DE ZOON BIZONDERE NACHTEN. ders of wij zijn onder den indruk van de sombere klanken, die wil ditmaal van de Kerstklakken opvangen. Moeilijke economische toestand, he vige crisisverschijnselen, grauwe malaise, donkere politieke aspecten over de gansche wereld. Inderdaad, .somber is deze tijd, zeer somber. Onze nijverheid, die zoo gaarne zou willen, onze handel, die steeds zooveel vermocht, onze ener gieke land- en tuinbouwers, onze pit tige Indische cultuurmenschen zii allen worstelen tegen den loodzwa- ren druk van de benauwde wereld crisis. Reeds heeft de werkloosheid schrikbarende afmetingen aangeno men de werkers met hoofd en hand staan voor onafwendbare loonsver lagingen, de koopkracht van de mas sa vermindert zienderoogen. En de politici hebben de toekomst zelden zoo donker ingezien als tegenwoor dig. En tochtoch zullen de Kerstlicht jes weer ontstoken worden, toch zul len wij weer in Kerststemming zijn. Het Kerstfeest is nu eenmaal het feest van de „groote blijdschap die al den Volke wezen zal", waarop al le verschillen wegvallen, een ieder afziet van zichzelf en zijn eigenbelang en staart op het ideaal. Kerstavond is de avond van herinnering en ver verbeelding; het sprookje Van schoonheid en dichterlijkheid. In al ler hart heerscht de blijdschap der innige [genegenheid, in aller gemoed de verteedering en de blijdschap van het familieleven. Het is de avond van vrede in eigen huis, die menig- zoo 'gansch verschilt van de atmas- feer in den dagelijkschen werkkring. In deze stemming leeren wii be seffen, dat de vooruitgang slechts ge diend iwordt door wat ons bindt, en niet door wat ons scheidtdat in den waren vrede met name geen plaats is voor den klassenstrijd. Doordat wij in deze uren niet uitsluitend sta ren op het eenzijdig eigenbelang, be seffen wij beter en gemakkelijker te kunnen dragen de gevolgen van maatregelen, die nu eenmaal onver biddelijk rekening moeten houden met het economisch mogelijke. En aldus benaderen wij den geest van onderling vertrouwen, die allen doet doordringen van de weerheid, dat het belang van den een niet altijd de bedreiging van den ander vormt dat zoovele belangen tenslotte pa rallel loopen. Ziedaar het „Vrede op Aarde", dat reeds eertijds ruischte door [de ceders van den Libanon. In het leven blijft staande degene, die aan de kim de stijgende lichtlij nen [ziet. Alleen hij, die de Kerst stemming van vrede en berusting blijvend in het hart houdt, ziet aan de kim den lichtglans van een bete re toekomst gloren. Voor hem zal dan het nieuwe jaar tot een zegen zijn! (een Kerstverhaal) door Jean de Vaugirard. Over de Parijsche boulevards dein de een groote menigte. Velen ver drongen izich voor de ramen der ma gazijnen en winkels om in de helver lichte étalages, het prachtige speel goed te bewonderen en de luxe-voor werpen om als geschenken voor het Kerstfeest te dienen. Voor de „Galeries Lafayette" en voor „Le Printemps" werden de nieuwsgierigen door politieagenten in een steeds voortbewegende rii ge houden, die langs de verlichte ven sters trok. In de étalages van de „Galeries" zag men tafereelen aan het hof van Lodewijk den Veertiende, een reeks van prachtige poppen, in zijde en fluweel uitgedost, met mooie wit-grijze pruiken, met degens aan hun izijde, terwijl de poppen, die de dames van het hof moesten voorstel len, in het oostuum van die dagen, als bezaaid leken met diamanten. In „Le Printemps" vertoonde men scè nes git de Napoleontische Oorlogen, waardoor men gelegenheid kreeg soldaten in allerlei uniformen en van allerlei wapens te laten zien. Men zag er zelfs Napoleon, zijn troepen vooraf gaande op de brug van Ar- oole. Nu en dan flitste van het dak van de eerste verdieping van het ma gazijn een groote