DE ZOON
BIZONDERE NACHTEN.
ders of wij zijn onder den indruk van
de sombere klanken, die wil ditmaal
van de Kerstklakken opvangen.
Moeilijke economische toestand, he
vige crisisverschijnselen, grauwe
malaise, donkere politieke aspecten
over de gansche wereld.
Inderdaad, .somber is deze tijd, zeer
somber. Onze nijverheid, die zoo
gaarne zou willen, onze handel, die
steeds zooveel vermocht, onze ener
gieke land- en tuinbouwers, onze pit
tige Indische cultuurmenschen zii
allen worstelen tegen den loodzwa-
ren druk van de benauwde wereld
crisis. Reeds heeft de werkloosheid
schrikbarende afmetingen aangeno
men de werkers met hoofd en hand
staan voor onafwendbare loonsver
lagingen, de koopkracht van de mas
sa vermindert zienderoogen. En de
politici hebben de toekomst zelden
zoo donker ingezien als tegenwoor
dig.
En tochtoch zullen de Kerstlicht
jes weer ontstoken worden, toch zul
len wij weer in Kerststemming zijn.
Het Kerstfeest is nu eenmaal het
feest van de „groote blijdschap die
al den Volke wezen zal", waarop al
le verschillen wegvallen, een ieder
afziet van zichzelf en zijn eigenbelang
en staart op het ideaal. Kerstavond is
de avond van herinnering en ver
verbeelding; het sprookje Van
schoonheid en dichterlijkheid. In al
ler hart heerscht de blijdschap der
innige [genegenheid, in aller gemoed
de verteedering en de blijdschap van
het familieleven. Het is de avond
van vrede in eigen huis, die menig-
zoo 'gansch verschilt van de atmas-
feer in den dagelijkschen werkkring.
In deze stemming leeren wii be
seffen, dat de vooruitgang slechts ge
diend iwordt door wat ons bindt, en
niet door wat ons scheidtdat in den
waren vrede met name geen plaats
is voor den klassenstrijd. Doordat
wij in deze uren niet uitsluitend sta
ren op het eenzijdig eigenbelang, be
seffen wij beter en gemakkelijker te
kunnen dragen de gevolgen van
maatregelen, die nu eenmaal onver
biddelijk rekening moeten houden
met het economisch mogelijke. En
aldus benaderen wij den geest van
onderling vertrouwen, die allen doet
doordringen van de weerheid, dat
het belang van den een niet altijd
de bedreiging van den ander vormt
dat zoovele belangen tenslotte pa
rallel loopen. Ziedaar het „Vrede op
Aarde", dat reeds eertijds ruischte
door [de ceders van den Libanon.
In het leven blijft staande degene,
die aan de kim de stijgende lichtlij
nen [ziet. Alleen hij, die de Kerst
stemming van vrede en berusting
blijvend in het hart houdt, ziet aan
de kim den lichtglans van een bete
re toekomst gloren. Voor hem zal
dan het nieuwe jaar tot een zegen
zijn!
(een Kerstverhaal)
door Jean de Vaugirard.
Over de Parijsche boulevards dein
de een groote menigte. Velen ver
drongen izich voor de ramen der ma
gazijnen en winkels om in de helver
lichte étalages, het prachtige speel
goed te bewonderen en de luxe-voor
werpen om als geschenken voor het
Kerstfeest te dienen.
Voor de „Galeries Lafayette" en
voor „Le Printemps" werden de
nieuwsgierigen door politieagenten
in een steeds voortbewegende rii ge
houden, die langs de verlichte ven
sters trok. In de étalages van de
„Galeries" zag men tafereelen aan
het hof van Lodewijk den Veertiende,
een reeks van prachtige poppen, in
zijde en fluweel uitgedost, met mooie
wit-grijze pruiken, met degens aan
hun izijde, terwijl de poppen, die de
dames van het hof moesten voorstel
len, in het oostuum van die dagen,
als bezaaid leken met diamanten. In
„Le Printemps" vertoonde men scè
nes git de Napoleontische Oorlogen,
waardoor men gelegenheid kreeg
soldaten in allerlei uniformen en van
allerlei wapens te laten zien. Men
zag er zelfs Napoleon, zijn troepen
vooraf gaande op de brug van Ar-
oole.
Nu en dan flitste van het dak
van de eerste verdieping van het ma
gazijn een groote verlichte pijl als
een bliksemstraal de omgeving be
schijnend en dan verscheen als door
een onzichtbare hand geschreven het
woord „Jouets" (speelgoed) in vu
rige letters.
