Tweede Blad
No. 5157 Vrijdag 11 Sept.
Wie is de Man
Bezoekt de HEUSDENSCHE Maandmarkten
De eerste Groote Maandmarkt van
allerlei Kramer ij en zal plaats hebben op
D0NDERDA6 17 SEPTEMBER a.s.
waaraan tevens verschillende attractie's verbonden zijn,
voor het Land
van Heusden en Aitena,
de Langstraat
en de Bommelerwaard.
PUROL in huis!
Bij Pijnen 4
Kinderrubriek.
FEUILLETON
BEHOORENDE BIJ HET
Bij Brand- en Snijwonden. Pijnlijke Kloven,
Ruwe handen en Schrale huid.
Beste jongens en meisjes.
De oplossingen der vorige raadsels
zijn:
1. Boskoop is bioscoop.
2. Bodegraven.
De nieuwe raadsels zijn:
1. Ik ben zoo zwart als roet. Keer
mij om, dan wordt ik als melk zoo
wit. Ra, ra, wat is dat?
2. Men vindt mij op de boerderij.
Keer mij om, dan word ik door
vele menschen als pap gegeten.
Wie ben ik?
3. Het is een klein vlindertje. Zet
het op zijn kop, dan wordt het
een jongensnaam. Hoe heet dat
vlindertje?
4. Wie kan van de volgende letters
een jongensnaam maken: ADD
E R U?
OOM KAREL.
HET GEHEIM VAN DEN
NACHTEOAAL.
II.
„Maar het boek, waarin ik het ge
lezen heb, is door den machtigen keizer
van Japan aan mij gezonden, dus het
kan geen leugen zijn. Ik wil den nachte
gaal hooren en als hij er vanavond niet
is, krijgt het heele hof na het eten een
pak slaag I;"1
„Tsing-pi F' zei de kamerheer en ren
de weer weg om het heele paleis te
doorzoeken. Het heele hof rende met
hem mee, want niemand wilde graag
een pak slaag krijgen.
Iedereen vroeg naar den nachtegaal,
waarvan de buitenwereld alles wist en
waarvan niemand aan het hof nog ooit
gehoord had. Eindelijk vonden zij een
arm klein meisje in de keuken en dat
zei: „O lieve deugd, bedoelt U de
nachtegaal. Die ken ik heel goed. Ja
zeker, h.ij kan prachtig zingen. Eiken
avond mag ik een pannetje eten naar
mijn moeder brengen, die ginds aan het
strand woont en als ik dan naar het
paleis terug keer en ik ben moe, dan
rust ik uit in het bosch en dan hoor
ik de nachtegaal En hij zingt zoo prach
tig
„Zeg, jij klein keukenmeisje," zei de
kamerheer, ,,je krijgt een vaste betrek
king als keukenprinses en je krijgt de
bijzondere gunst om te mogen zien hoe
de Keizer eet, als je ons naar den nach
tegaal brengt. De nachtegaal moet n.l.
vanavond aan het hof verschijnen
Toen gingen ze allemaal naar het
Naar 't Hoog Duitsch
M. SCHOEPP.
10.)
Karei is zinneloos. 'tZien van het
bloed, de hitte, de opgewondenheid en
de namelooze angst verdubbelen zijn
krachten. Hij weet nu, dat de wond
aan het voorhoofd van Frits door het
mes veroorzaakt is met vreeselijke
zekerheid voelt hij, dat de volgende
stoot het hart van den vriend zal tref
fen, dat hij verloren is, als
En 'tmes verheft zich.
„Frits roept hij uit.
En hij werpt zich met al het gewicht
van zijn lichaam op de vuist, die het
doodaanbrengend wapen tegen den jon
geling gericht heeft Een dof gekreun
een vreemd, vreeselijk gerochel
de kracht in de ledematen van den
getroffen man verzwakt 't gelaat
wordt djoodsbleek op 't voorhoofd
parelt het zweet de gestalte rekt
zich uit de vingers krommen zich
akelig
En bloed stroomt langs den grond.
„Weg, weg 1" zegt een toonlooze,
hartverscheurende stem.
Tuimelend springt Karei achteruit.
Frits knielt bloedend, ontzet, dicht bij
de voeten van den roerloozen man.
Zijn verglaasde oogen zien de vrouw
I
bosch, waar de nachtegaal gewoonlijk
zong. Bijna het heele hof was er. En
terwijl ze zoo op weg waren, begon er
in de verte een koe te loeien.,
„O, daar heb je hem riep een jon
ge hoveling uit, ,,wat een wonderlijk
prachtige stem heeft zoo'n klein beest
je Ik heb nog nooit zoo iets gehoord."