verlichte pijl als een bliksemstraal de omgeving be schijnend en dan verscheen als door een onzichtbare hand geschreven het woord „Jouets" (speelgoed) in vu rige letters. Nog eenige dagen en het Kerst feest zou worden gevierd en de men- schen schenen zich nu reeds te ver heugen om dit feest dat toch altijd weder een zachte verheven stemming wekt in de gemoederen der men- schen. Meer dan een ander feest wekt het Kerstfeest herinneringen op, aan wat ons vroeger, gelukkig en tevreden maakte, herinneringen aan het ou derlijke huis, aan eigen gezin, dat uit elkaar ging en niet meer werd vereend. Altijd lijkt het ons, dat de kerstboom, in het ouderlijke huis heerlijker, mooier scheen dan waar ook. De goudglans, waarmede de kaarsen het vertrek vulden., lijkt ons nog, wij op dagen zijn gekomen en wij voor onze kinderen den kerst boom ontsteken, intenser, schooner, van fijnere intimiteit. Misschien komt het, lomdat wij, dat alles met kin- deroogen zagen, wellicht is het scher per in ons geheugen gegrift, omdat wii hebben verloren de dagen van onze jeugd. De vrouw, die langs de donkere zijde van den Boulevard Haussman wandelde, den kant van de Place de 1' Etoile op, dacht niet aan den kerst boom uit het ouderlijke huis. De her innering eraan had zij wel bewaard, maar was verdrongen door die van den kerstboom, die zij eens in ge lukkige dagen had ontstoken, in ei gen huis. De herinnering aan die kerstboom (smartte haar diep, want het was de herinnering aan wat zii had verloren. Terwijl het geroese- moes van de menigte, zich verga pende aan de tafereelen in de étala ges der groote magazijnen zag zii het tafereel van den kerstboom, waar om zij eens met haar man en kinde ren stond geschaard. Uit het diepst van haar hart waren toen de devote liederen opgestegen, inniger, omdat zij zich in die dagen zoo gelukkig had gevoeld. En terwijl zij wandelde naar haar huis aan de Avenue Velasquez bii het Pare Monceau, ging zii nog even in haar gedachte haar leven na. Haar man was heengegaan, rustte nu, reeds jaren jop Père Lachaise, aan haar de Staak latende haar vier kinderen op te voeden. Met drie van hen was het haar gelukt. Ze kon met trots op hen wijzen. Ze waren goed voor hun moeder. Zii trachtten te vergoe den Wat zij had verloren door den dood van haar echtgenoot. Elk jaar bracht zij het Kerstfeest bii haar oudsten zoon door. Dan kwamen de anderen ook met hun kinderen, die altijd Zeer aanhankelijk waren aan hun grootmoeder. Elk jaar zat zii onder Iden grooten kerstboom lief devol omringd door haar kinderen, beschenen door den goudglans van den stralendenboom. Maar nooit had zii [dat volmaakte geluksgevoel ge had Zoo als vroeger. Altijd weer dacht zii aan haar man en aan haar zoon. haar tweede. De herinnering aan haar echtgenoot was, door de jaren ver zacht, biet zoo schrijnend meer als in Ide eerste dagen van haar groot en [overweldigend verlies. De smart was 'gesleten. Ze had het tenslotte weten te dragen als het onvermijde lijke. En zii kende zijn laatste rust plaats. Ze kende de plek', waar zij kon bidden. iMaar haar zoon was plotseling ver dwenen, 1 geen spoor achterlatende. Hij was slecht geweest, had niet wil len deUgen. Al haar pogingen, ver eend tmet die van zijn broeders om hem weer te brengen op het goede pad, waren tevergeefsch geweest. Hij was een zwerver geworden, zoo had men beweerd. Men vond hem vaak tusschen [hef [gespuis van Parijs, dat om een schuilplaats bedelde in de toevluchten voor onbehuisden. Soms was [hij gesignaleerd als slapende on der een der bruggen van Parijs, een der laatste toevluchtsoorden voor de zwervers, die meest eindigen in de armen van de Seine. Hoeveel ver driet zij ook had van dien jongen, een laatste hoop bleef haar