Nog eenige dagen en het Kerst
feest zou worden gevierd en de men-
schen schenen zich nu reeds te ver
heugen om dit feest dat toch altijd
weder een zachte verheven stemming
wekt in de gemoederen der men-
schen.
Meer dan een ander feest wekt het
Kerstfeest herinneringen op, aan wat
ons vroeger, gelukkig en tevreden
maakte, herinneringen aan het ou
derlijke huis, aan eigen gezin, dat
uit elkaar ging en niet meer werd
vereend. Altijd lijkt het ons, dat de
kerstboom, in het ouderlijke huis
heerlijker, mooier scheen dan waar
ook. De goudglans, waarmede de
kaarsen het vertrek vulden., lijkt ons
nog, wij op dagen zijn gekomen en
wij voor onze kinderen den kerst
boom ontsteken, intenser, schooner,
van fijnere intimiteit. Misschien komt
het, lomdat wij, dat alles met kin-
deroogen zagen, wellicht is het scher
per in ons geheugen gegrift, omdat
wii hebben verloren de dagen van
onze jeugd.
De vrouw, die langs de donkere
zijde van den Boulevard Haussman
wandelde, den kant van de Place de
1' Etoile op, dacht niet aan den kerst
boom uit het ouderlijke huis. De her
innering eraan had zij wel bewaard,
maar was verdrongen door die van
den kerstboom, die zij eens in ge
lukkige dagen had ontstoken, in ei
gen huis. De herinnering aan die
kerstboom (smartte haar diep, want
het was de herinnering aan wat zii
had verloren. Terwijl het geroese-
moes van de menigte, zich verga
pende aan de tafereelen in de étala
ges der groote magazijnen zag zii
het tafereel van den kerstboom, waar
om zij eens met haar man en kinde
ren stond geschaard. Uit het diepst
van haar hart waren toen de devote
liederen opgestegen, inniger, omdat
zij zich in die dagen zoo gelukkig
had gevoeld.
En terwijl zij wandelde naar haar
huis aan de Avenue Velasquez bii
het Pare Monceau, ging zii nog even
in haar gedachte haar leven na. Haar
man was heengegaan, rustte nu, reeds
jaren jop Père Lachaise, aan haar
de Staak latende haar vier kinderen
op te voeden. Met drie van hen was
het haar gelukt. Ze kon met trots
op hen wijzen. Ze waren goed voor
hun moeder. Zii trachtten te vergoe
den Wat zij had verloren door den
dood van haar echtgenoot. Elk jaar
bracht zij het Kerstfeest bii haar
oudsten zoon door. Dan kwamen de
anderen ook met hun kinderen, die
altijd Zeer aanhankelijk waren aan
hun grootmoeder. Elk jaar zat zii
onder Iden grooten kerstboom lief
devol omringd door haar kinderen,
beschenen door den goudglans van
den stralendenboom. Maar nooit had
zii [dat volmaakte geluksgevoel ge
had Zoo als vroeger. Altijd weer dacht
zii aan haar man en aan haar zoon.
haar tweede. De herinnering aan haar
echtgenoot was, door de jaren ver
zacht, biet zoo schrijnend meer als
in Ide eerste dagen van haar groot
en [overweldigend verlies. De smart
was 'gesleten. Ze had het tenslotte
weten te dragen als het onvermijde
lijke. En zii kende zijn laatste rust
plaats. Ze kende de plek', waar zij
kon bidden.
iMaar haar zoon was plotseling ver
dwenen, 1 geen spoor achterlatende.
Hij was slecht geweest, had niet wil
len deUgen. Al haar pogingen, ver
eend tmet die van zijn broeders om
hem weer te brengen op het goede
pad, waren tevergeefsch geweest. Hij
was een zwerver geworden, zoo had
men beweerd. Men vond hem vaak
tusschen [hef [gespuis van Parijs, dat
om een schuilplaats bedelde in de
toevluchten voor onbehuisden. Soms
was [hij gesignaleerd als slapende on
der een der bruggen van Parijs, een
der laatste toevluchtsoorden voor de
zwervers, die meest eindigen in de
armen van de Seine. Hoeveel ver
driet zij ook had van dien jongen,
een laatste hoop bleef haar over. Hii
leefde en misschien zou hii tot in
keer komen. Er zijn menschen, die
een (onbegrijpelijk leven leiden, die al
tijd weer een waarom stellen aan
hen, die hen met belangstelling vol
gen op hun levenspad. Waarom was
hii ZOo en niet als de anderen Wat
dreef hem ertoe zoo te zijn vragen,
die de moeder bezig hielden en haar
pijnigen.