„Nee, dat is een koe die loeit^ Wiij
zijn nog een heel eind van de plek waar
de nachtegaal woontzei het keuken
meisje. Toen kwamen zij langs een sloot
en de kikvorschen begonnen luid te
kwaken.
„Prachtig, prachtig zei een andere
hoveling, ,,het is net het geluid van
kerkklokken
„Nee, dat zijn kikkers zei het klei
ne keukenmeisje, ,.maar wij zullen hem
nu wel gauw hooren, denk ik."
Toen begon de nachtegaal te zingen.
„Daar heb je hem," zei het kleine
meisje, „hoor maar eens en kijk eens
waa rhij zit F' En zij wees naar een
klein grijs vogeltje, dat tusschen de
takken zat.
„Het is toch niet waar?", zei de
kamerheer, „ik had nooit gedacht, dat
hij er zóó uit zou zien. Wat ziet hij
er doodgewoon uit. Ik denk, dat hij
prachtige kleuren heeft gehad, maar dat
hij op het gezicht van zooveel deftige
menschen van kleur verschoten is
„Nachtegaaltje F', riep het keuken
meisje, zoo hard ze kon, „onze keizer
wenscht dat je vooff hem zingt
„Met alle plezier hoor zei de nach
tegaal, terwijl hij een prachtig lied gor
gelde.
Des avonds was een groot feest in
het paleis van den keizer. De vloeren
en de muren, die immers allemaal van
porselein waren, waren extra mooi op
gewreven en glommen in het licht van
1000 gouden lampjes. Iedereen had zijn
Zondagsche pak aan en de keizer zan
op zijn gouden troon en vlak voor hem
had men een gouden stokje gemaakt,
waarop de nachtegaal moest zitten, als
hij voor den keizer zou zingen. Toen
de nachtegaal binnenkwam, ging hij
dadelijk op het gouden stokje zitten
en maakte 3 keer een buiging vopr den
Keizer. Daarna zong de nachtegaal zoo'n
prachtig lied, dat de Keizer er tranen
van in zijn oogen kreeg. De keizer
zei, dat de vogel als belooning zijn gou
den pantoffels om zijn hals mocht dra
gen; dat was natuurlijk een groote eer.
(Wordt vervolgd).
Mijnhardt's Poeders.
Doos 45 ct. By Uw Drogist.
Moderne bruggenbouw. De groote zgn. „Jan Kuytenbrug" te Rotterdam
begint haar voltooiing te naderen. Het klapbare gedeelte in geopenden toe
stand. Frappant is de verhouding van de brug ten opzichte van het „Witte
Huis" op den achtergrond.
strak aan.
„Ernststeunt zij, Ernst, en legt
het donkere hoofd in haar schoot en
luistert naar het kloppen van 't hart
en kust de bleeke lippen en smeekt
en weeklaagt, Ernst
Hij glimlacht. Vermoeid slaat hij
de oogen op, en een blik treft de wee-
nende, een biik, zooals Karei nooit
heeft gezien zoo teeder, zoo geluk
kig, zoo wanhopig.
En toen was 't voorbij.
Een doodsche stilte op de plek, waar
zooeven de strijd nog woedde. Doods
adem, waar zooeven nog 't leven bloei
de. i
En de boschbeek klotst en ruischt
haar overmoedig lied. Smaragdgroen
tooveren de stralen der zon op mos en
bladeren. Zij huppelen van golf tot
golf, sneller naar den oever, kussen
de gloeiende kelken der klaprozen, ver
wijlen een oogenblik op de gouden
bloesems der bremstruiken en staren
nieuwsgierig naar de vreemde men-
schengroep.
„Husch J" zij zijn weg. Ellende
in den zonneschijn?
„Dood zegt de vrouw en staart
als waanzinnig den geliefde aan, in
tranenlooze, stomme smart.
En de knapen herhalen het vreese
lijke woord. Onbewust en toch hoor
baar voor' beiden. En in Kareis bin
nenste fluistert een stem zacht
heel zacht en toch zoo vreeselijk dui
delijk, roept men het hem niet toe?
Staat het niet op dat verstijfd gelaat
te lezen?
„Moordenaar
En ziet Frits hem niet ontzet aan
en verheft de hand der vrouw zich
niet tegen hem met de dreigende be
schuldiging:
Moordenaar
En het bosch draait voor hem rond.
De heme.l is donker geworden in
purpergloed gedompeld. En de gloed
golft op en neer en de beek
't bosch, 'tmos, het is alles door het
purper gekleurd. Purper? Bloed is 't,
bloed En in reusachtige letters ziet
hij het vreeseLijke woord geschreven:
„Moordenaar
„Ik ben 'tniet!" schreeuwt hij op
eens gillend en strekt de handen af
werend voor zich uit, en leunt uit
geput tegen een boomstam, met knik
kende knieën, met gesloten oogen en
staat en wacht, dat men hem verlost
van den bloedigen naam, dat men hem
wakker schudt uit den vreeselijken,
vreeselijken droom.
