." Na deze bemoedigende woorden zag moeder Sneider haren zoon op een stoel klimmen en zorg vuldig eene aan den wand hangende geschilderde afbeelding van het Kin deken Jezus afnemen. De lijst had haar echtgenoot zelf gesneden en ver leden jaar aan zijne vrouw ten ge schenke gegeven. Het was zijn af scheidscadeau geweest, en streng, ge biedend streng, was inderdaad de nood, die haar dwong om zich van dit kunststuk te ontdoen! Karei be greep haar volkomenen met een van smart overkropt hart begaf hii 1 zich óP wag, om de hem gedane op dracht te volbrengen. Door de schitterend verlichte Bowery liep hii voort, totdat hii de drie gouden bal len (het uithangbord der New-York- sche lombardhouders) in de verte te zien kreeg. Weldra trad hii het pand jeshuis binnen, en bleef hii -aan de toonbank zijn beurt staan afwachten. De eigenaar der zaak was juist in onderhandeling met een man, wiens vuurrood opgezwollen gezicht maar al te welsprekend getuigde van de oorzaak, die hém aan deze plaats had gebracht. Hij was de schoenen zijner kinderen komen verpanden, ten einde met de opbrengst zijn dorst naar j enever en brandewijn te ver zadigen. Terwijl de Lombardhouder zijn lessenaar opende, om den dronk aard te betalen, deed de een of an dere onhandige beweging het geld- bakje omkantelen, en rolde de inhoud her- en derwaarts over den vloer. In allerijl riep hij zijn bediende uit het achterkantoortjeen beide man nen gingen nu ijverig aan 't werk, om de overal verspreide geldstukken bijeen te zamelen. Maar één er van, een zilveren dollar, was weggerold en vlak tegen Kareis voet blijven liggen, waar het door hem alleen gezien kon worden,. Dit oogenblik was de vreeseliikste verzoeking van zijn leven! Het vertegenwoordigde juist het voor de huur verschuldigde bedrag, en als hij dat in zijn zak had, behoefde de schilderii niet verpand te wor den. De man zou er hem zeker de helft der waarde niet voor betalen en (bovendien hij zou hem den dollar vroeger of later terug kunnen geven. Fel en hevig woedde de tweestrijd in (zijn jongenshart, en de Booze had bijna getriumfeerd, toen een inwen dige stem scheen te fluisteren„Gii zult niet stelen!" „Hier js nog een dollar, mijnheer, dien u niet gevonden hebt!" riep hii haastig, terwijl hii het geldstuk aan Isaak Craik ter hand stelde, die het zonder een woord van dank in ontvangst nam, of eigenlijk met een wantrouwenden blik, alsof hii wilde vragen óf er niet nog méér hadden gelegen. Maar toch toen Karei zijn schat uit de omhullende papie ren [Losmaakte, scheen het op de schil derij afgebeelde gelaat hem goed keurend toe te lachen. In ruil er voor ontving hii denzelfden dollar, die hem in zulk een zware verzoeking had gebrachten toen hii huiswaarts keerde, was hij wel weemoedig ge stemd, maar smaakte hij toch eene innerlijke zelfvoldoening over de door hem behaalde overwinning: „Die lijst is vijf dollars waard!" sprak de lombardhouder, zoodra Ka- rel Iden winkel verlaten had„de jon gen [zal de schilderii nooit meer ko men lossen, zet haar dus maar te koop voor het venster, maar vooral zóó, dat de menschen do lijst goed kunnen Zien Helder jen zonnig brak de Kerst morgen aan. Zelfs de bellen der rij tuigen en wagens op de besneeuwde straten schenen oen muzikalen klank te hebben, alsof zij wilden harmo nieeren met de jubelende melodie, die Suit alle kerktorens opsteeg; ter wijl van oever tot oever, van het eene einde 'van Manhattan tot het andere, de welkomstgroet weerklonk„Een gezegend Kerstfeest!" „Santa Claus2) schijnt dezen keer in een wagen te hebben rondgereden!" merkte een kind van vijf jaar op. Ze kerlijk had hij deze groote stad be zocht, en vele uitroepen van verruk king Steken er omhoog in de frisSche morgenlucht. Met de grootst mogelijke onver schilligheid voor de hem aan alle kanten omringende vroolijkheid, liep een lange, bleeke man met langzame schreden de straat door. Elk zijner bewegingen [gaf blijk van zijne li chaamszwakte, en zijn gelaat vertoon de een sombere uitdrukking van zorg en verdriet. De angstige spanning, waarmede hii alle vrouwen en kinde ren [aanzag, die hij op zijn weg tegen kwam, (was zóó aangrijpend, dat men bijlna just gevoelde om even stil te staan en hem te vragen, wat hij wilde weten. Een klein meisje wenschte