En nu was hii sinds jaren verdwe
nen. Was hii dood Die vraag' durf
de zii zich eigenlijk niet stellen, om
dat zij haar niet durfde te beant
woorden. Ze had' geen zekerheid en
juist dat niet zeker weten kwelde haar
ieder joogenblik van haar leven. Ter
wijl zii in gezelschap van haar ande
re kinderen vertoefde, doemde voor
haar, fals altijd, op het gelaat van haar
zoon, den blondgelokte, dien zii al
tijd zoo had lief gehad. Bii een
festeijn, waaraan zii zich niet had
kunnen Onttrekken, op een herinne
ringsdag. op feestdagen, als het
Kerstfeest inu, voelde zii het wanho
pige van dat gemis van haar kind.
dat altijd haar kind bleef, wat hii
ook had misdreven. In tijden waarop
zh het gelach van haar kleinkinde
ren, de stemmen van haar zoons
hoorde, staarde zij langen tijd voor
zich tuit. als kon zii met haar blikj
hem maar weer terugroepen. Haar
kinderen kenden haar verdriet, be
grepen het, maar trachtten haar te
troosten. Beter toch voor hem als
voor haar en voor zijn andere familie,
dat hii weg was, verdwenen, dan dat
hii verder was gegaan op het pad,
dat tot zijn verderf werd. Maar zii
schudde, [als in ontkenning het hoofd.
Dien verloren zoon kon zii niet ver
geten, omdat hij een verlorene was,
kon (zij hem niet bannen uit haar
gedachten.
Ze had hem gezocht, handen vol
geld uitgegeven, om hem op te spo
ren, de bekwaamste detectiven in den
arm genomen. Ze was met hen me-
degegaan, naar de holen van de we
reldstad, naar de spelonken, waar zij,
die aan den zelfkant leven zich schuil
houden of een onderdak zoeken. In
de apaschen kelders van Belleville
of la Vilette, in de buurt van de
abattoirs, waar het stonk van het
bedorven bloed, had zii zich gewaag.,
zoekend, speurend, ondervragend als
of zii een politiespionne was, mis
dadigers opsporend. Ze was met de
speurders meegereisd naar Marseille,
naar de donkere, sombere havenstad,
waar het uitvaagsel van alle wereld-
deelen onderkomst vindt. Ze was ge
gaan naar de buurten, waar de on
deugd broeit, de misdaad leert en
waar een bedwelmende damp van ver
derf schijnt op te stijgen. Ze had hem
niet gevonden. Naar ieder lijk. dat
uit de Seine werd opgevischt, liet
zii zich brengen. En als het opge-
vischte lijk niet dat van haar zoon
was, dan was er iets van vreugde in
haar en van leed tegelijk, omdat zii
daardoor niet wist wat er dan van
hem was geworden.
Ze had alle gevangenissen van
Frankrijk bezocht met aanbevelingen
van het ministerie van justitie. Men
had [haar de deuren van alle cellen
geopend, had haar alle gevangenen
omdat zij zich wilde vergewissen, of
onder hen niet haar zoon was. Ze
had hem niet gevonden.
Ze was oud geworden, had het zoe
ken eindelijk opgegeven. Ze geloof
de, dat hij dood was, hoopte het ook,
omdat dan aan zijn zwerversleven een
einde was gekomen.
Ze kwam eindelijk thuis, moe van
het peinzen om den zoon, aan wien
zii nog meer dan anders had ge
dacht, [omdat het Kerstmis naderde.
De dienstbode vertelde haar, dat
de bloemist de kleine kerstboom, die
zii had besteld, had gebracht. Ze
knikte met het hoofd. Elk jaar ver
sierde zii ook een kleine kerstboom,
niet alleen uit devotie voor het kleine
Christuskind, maar ook als hërinne-
ring aan vroeger.
Misschien zou zij bii het analysee-
seeren van haar gevoelens, hebben
moeten verklaren ,dat zii den kerst
boom ontstak voor haar zoon. die
misschien nog leefde, om ook voor
hem, den zwerver een kerstboom te
branden. Ze liet het kerstboompje
in haar huiskamer plaatsen. Ze zoq
het [zelf versieren, zooals zii steeds
placht te doen, al die vele, vele jaren.