over. Hii leefde en misschien zou hii tot in keer komen. Er zijn menschen, die een (onbegrijpelijk leven leiden, die al tijd weer een waarom stellen aan hen, die hen met belangstelling vol gen op hun levenspad. Waarom was hii ZOo en niet als de anderen Wat dreef hem ertoe zoo te zijn vragen, die de moeder bezig hielden en haar pijnigen. En nu was hii sinds jaren verdwe nen. Was hii dood Die vraag' durf de zii zich eigenlijk niet stellen, om dat zij haar niet durfde te beant woorden. Ze had' geen zekerheid en juist dat niet zeker weten kwelde haar ieder joogenblik van haar leven. Ter wijl zii in gezelschap van haar ande re kinderen vertoefde, doemde voor haar, fals altijd, op het gelaat van haar zoon, den blondgelokte, dien zii al tijd zoo had lief gehad. Bii een festeijn, waaraan zii zich niet had kunnen Onttrekken, op een herinne ringsdag. op feestdagen, als het Kerstfeest inu, voelde zii het wanho pige van dat gemis van haar kind. dat altijd haar kind bleef, wat hii ook had misdreven. In tijden waarop zh het gelach van haar kleinkinde ren, de stemmen van haar zoons hoorde, staarde zij langen tijd voor zich tuit. als kon zii met haar blikj hem maar weer terugroepen. Haar kinderen kenden haar verdriet, be grepen het, maar trachtten haar te troosten. Beter toch voor hem als voor haar en voor zijn andere familie, dat hii weg was, verdwenen, dan dat hii verder was gegaan op het pad, dat tot zijn verderf werd. Maar zii schudde, [als in ontkenning het hoofd. Dien verloren zoon kon zii niet ver geten, omdat hij een verlorene was, kon (zij hem niet bannen uit haar gedachten. Ze had hem gezocht, handen vol geld uitgegeven, om hem op te spo ren, de bekwaamste detectiven in den arm genomen. Ze was met hen me- degegaan, naar de holen van de we reldstad, naar de spelonken, waar zij, die aan den zelfkant leven zich schuil houden of een onderdak zoeken. In de apaschen kelders van Belleville of la Vilette, in de buurt van de abattoirs, waar het stonk van het bedorven bloed, had zii zich gewaag., zoekend, speurend, ondervragend als of zii een politiespionne was, mis dadigers opsporend. Ze was met de speurders meegereisd naar Marseille, naar de donkere, sombere havenstad, waar het uitvaagsel van alle wereld- deelen onderkomst vindt. Ze was ge gaan naar de buurten, waar de on deugd broeit, de misdaad leert en waar een bedwelmende damp van ver derf schijnt op te stijgen. Ze had hem niet gevonden. Naar ieder lijk. dat uit de Seine werd opgevischt, liet zii zich brengen. En als het opge- vischte lijk niet dat van haar zoon was, dan was er iets van vreugde in haar en van leed tegelijk, omdat zii daardoor niet wist wat er dan van hem was geworden. Ze had alle gevangenissen van Frankrijk bezocht met aanbevelingen van het ministerie van justitie. Men had [haar de deuren van alle cellen geopend, had haar alle gevangenen omdat zij zich wilde vergewissen, of onder hen niet haar zoon was. Ze had hem niet gevonden. Ze was oud geworden, had het zoe ken eindelijk opgegeven. Ze geloof de, dat hij dood was, hoopte het ook, omdat dan aan zijn zwerversleven een einde was gekomen. Ze kwam eindelijk thuis, moe van het peinzen om den zoon, aan wien zii nog meer dan anders had ge dacht, [omdat het Kerstmis naderde. De dienstbode vertelde haar, dat de bloemist de kleine kerstboom, die zii had besteld, had gebracht. Ze knikte met het hoofd. Elk jaar ver sierde zii ook een kleine kerstboom, niet alleen uit devotie voor het kleine Christuskind, maar ook als hërinne- ring aan vroeger. Misschien zou zij bii het analysee- seeren van haar gevoelens, hebben moeten verklaren ,dat zii den kerst boom ontstak voor haar zoon. die misschien nog leefde, om ook voor hem, den zwerver een kerstboom te