Rondstarend, met waggelende schre
den voort ijlend, hoort hij een gie
renden adem.
„Karei
En Frits klemt hem in zijne armen.
Frits snikt aan zijn hals hangend, hun
tranen vereenigen zich.
'tls niet waar, Frits 'tis niet waar!
fluistert hij en waagt niet de oogen te
openen.
„Karei
„Ik ben je vriend ik wilde je
te voren geen verdriet aandoen hij
ziet angstig op, en „bloed" roept
hij uit, „bloed
't Druppelt van het voorhoofd van
Frits, 't kleeft in zijn haren, het heeft
kleederen bespat. En daar, daar in het
bloed ligt de doode.
„Moordenaar."
,/tIs niet waar!" mompelt de knaap.
Fokveetentoonstelling 's-Bosch
6 October 1931.
Eenige beschouwingen over de
rundveefokkerij in de omgeving
van 's-Hertogenbosch.
I.
Ik acht het, met het oog op de aan
staande groote fokveetentoonstelling met
zijn afdeeling weidevee (vetvee) welke
zal worden gehouden op Dinsdag 6 Oc
tober 1931 in de nieuwe veemarkthallen
te 's-Hertogenbosch, niet van belang ont
bloot om eenige beschouwingen te wijden
aan de veefokkerij van de omgeving van
's-Hertogenbosch, te meer waar deze ten
toonstelling een eerste samentreffen zal
zijn der roodbonte fokkers uit die om
geving, die hun vereenigingen binnen
kort zullen doen aansluiten in den bond
van fok- contróle- en stierenvereenigin-
gen ,,'s-HertogeDbosch en Omgeving".
En wanneer ik die beschouwing hier
geef, waar mogelijk nog wel eenige fou
ten aan zullen kleven, dan doe ik dat,
omdat de bloei der rundveefokkerij een
zeker peil, een zekere maatstaf geeft aan
eene streek waarnaar men die streek kan
beoordeelen.
Laat de Provinciale Regelingscommis-
eie voor de rundveefokkerij op ieder
jaarverslag drukken de woorden van
Settegast: „Voor de veeteelt werken is
werken voor de welvaart van de geheele
bevolking". Daarnaast of daarbij kan men
voor wat de veehouders zelf betreft, het
oude spreekwoord der boeren voegen
„Naar het aantal stuks vee dat een boer
bezit, kan men zijn welstand beoordeelen"
tegenwoordig kan men naast het aantal
ook gerust op kwaliteit letten.
Nog een andere reden is er, die mij
noopt, deze beschouwingen te geven.
De tentoonstelling die te 's-Bosch gaat
gegeven worden, is de eerste tentoon
stelling, die gegeven wordt in samen
werking met den kring Den Bosch van
den N. C. B., dus de eerste tentoon
stelling, waarbij de boeren-organisatie
zich ten volle geeft om het welslagen
dezer zoo groot mogelijk te doen zijn;
en wanneer de vertrouwensmannen der
boeren deze zaak aanpakken, dan mag
men wel als eisch stellen, dat degenen
die die vertrouwensmannen hebben aan
gesteld, hun pogen niet zullen bescha
men. Neen, uit hetgeen thans reeds blijkt,
wordt er met geweld, door iedereen ge
werkt om deze tentoonstelling een succes
te doen zijn.
Bezien wij het lijstje der stierhoude-
Daar heft de vrouw het hoofd op, in
enkele minuten is 't jaren verouderd.
Haat bliksemt uit de grijze oogen; wan
hoop verraadt het bleeke gelaat.
„Jullie hebben hem vermoord
krijscht zij. „Vloek over je beiden
En zij werpt zich weer op den doode
en kust hem en roept innig teeder zijn
naam. En iedere blik, iedere traan ge
tuigt van de liefde tot den doode.
Minuut op minuut vergaan voor de
knapen in ademloos zwijgen. Schuiner
vallen de zonnestralenEen koele
wind waait langs de gloeiende gezich
ten. En nog houden de twee vrienden
elkaar omarmd, als konden zij daardoor
ieder gevaar trotseeren. Karei verlangt
naar een blik uit de oogen van Frits.
Maar die staren strak naar de knielende
vrouw, en de oogen gloeien; de tan
den zijn in de onderlip gegroefd. En
vreemd ziet zijn vriend er uit.
„Jullie moeten weg," zegt de vrouw
op doffen toon.
Zij bewegen zich niet.
„Als zij je vatten, dan komen jullie
in het tuchthuis of aan cfe galg.
Dezelfde stilte.
En toen springt zij opeens op
„waarom ben je hier gekomen, gilt zij,
waarom? Wat heeft hij je gedaan? Wat
heb ik je gedaan? Moordenaars ben je.