De avond van het kerstfeest was
gekomen. De duisternis nam bezit
van de wereldstad. Al vroeg waren de
lichten 'ontstoken. Een vracht sneeuw
viel was al den ganschen dag ge
vallen. had de straten bedekt met een
mollig tapijt, waardoor Id'e voetstap
pen bedekt werden, maar weldra was
dit witte tapijt vergroezeld, door de
voetgangers, door de auto's, die on
ophoudelijk af en aan reden. De
sneeuw had het Park Monceau in
een sprookjestuin omgetooverd. Ze
had jde kale hoornen afgezet met een
fraai wit bont en nu léken de stand
beelden van Gounod. Chopin, Tho
mas, Gay de Maupassant kunstig be
werkte ,sneeuwpoppen. De lantaarns,
aan de kanten van het park aangesto
ken, werpen sprook jesach tige scha
duwen over de sneeuw. Mevrouw de
Pacquelin had zich, te voet, op weg
begeven naar haar oudsten, zoon waar
nu de kerstboom was ontstoken en
waar haar reeds haar kinderen en
kleinkinderen 'wachtten. Ze had eerst
de kleine kerstboom ontstoken voor
zii heenging. Had met tranen in de
oogen eenige minuten naar de kaars
jes gekeken, wier schijnsel door de
gulden bolletjes werd weerkaatst,
daarbii denkend aan haar zoon.
Met [moeite had zii' zich losgerukt
uit haar overpeinzingen, was heen
gegaan, haar dienstbode vrijgevende.
Ze was gewoon door het Park Man-
ceau te gaan. Haar zoon woonde
aan de „Rue des Acacias en ze gaf
er de voorkeur aan, te voet te gaan,
omdat een wandeling naar zii meen
de haar wat kalmte en rust zou ge
ven. '[Ze ging door het Park, nu een-
zjaam. terwijl er omheen de auto's
voortvlogen. Ze kende geen vrees
nu reeds een aanval of een berooving
en het was te vroeg bovendien om
nu reeds een aanval of een berooving
te vreezen. Op een bank zat een
man Ingedoken, terwijl ziii naderde
en ljangs hem heen ging, bleef hii
rustig zitten, maar eensklaps kwam
een schok door zijn lichaam, hii
scheen te huiveren. Zij had niets ge
zien en zij vervolgde haar wég, zon
der om te kijken, naar de man, die
haar na eenige oogenblikken volg
de. Maar hij bleef op zoodanigen af
stand dat het niet de indruk zou
wekken, dat hii met opzet of met
eenige bedoeling haar volgde. Zii
ging van de Faubourg St. Honoré
de Place de Teines over, ging de
Avenue Teines in. toen haar aan
dacht werd getrokken door het haas
tige geloop, van menschen. die allen
de Rue des Acacias inliepen. Als
aangedreven door de andere, ver-
haasttte zij ook haar loop. Op den
hoek van de straat zag zii dat brand
was uitgebroken in een der boven
huizen. Hii was blijkbaar ontstaan in
de eerste verdieping van het groote
huis, en de vlammen die uit de ra
men sloegen lekten reeds aan de
tweede verdieping. Allerlei geluiden,
allerlei [uitroepen drong/en tot haar
door. Tot zij, eensklaps tot haar
schrik tot de ontdekking kwam, dat
de brand was uitgebroken in het huis
waar haar zoon woonde. Wankelend
naderde zij de lieden, die voor het
huis groepten gesticuleerden en el
kaar allerlei bijzonderheden vroegen.
De brandweer was er nog niet". Er
zijn nog kinderen op de derde ver
dieping riep er een. „Waar zijn de
anderen dan, vroeg een tweede. Wan
hopig keek de oude vrouw naar het
vuur. dat verwoestend om zich heen
greep. Waar waren hare kinderen en
kleinkinderen gebleven vroeg zii
zich af, terwijl zii van schrik en aan
doening de handen wrong. Eensklaps
riep zij, alles vergetend, Duizend
francs voor hem, die de kinderen
redt. Men hoorde haar aanbod, maar
niemand durfde het te wagen, door
het vuur te gaan, dat hevig naar
buiten sloeg ein degenen die al te
dicht bii het huis waren verschrikt
deed terugdeinzen. Terwijl in de ver
te de claxon van de naderende brand
weer werd gehoord, zag mevrouw de
Pacquelin en de anderen die om ston
den, hoe een man tegen het huis,
naast het brandende huis, klom. Zijn
voeten vonden blijkbaar een steun
aan de uitsteeksels van de groote
steenen waarmede de voorgevel was
opgebouwd.
