Zietesmart
De stille ronde.
FEUILLETON.
is beneden ook vreeselijk vervelend".
Hilda zag hem medelijdend aan en
ging in blijde stemming aan den ar
beid om het „godenmaal" gereed te
maken. De kalkoenpooten werden
heet opgediend en terwijl Hilda
groenten toereikte, wikkelde Wilfred
een servet om een flesch Bassbier
en liet het vocht hoog in het glas
schuimen.
„Zoo lekker heb ik nooit gedi
neerd!" riep Wallace. „Nog nooit
voorzeker heb ik zoo van een maaltijd
genoten. Maar wat heb ik u een
moeite gegeven. Gij zult zeker wel
dood vermoeid zijn, Miss Royce. En
nu moet gij nog weer al dien rom
mel wegbergen. Laat ik u helpen.
Mag ik
„Wij willen het met ons drieën
doen" zeide Hilda, haar broer aan
ziende, maar de blikken van de beide
jonge mannen ontmoeten elkaar en
Wilfred bleef, als begreep hij er niets
van, op de sofa zitten.
„Ik heb zijn diner opgegeten; als
vergoeding mag ik hem wel een kans
je geven," zeide hij in zichzelf. Zoo
bleef hij achter, inwendig lachende
om het dwaze gezicht, Wallace in
zijn onberispelijke zwarte jas een sta
pel schotels te zien wegbrengen en
daarna de kruimels van de tafel te
zien vegen. Hij zag Hilda in het
.heete water plassen en daarna natte
borden aan Wallace toereiken, de
wangen in vuur en haar oogen voort
durend van den jongen man afge
wend en hij zag hoe Wallace de
borden afdroogde en ze op den rand
van een klein tafeltje zette, zijn oo
gen voortdurend op Hilda's gelaat
gevestigd.
Plotseling, een rammelend, rinke
lend geraas, een geluid dat een goe
de huishoudster van schrik doet ver
stijven. Wilfred kwam haastig toe-
loopen. Hilda leunde tegen de zin
ken aanrechtbank, haar mouwen op
haar ontbloote armen opgestroopt,
een schort over haar kleeding. Wal
lace stond tegenover haar en wiegde
baar in zijn armen en rondom hen
op den vloer, hoog tegen hun voe
len opgestapeld lagen de scherven
van het kostbaar diner-servies, over
blijfsel van betere dagen.
„Zijt gij geschrokken lieve AI de
borden stukIk leunde maar even
tegen de tafel. Wees er niet boos
om. Ik zal u honderd nieuwe eetser
viezen koopen!" riep Wallace in ver
rukking.
Wilfred sloop naar zijn sofa terug.
„Nu geen eenzame, vervelende Kerst
misdagen meer!" zeide hij, zich ver
genoegd de handen wrijvende; geen
vervelende Kerstmis meer!
Drie hoera's voor de gelukkige
•mand!
is de groote zaal in het huis van de
Moeder van het hofje wordt ie
der jaar den Kerstmaaltijd gegeven.
Nu is het er nog leeg, maar straks
zal het er druk zijndan komen
de kleine grijze oudjeszii ziin ter
eere van het feest in hun beste zwart
zijden japon, velen dragen nog een
stijf gesteven, helder wit neepjes
muts je op het netjes achteroverge
kamde haar, dat in een klein strak
toetje is opgemaakt.
Het is altijd een mooi feester
worden oude Kerstliederen gezongen,
er is veel extra-lekkers, maar dat.
waarnaar altijd het meest verlangd
wordt, dat is het oude, overbeken
de Kerstverhaal, dat ieder jaar op
nieuw wordt verteld. De oudste in
woonster van het hofje valt altijd
de eer te beurt, zii zit naast de
Moeder aan tafel.
De Moeder is altijd heel streng
en stil. veel van de bessen ziin zelfs
bang voor haar maar op Kerstavond
is zii altijd zacht en vriendelijk voor
iederen en de oudjes fluisteren on
der elkaar dat komt door het oude
verhaal. Maar of dat zoo is. dat we
ten we niet.
Als allen gezeten zijn wordt het
vanzelf heel stil om de groote ta
fel, muisstil, want het oudje, dat
vertellen, zal heeft nog maar o. zoo'n
dun stemmetje, en niemand zou
graag iets van de vertelling willen
missen. En terwijl de oogen van de
oudjes van verwachting schitteren,
begint zij te verhalen.
Zacht straalt het licht van de
kaarsen over de wit-gedekte
tafel, versierd met don
ker sparregroen.
Het is een ouderwetsche strenge
Earner, met eiken lambrizeering, op
den rand van de hooge schouw staan
een paar blauwe tegels, bijna de ee
nige versiering van het vertrek. De
'zware donkergroene gordijnen slui
ten de wereld buiten, zoodat het is
alsof den mensch, eenmaal in deze
kamer, niets van buitenaf meer de-
Ten kan. hii is in een veilige haven.
;In deze veilige beslotenheid het
Naar het Fransch.