branden. Ze liet het kerstboompje in haar huiskamer plaatsen. Ze zoq het [zelf versieren, zooals zii steeds placht te doen, al die vele, vele jaren. De avond van het kerstfeest was gekomen. De duisternis nam bezit van de wereldstad. Al vroeg waren de lichten 'ontstoken. Een vracht sneeuw viel was al den ganschen dag ge vallen. had de straten bedekt met een mollig tapijt, waardoor Id'e voetstap pen bedekt werden, maar weldra was dit witte tapijt vergroezeld, door de voetgangers, door de auto's, die on ophoudelijk af en aan reden. De sneeuw had het Park Monceau in een sprookjestuin omgetooverd. Ze had jde kale hoornen afgezet met een fraai wit bont en nu léken de stand beelden van Gounod. Chopin, Tho mas, Gay de Maupassant kunstig be werkte ,sneeuwpoppen. De lantaarns, aan de kanten van het park aangesto ken, werpen sprook jesach tige scha duwen over de sneeuw. Mevrouw de Pacquelin had zich, te voet, op weg begeven naar haar oudsten, zoon waar nu de kerstboom was ontstoken en waar haar reeds haar kinderen en kleinkinderen 'wachtten. Ze had eerst de kleine kerstboom ontstoken voor zii heenging. Had met tranen in de oogen eenige minuten naar de kaars jes gekeken, wier schijnsel door de gulden bolletjes werd weerkaatst, daarbii denkend aan haar zoon. Met [moeite had zii' zich losgerukt uit haar overpeinzingen, was heen gegaan, haar dienstbode vrijgevende. Ze was gewoon door het Park Man- ceau te gaan. Haar zoon woonde aan de „Rue des Acacias en ze gaf er de voorkeur aan, te voet te gaan, omdat een wandeling naar zii meen de haar wat kalmte en rust zou ge ven. '[Ze ging door het Park, nu een- zjaam. terwijl er omheen de auto's voortvlogen. Ze kende geen vrees nu reeds een aanval of een berooving en het was te vroeg bovendien om nu reeds een aanval of een berooving te vreezen. Op een bank zat een man Ingedoken, terwijl ziii naderde en ljangs hem heen ging, bleef hii rustig zitten, maar eensklaps kwam een schok door zijn lichaam, hii scheen te huiveren. Zij had niets ge zien en zij vervolgde haar wég, zon der om te kijken, naar de man, die haar na eenige oogenblikken volg de. Maar hij bleef op zoodanigen af stand dat het niet de indruk zou wekken, dat hii met opzet of met eenige bedoeling haar volgde. Zii ging van de Faubourg St. Honoré de Place de Teines over, ging de Avenue Teines in. toen haar aan dacht werd getrokken door het haas tige geloop, van menschen. die allen de Rue des Acacias inliepen. Als aangedreven door de andere, ver- haasttte zij ook haar loop. Op den hoek van de straat zag zii dat brand was uitgebroken in een der boven huizen. Hii was blijkbaar ontstaan in de eerste verdieping van het groote huis, en de vlammen die uit de ra men sloegen lekten reeds aan de tweede verdieping. Allerlei geluiden, allerlei [uitroepen drong/en tot haar door. Tot zij, eensklaps tot haar schrik tot de ontdekking kwam, dat de brand was uitgebroken in het huis waar haar zoon woonde. Wankelend naderde zij de lieden, die voor het huis groepten gesticuleerden en el kaar allerlei bijzonderheden vroegen. De brandweer was er nog niet". Er zijn nog kinderen op de derde ver dieping riep er een. „Waar zijn de anderen dan, vroeg een tweede. Wan hopig keek de oude vrouw naar het vuur. dat verwoestend om zich heen greep. Waar waren hare kinderen en kleinkinderen gebleven vroeg zii zich af, terwijl zii van schrik en aan doening de handen wrong. Eensklaps riep zij, alles vergetend, Duizend francs voor hem, die de kinderen redt. Men hoorde haar aanbod, maar niemand durfde het te wagen, door het vuur te gaan, dat hevig naar buiten sloeg ein degenen die al te dicht bii het huis waren verschrikt deed terugdeinzen. Terwijl in de ver te de claxon van de naderende brand weer werd