Weg, weg, weg
„Ik niet, niet ik," roept Frits uit en
rukt zich van Karei los, „hoort ge,
ik niet."
Hij ligt voor haar voeten. Zijn bloe
dig gelaat in hare kleederen verborgen.
Zijn bloedige vingers omvatten hare
hand.
„WegZij stoot hem weg met den
voet.
rijen uit het jaarverslag der Provinciale
Commissie tot ondersteuning van Rijks
wege van de rundveefokkerij „Noord-
Brabant" over 1918, dan vinden wij in
de omstreken van Den Bosch in dat jaar
3 stierenhouderijen n.l. te Berlicum,
Cromvoirt en Gemonde voor het rood
bonte vee, en 3 voor het zwartbonte
vee n.l. te Drunen, Elshout en Helvoirt.
Fok- en contróle-vereenigingen waren er
voor het zwartbonte vee 4 n 1. te Alm-
kerk, Elshout, Herpt en Udenhout. Voor
het roodbonte nog geen.
In deze vereenigingen werkten toen
samen 493 leden met 1806 koeien en
14 stieren.
Thans schrijven wij 1931 en nu de
kring 's-Bosch bezig is met de voorbe
reidingen voor den bond „'s-Bosch en
Omstreken", zien wij dat bij de oprich
ting van dien bond zullen aangesloten
zijn vermoedelijk 9 Fok- en Contróle-
vereenigingen en 17 stierhouderijen. In
deze fokvereenigingen werken nu samen
200 leden met 1000 koeien, terwijl
de stierhouderijen tellen 880 leden met
3780 koeien en 31 stieren.
De zwartbonten hebben in vele plaat
sen het veld moeten ruimen voor de
roodbonten deze vindt men nog te Herpt
en Elshout met 63 leden en 300 koeien
voor wat de stierhouderijen betreft en
de contróle-vereenigingen te Almkerk,
Elshout en Land van Heusden en Altena
met 51 leden en 530 koeien.
Wij zien hieruit, dat de roodbonte
fokkerij de laatste jaren ontzettende
vorderingen heeft gemaakt in deze om
geving, enkele zwartbonte vereenigingen
van hun troon heeft gestooten, terwijl
andere zwartbonte vereenigingen geheel
van het terrein zijn verdwenen. Deze
cijfers, die den groei der roodbonte fok
kerij doen zien, rechtvaardigen ten volle
de richting van werken die het bestuur
van den kring 's-Bosch zich heeft ge
kozen.
Moge uit dit werken de roodbonte
fokkerij in bloei toenemen, de zwart
bonte zullen moeten zorgen het veld,
dat zij nu nog bezetten, te behouden
en te verbeteren.
(Wordt vervolgd).
GEVONDEN VOORWERPEN
Aan komen loopen een bruin hondje,
ongeveer 40 cM. hoog. Terug te be
komen bij FR. DE BRUIJN, Sterrestraat
Z 12, Heusden.
„Niet ik," en de bloedige hand wijst
op den vriend. „Ik wist niet dat
u toch hem hem en gij
zeidet mij en ik ik haat
j«j?" gilt zij.
„Neen, neen ik kan niet."
Zij lacht door de tanden in toome-
looze woede, en slaat hem, om zich
van hem los te maken. Maar als! een
hond blijft hij liggen, het gezicht in
de plooien van haar kleed verborgen,
en kruipt haar op de knieën na, als
zij wil weggaan., Zijn lichaam schudt, en
herhaaldelijk hoort Karei een gesteun.
„En jij, jij hebt het ook niet gedaan?
Jij hebt ook niet het mes in
zijn hart gestooten
Hare stem krijscht in wanhopige
smart:
„Vervloekt, moordenaar, vervloekt F'
Hij wil spreken z»ijn keel is als
vastgesnoerd. In doodsangst staart hij
naar Frits zal hij dan niets tot hem
zeggen? Geen woord? Heeft hij dan
schuld? Deed hij niet alles voor zijn
vriend? Hij wacht wacht
„Vraag hem, vraag hem roept Frits
uit, niet ik was 't, niet ik
'tls of er iets in de borst van den
knaap breekt. Een wogdende smart doet
zijn jong hart ineenkrimpen, 't Altaar,
dat hij voor de vriendschap had op
gericht, is in puin gegallen. En leeg
is het opeens in hem, ontzettend leeg
een doffe bedwelming houdt zijn denk
kracht gevangen.
Waggelend gaat hij. Hij kan daar niet
langer blijven. Weg, weg van den doo
de Niet meer de aanklacht hooren,
die hem waanzinnig maakt. Niet meer
hem zien, die hij zijn vriend noemde.
(Wordt vervolgd.)
Nieuwsblad
VAN