Eindelijk was hij op het balcon.
Toen rustte hij een poos uit. Toen
zag men hem een sprong van het
eene balcon naar het andere wagen.
Nu stond hij op het balcon van de
derde verdieping van het brandende
huis. Hii sloeg met zijn voet het
raam open. Hij verdween in het ge
bouw. De brandweer was intusschen
genaderd, legde de slangen uit en
terwijl men de brandweer-officier in
lichtte, dat een man zich in het
brandende huis had gewaagd om de
kinderen te redden, liet hii een val
scherm uitspannen.
Na eenige minuten van angstige
spanning verscheen de man weder
op het balcon en op zijn arm droeg
hij twee kinderen. Mevrouw de Pac
quelin dacht te bewijken, zii had, bii
het licht der vlammen, die bijna de
derde verdieping hadden bereikt, twee
van haar kleinkinderen herkend. Men
riep den man toe, de kinderen één
voor één in het valscherm te wer
pen. De man had het géhoord en
liet, voorzichtig had kind vallen, na
dat hii zich, rustig, had overtuigd,
dat het de goede plaats, was. Onder
een doordringenden gil van Mevrouw
de Pacquelin viel het kind en werd
door het valscherm opgevangen.
Brandweerlieden brachten het gered
de meisje bij haar grootmoeder en
opnieuw werd het scherm gespan
nen en het tweede kind, een jon
getje werd in het scherm geworpen.
Ook die werd gered. Vol dankbaar
heid en innigheid keek de grootmoe
der op naar den man, die rustig bleef
staan tot dat ook voor hem het val
scherm was uitgespreid. Tot men
hem toeriep te springen, sprong ook
hij en weldra stond hijs op den grond.
Ongedeerd, vermoeid, afgemat van
de inspanning naar het scheen. Me
vrouw de Pacquelin zag dat die man
een werver was, maar wat deerde het
haar. Zij duwde de agenten, die haar
en de menigte tegenhielden, om de
brandweer gelegenheid te geven rus
tig haar werk te doen, opzijde en ijl
de den man toe om hem te omhel
zen. Tot mevrouw de Pacquelin, vlak
bij den zwerver was [gekomen, die
zijn valen hoed had afgenomen en
met zijn mouw het bezweete gezicht
afwischte, Zag zii in het gelaat, van
haar zoon! „Moeder", zeide hij, toen
viel hij onmachtig neder.
Politieagenten, droegen hem weg,
doch mevrouw de Pacquelin zeide,
terwijl zij beval hem per auto. naar
haar huis te brengen„hii is mijn
zoon", ik zal hem verzorgen. Terwijl
de 'brandweer den brand bestreed,
hoorde mevrouw de Pacquelin, dat
alle menschen in de huizen waren
gered, ook de twee kinderen, die door
een onverklaarbaar gebeuren achter
waren gebleven. Een taxi bracht me
vrouw de Pacquelin met haar zoon
zoon en de twee kinderen naar huis.
Haastig 'werd onder het licht van den
kleinen kerstboom en rustbed voor
den Zwerver gemaakt. Hii was uit
geput. Misschien had hij in langen
tijd niets te eten gëhad. Bij het gou
den Schijnsel van de kaarsen herken
de mevrouw de Pacquelin in haar
zoon, den zwerver, die op den bank
in het Pare Monceau had gezeten.
Zii bracht hem wat bouillon, wiesch
zijn gelaat en streek over de haren
die eens blond waren geweest. God,
wat "zag hij er uit. Maar zii! was
dankbaar dat zij hem weer bii haar
had. De anderen kwamen, nog on
gerust Over het lot der twee kinderen,
al Svisten zij reeds dat zii waren ge
red door een onbekende man. Zii
hadden een vermoeden, dat de zwer
ver bii mevrouw Pacquelin werd ver
pleegd. Zii bracht hen bii hem en
toen herkenden ook' zij den doodge-
waanden broer.
„Kunt U mii vergeven, moeder,
vroeg hij, terwijl hii poogde haar
hand te kussen. Altijd heb ik je ver
giffenis geschonken en wat jij ook
mocht hebben misdreven, heb je goed
gemaakt door de daad van vanavond.