gehoord, zag mevrouw de Pacquelin en de anderen die om ston den, hoe een man tegen het huis, naast het brandende huis, klom. Zijn voeten vonden blijkbaar een steun aan de uitsteeksels van de groote steenen waarmede de voorgevel was opgebouwd. Eindelijk was hij op het balcon. Toen rustte hij een poos uit. Toen zag men hem een sprong van het eene balcon naar het andere wagen. Nu stond hij op het balcon van de derde verdieping van het brandende huis. Hii sloeg met zijn voet het raam open. Hij verdween in het ge bouw. De brandweer was intusschen genaderd, legde de slangen uit en terwijl men de brandweer-officier in lichtte, dat een man zich in het brandende huis had gewaagd om de kinderen te redden, liet hii een val scherm uitspannen. Na eenige minuten van angstige spanning verscheen de man weder op het balcon en op zijn arm droeg hij twee kinderen. Mevrouw de Pac quelin dacht te bewijken, zii had, bii het licht der vlammen, die bijna de derde verdieping hadden bereikt, twee van haar kleinkinderen herkend. Men riep den man toe, de kinderen één voor één in het valscherm te wer pen. De man had het géhoord en liet, voorzichtig had kind vallen, na dat hii zich, rustig, had overtuigd, dat het de goede plaats, was. Onder een doordringenden gil van Mevrouw de Pacquelin viel het kind en werd door het valscherm opgevangen. Brandweerlieden brachten het gered de meisje bij haar grootmoeder en opnieuw werd het scherm gespan nen en het tweede kind, een jon getje werd in het scherm geworpen. Ook die werd gered. Vol dankbaar heid en innigheid keek de grootmoe der op naar den man, die rustig bleef staan tot dat ook voor hem het val scherm was uitgespreid. Tot men hem toeriep te springen, sprong ook hij en weldra stond hijs op den grond. Ongedeerd, vermoeid, afgemat van de inspanning naar het scheen. Me vrouw de Pacquelin zag dat die man een werver was, maar wat deerde het haar. Zij duwde de agenten, die haar en de menigte tegenhielden, om de brandweer gelegenheid te geven rus tig haar werk te doen, opzijde en ijl de den man toe om hem te omhel zen. Tot mevrouw de Pacquelin, vlak bij den zwerver was [gekomen, die zijn valen hoed had afgenomen en met zijn mouw het bezweete gezicht afwischte, Zag zii in het gelaat, van haar zoon! „Moeder", zeide hij, toen viel hij onmachtig neder. Politieagenten, droegen hem weg, doch mevrouw de Pacquelin zeide, terwijl zij beval hem per auto. naar haar huis te brengen„hii is mijn zoon", ik zal hem verzorgen. Terwijl de 'brandweer den brand bestreed, hoorde mevrouw de Pacquelin, dat alle menschen in de huizen waren gered, ook de twee kinderen, die door een onverklaarbaar gebeuren achter waren gebleven. Een taxi bracht me vrouw de Pacquelin met haar zoon zoon en de twee kinderen naar huis. Haastig 'werd onder het licht van den kleinen kerstboom en rustbed voor den Zwerver gemaakt. Hii was uit geput. Misschien had hij in langen tijd niets te eten gëhad. Bij het gou den Schijnsel van de kaarsen herken de mevrouw de Pacquelin in haar zoon, den zwerver, die op den bank in het Pare Monceau had gezeten. Zii bracht hem wat bouillon, wiesch zijn gelaat en streek over de haren die eens blond waren geweest. God, wat "zag hij er uit. Maar zii! was dankbaar dat zij hem weer bii haar had. De anderen kwamen, nog on gerust Over het lot der twee kinderen, al Svisten zij reeds dat zii waren ge red door een onbekende man. Zii hadden een vermoeden, dat de zwer ver bii mevrouw Pacquelin werd ver pleegd. Zii bracht hen bii hem en toen herkenden ook' zij den doodge- waanden broer. „Kunt U mii vergeven, moeder, vroeg hij, terwijl hii poogde haar hand te kussen. Altijd heb ik je ver giffenis geschonken en wat jij ook mocht hebben misdreven, heb je goed gemaakt