hem, in antwoord op zijn zwijgende, maar (roerende bede„een gezegend Kerstfeest!" Terwijl hij haar be dankte, bad hij in stilte, dat haar wensch vervuld mocht worden. Toen •hij voor het huis van den lombard houder gekomen was, wierp hii in 't voorbijgaan een blik op diens uit stalkast 'maar zoodra had hii dit niet gedaan, of hii ontstelde vreese- lijk. Het was of al zijn bloed naar zijn gelaat stroomde, daarop weer te rugvloeide, en hem nóg bleeker deed worden dan tevoren. Hii waggelde onwillekeurig, en had moeite om zich staande te houden terwijl hii den win kel binnentrad. „Die schilderij! vanwaar hebt gii die?" stamelde hij zenuwachtig. De bediende, die niet afkeerig was van een praatje, vertelde hem wat Karei hier den vorigen avond was komen doen. „Die familie moet wel geducht in nood verkeerd hebben, om deze schilderii te kunnen verkoo pen, want de kleine man zag er uit alsof het zijn laatste en beste vriend was. Ja, wij houden altijd aantee- kening van het adres. Het is: New- street No. 23." De man had bijna geen geduld om te wachten tot de bediende had uitgesproken. Max Sneider, want hii was het, verliet in allerijl den winkel. Karei was juist bezig de melk te warmen voor het ontbijt van zijn zus je, toen er zich plotseling zware voet stappen op de trap lieten hooren, die de deur hunner kamer nader den, en het volgende oogenblik bevond Max Sneider zich in het mid den van zijn gezin. Een gevaarlijke ziekte, die hem be lette cm vroeger terug te keeren, had hem weken achtereen aan ijlende koortsen doen lijden. Het eerste wat hii deed, zoodra hij zijn bewustzijn herkregen had, waseen brief met geld aan zijne vrouw te zendendoch groot was zijne teleurstelling, toen hij dien brief als „onbestelbaar" terugkreeg, een paar dagen vóór zijn vertrek naar New-York. Bii zijne pankcmst aldaar kwam hii tot de ontdekking, dat zijn vrouw en kin deren verhuisd warenen het was hem nog niet gelukt, hunne nieuwe verblijfplaats op te sporen, totdat hii eindelijk dien morgen voor het pand jeshuis staan bleef, waar de schil derij, die hij met zijne eigene han den van een lijst voorzien had. hem in het oog viel. Daarop verhaalde Karei hem zijn wedervaren van den vorigen avonden het„goed zoo, mijn zoon!" van zijn vader, was hem de heerlijkste belooning. Toen de lantaarnopsteker ander maal zijne ronde deed, zat de her- eenigde familie in een kring rond om een vroolijk knappend haardvuur, en sprak men reeds over het nieuwe tehuis, waarheen zij zich nu spoedig zouden begeven. „Ik houd zooveel van het Kerstfeest!" riep Grietje, van haar hooge zitplaats o.p haars vaders knie, en dat enkel en alleen om het Kindeke in de kribbe!" „Ja, kleine beveling, dat is het!" antwoordde haar vader, terwijl hii zij ne oogen opsloeg naar de weder in gekochte schilderij, met de gebeeld houwde lijst, die nu weer op hare gewone plaats aan den muur hing. Toen Karei de liefdevolle hand zijner moeder op zijn hoofd voelde, dankte hij er God voor, dat Hii hem gena diglijk bewaard had voor het bedrij ven van een daad, die hem van deze heerlijke Kerstvreugde beroofd zou hebben. ij In Amerika heeft men hier en daar de viering van den Sint- Nicolaasdag met die van het Kerstfeest saamgesmolten. 21 Sint-Nicolaas. December is de maand van liet scheidende jaar. Zoodra de St. Nico- laasviering voorbij is, beginnen hulst en mistletoe op het naderende Kerst feest te wijzen. En allengs komen wii onder die wonderlijke stemming, wel ke de Kerststemming is. Kerststem ming, die op haar beurt weer een overgang vormt naar de bespiegeling van den Oudejaarsavond. Er is een geheele toonladder van stemmigen, welke de menschelijke ziel kan doorloopen. Deze gevoelig heid is het bijzonder voorrecht van den mensch, die het fijnstbesnaar- de 'schepsel is in het groote rijk der Schepping. De afwisseling van stem ming is een kostbaar bezitzii volgt den golfslag van het rijk genuanceer de leven. Ér is een stemming van hoop en van vrees, van moedeloos heid en vertrouwen ,van twijfel en van geloof. Onze gemoedstoestand is in over eenstemming met de feiten van den dag, onze stemming harmonieert met de smart of vreugde van de naaste omgeving. Het kan dan ook niet an-

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1930 | | pagina 10