Ik deed het niet om het geld moeder,
dat U had uitgeloofd, voor het red
den van de kinderen. „Ik was U ge
volgd van het Pare Monceau, ik durf
de U niet aan te spreken, „maar toen
ik bij den brand Uw wanhoop zag,
begreep ik dat God mij gelegenheid
bood te toonen. dat ik nog voor iets
deugde.
Hii boog het hoofd afgemat. Zii
legde haar hand op zijn voorhoofd.
Plotseling begonnen de klokken van
den naburigen kerk der St. Augustin
te luiden.
Heel zacht drong de klank door
tot hen, die om den kerstboom1 en
om het bed van den zwerver wareri
vereenigd. Nu schenen van alle kan
over heel de stad de klokken te lui
den. Het was alsof de een op den an
der had gewacht. De lucht scheen
vol kerstgeluid. Mevrouw de Pacque-.
lis isnikte, terwijl zij op haar knieën'
viel, als in gebed. God had haar een
wonder gedaan. Hii had begrepen uit
het aansteken van den kleinen kerst
boom met hoeveel liefde zii nog aan
haar zoon hing. Hij had hem haar
teruggegeven. i
En terwijl de klokken uitgalmen",
hief zij een oud kerstmisliedje aan,
vol innig geloof en innige dankbaar
heid.
En allen zongen het mede, dok
de zwerver, die een weldadige rust
om zich voelde en het was hem alsof
engelen om hem stonden onder het
goddelijk schijnsel van den kerst
boom.
BIJ DE KRIBBE.
O, wees gegroet
Gij, Kindje zoet.
Mijn Heer, mijn God en Koning I
'k Aanbid U, schoon
Als Godes Zoon.
Een stal strekt U tot woning.
O, Kindje, rein,
O, Kindje klein,
Wees welkom in deez' nachtel
Breng liefde-vuur
In 't plechtig uur,
Waarnaar de wereld smachtte!
't Is koud en bang
Zoo droevig-lang,
In veler menschen-harte;
O, Vredevorst,
Lesch onzen dorst,
Die prangt in felle smarte.
Zie, Jezus-Heer,
Op 't menschdom neer,
Dat ligt in leed gebogen.
Gij kent alléén
Het droef geween,
Ach, kom die tranen drogen!
Een Eng'len lied
Weerklinkt thans niet
Als eertijds in de velden,
't Geroep om vree,
Weerklinkt alree,
Mocht Kerstnacht vrede melden!
O, Jezus-mijn,
Laat het toch zijn,
Dat liefde wederkeere
In aller hart,
Dat breekt van smart,
Geef vree en rust, o Heere!
Werd' in deez, nacht,
Vol hoop verwacht,
Der menschen heil herboren!
Doe onvertraagd,
Als 't U behaagt,
Den Vrede-morgen gloren!
De 'nacht had voor onze Ouderi
steeds iets geheimzinnigs, iets on
heilspellends. Men rekende dan ook
in de grijze Oudheid niet bii dageii
maar bij nachten, 's Nachts spanden
de booze geesten zich samen, om den'
mensch te kwellende nachtmerrie
kwam dan 'n zoo vurig gevreesd be
zoek brengen
De maanden December en Janu
ari lechter bezaten als geen andere
maanden zeer bizondere nachten. De
ze waren de twaalf nachten tusschen
Kerstmis en Drie-Koningen. De
Kerstnacht was hiervan de belangV-
rijkste. i
Een [schrijver uit de 17e eeuw ver
telt van dit twaalftal nachten het vol
gende.
De twaalf nachten zijn de tijd tus
schen Kerstmis en Drie-Koningen.
Daar is in 't heele jaar geen onge-
stadiger weer dan omtrent dien tijd.
Oude boeren meenen door Lange er
varenheid ondervonden te hebben,
dat de rechte zaaitijd aan die nach
ten zeer veel gelegen is. Zii maakten
uit Opmerkingen omtrent de twaalf
nachten deze gissingen.
Men begint op den avond van
Kerstnacht, en merkt op wat weer het
is van den avond tot middernacht:
dit is het eerste vierendeel van Janu
ari. Van middernacht weer tot den
morgen is het tweede vierendeel van
Januari. Van den. morgen tot den
middag het derde vierendeel. Van
den middag tot den avond is het laat
ste vierendeel van Januari. Dit heeft
zeer zelden gemist.
Sommige boeren hebben door
langdurige opmerkingen ook uit an
dere teekenen hun zaaitijd op alle
kwartieren der maanden weten te re
kenen, en wel een geheel jaar door.
/V.