door de daad van vanavond. Ik deed het niet om het geld moeder, dat U had uitgeloofd, voor het red den van de kinderen. „Ik was U ge volgd van het Pare Monceau, ik durf de U niet aan te spreken, „maar toen ik bij den brand Uw wanhoop zag, begreep ik dat God mij gelegenheid bood te toonen. dat ik nog voor iets deugde. Hii boog het hoofd afgemat. Zii legde haar hand op zijn voorhoofd. Plotseling begonnen de klokken van den naburigen kerk der St. Augustin te luiden. Heel zacht drong de klank door tot hen, die om den kerstboom1 en om het bed van den zwerver wareri vereenigd. Nu schenen van alle kan over heel de stad de klokken te lui den. Het was alsof de een op den an der had gewacht. De lucht scheen vol kerstgeluid. Mevrouw de Pacque-. lis isnikte, terwijl zij op haar knieën' viel, als in gebed. God had haar een wonder gedaan. Hii had begrepen uit het aansteken van den kleinen kerst boom met hoeveel liefde zii nog aan haar zoon hing. Hij had hem haar teruggegeven. i En terwijl de klokken uitgalmen", hief zij een oud kerstmisliedje aan, vol innig geloof en innige dankbaar heid. En allen zongen het mede, dok de zwerver, die een weldadige rust om zich voelde en het was hem alsof engelen om hem stonden onder het goddelijk schijnsel van den kerst boom. BIJ DE KRIBBE. O, wees gegroet Gij, Kindje zoet. Mijn Heer, mijn God en Koning I 'k Aanbid U, schoon Als Godes Zoon. Een stal strekt U tot woning. O, Kindje, rein, O, Kindje klein, Wees welkom in deez' nachtel Breng liefde-vuur In 't plechtig uur, Waarnaar de wereld smachtte! 't Is koud en bang Zoo droevig-lang, In veler menschen-harte; O, Vredevorst, Lesch onzen dorst, Die prangt in felle smarte. Zie, Jezus-Heer, Op 't menschdom neer, Dat ligt in leed gebogen. Gij kent alléén Het droef geween, Ach, kom die tranen drogen! Een Eng'len lied Weerklinkt thans niet Als eertijds in de velden, 't Geroep om vree, Weerklinkt alree, Mocht Kerstnacht vrede melden! O, Jezus-mijn, Laat het toch zijn, Dat liefde wederkeere In aller hart, Dat breekt van smart, Geef vree en rust, o Heere! Werd' in deez, nacht, Vol hoop verwacht, Der menschen heil herboren! Doe onvertraagd, Als 't U behaagt, Den Vrede-morgen gloren! De 'nacht had voor onze Ouderi steeds iets geheimzinnigs, iets on heilspellends. Men rekende dan ook in de grijze Oudheid niet bii dageii maar bij nachten, 's Nachts spanden de booze geesten zich samen, om den' mensch te kwellende nachtmerrie kwam dan 'n zoo vurig gevreesd be zoek brengen De maanden December en Janu ari lechter bezaten als geen andere maanden zeer bizondere nachten. De ze waren de twaalf nachten tusschen Kerstmis en Drie-Koningen. De Kerstnacht was hiervan de belangV- rijkste. i Een [schrijver uit de 17e eeuw ver telt van dit twaalftal nachten het vol gende. De twaalf nachten zijn de tijd tus schen Kerstmis en Drie-Koningen. Daar is in 't heele jaar geen onge- stadiger weer dan omtrent dien tijd. Oude boeren meenen door Lange er varenheid ondervonden te hebben, dat de rechte zaaitijd aan die nach ten zeer veel gelegen is. Zii maakten uit Opmerkingen omtrent de twaalf nachten deze gissingen. Men begint op den avond van Kerstnacht, en merkt op wat weer het is van den avond tot middernacht: dit is het eerste vierendeel van Janu ari. Van middernacht weer tot den morgen is het tweede vierendeel van Januari. Van den. morgen tot den middag het derde vierendeel. Van den middag tot den avond is het laat ste vierendeel van Januari. Dit heeft zeer zelden gemist. Sommige boeren hebben door langdurige opmerkingen ook uit an dere teekenen hun zaaitijd op alle kwartieren der maanden weten te re kenen, en wel een geheel jaar door. /V.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1930 | | pagina 11