Het is lang geleden, heel lang.
hoeveel jaren precies weet geen
mensch, maar het was in den tijd
dat het begijnenhof nog pas gebouwd
was. De huisjes stonden fier recht
op. het baksteen was nog helder
rood en wie ze zoo gezien had zou
niet kunnen denken dat er nog eens
een tijd zou komen, dat ze moe te
gen elka^j: geleund zouden staan en
dat het steen heel donker en ver
weerd zou zijn. In de stad rondom
was niet zooals in den tegenwoordi-
gen tijd veel gedruisch. hoogstens
rommelde er eens een koets over de
ronde keien en dat geluid drong dan
nog maar heel vaag tot het hofje
door. De oude besjes leefden er zoo
rustig en stilzii hielden hun huisjes
propertjes en net. verzorgden hun
bloemen voor de ramen en babbelden
en breiden verder den heelen dag.
De binnenhof zag er zoo vriendelijk
uit, dat het een lust was ernaar te
kijken, alles altijd helder geschrobt
en gewasschen en vroolijke kleurige
bloemen in overvloed. De eene dag
na den anderen gleed vredig voor
bij en de rust op het hofje werd door
niets gestoord. Om half tien
's avonds gingen de begijnen naar
bed en om tien uur werden de poor
ten gesloten. Dan heerschte op het
binnenhof volkomen stilte, men kon
het tikkelen van den regen op de
steenen hooren en soms zuchtten te
den wind.
Maar eens op een avond dat alle
kaarsen al waren uitgeblazen klonk
een langzame zware tred langs de
huisjes. Men kon het duidelijk hoo
ren van de poort aan den West
kant af langs de huisjes, om de
pomp heen, om door de Oostpoort te
verdwijnen.
Wat kon dat wel wezen Nog
nooit was iemand 's avonds het hof
je over geloopen. Sommigen van de
oudjes waren zeer bevreesd en dach
ten dadelijk aan de vele bange ge
schiedenissen die ze haar leven lang
gehoord hadden. Er waren enkelen
die dachten „het kan niets zijn"
en rustig slapen gingen en weer an
deren dachten dat zij het zeker ge
droomd hadden. Maar toen deze den
volgenden morgen vernamen dat ook
de andere besjes de stappen gehoord
hadden, waren ook zij verbaasd en
1 nieuwsgierig. Ze raakten er niet over
uitgepraat, de een veronderstelde dit
en de ander dat.
Toen het avond werd moesten als
gewoonlijk om half tien de kaarsen
uitgeblazen worden, maar dezen
avond waren het maar enkele van de
oudjes die ook om half tien naar bed
waven. De meesten konden haar
nieuwsgierigheid niet bedwingen en
bleven in de donker gemaakte ka
mertjes achter de gordijnen zitten.
Het wachten was niet vergeefs,
want na een minuut of tien hoor
den zii hoe de Westpoort met een
zwaar zuchtend geluid openging en
moeizame voetstappen naderden. Als
de man die langzaam en in gedach
ten verzonken voorbijging, opgekeken
had, dan zou hii gezien hebben hoe
stilletjes vele gordijntjes op een kier
werden geschoven en hoe vele oogen
paren trachtten de duisternis te door
boren.
En daar hii dicht langs de huis
jes liep, lukte het enkelen iets te
onderscheiden. De man had een lan
gen baard en hij zag er duister en
onheilspellend uit. Zonder links of
rechts te kijken liep hii denzelfden
weg als den vorigen avond en ver-
i liet het hof door de Oostpoort.
Hoe het den volgenden morgen
op het hofje toeging kan men zich
wel indenkenwas er den eersten
ochtend veel te praten geweest nu
leek het wel of het vertellen en gis
sen geen einde zou nemen.
Van nu af kwam de man iederen
avond het hof over, en weldra was
er iemand, die hem niet één of meer
keeren gezien had. Ook de Moeder
had hem gezien en gehoord maar
daar de toegang tot tien uur vrii was
en er verder geen kwaad geschiedde,
liet zii hem rustig begaan, „de stille
ronde" werd zijn dagelijksche tocht
ronde" werd zijn dagelijksche
zich in hun huisjes achter de gegren
delde deuren veilig geborgen en zij
raakten eraan gewend zijn voetstap
pen te hooren, maar griezelig en ge
heimzinnig bleven zii het vinden. Ie
deren avond nam de man zijn weg
over het hof, soms wat vroeger,
soms wat later. Onder den klaren
lentehemel, in de schemerige stilte
van den zomeravond, bij het gieren
van de herfststormen.
Zoo verstreek het jaar en de Kerst
week was aangebroken. De heele
week al was de Moeder druk bezig
met de toebereidselen voor het feest
en aan den morgen van den lang-
verbeiden dag hing een fijne geur
van gebraden gans over het hof en
door het open keukenraam kon men
de zoo juist uit de oven gehaalde
kerstbrooden op een rij zien liggen.
Zooals altijd zou het feest om half
negen beginnen. Maar wie kan voor
uit zien wat gebeuren zal
De Moeder werd bij den regent
geroepen en zii liet de oude vrouw
tjes weten dat zii pas een uur later
konden komen. Natuurlek dacht zii
daarbij niet aan „de stille ronde".
Maar wie er wel aan dachten dat
waren de oude besjes. Hoe moest
dat gaan Zii beraadslaagden lang
en breed met elkaar, maar tot een
besluit wat zij zouden doen. konden
zii niet geraken en zoo kwam het
dat tegen half tien allen kant en
klaar in hun huisje zaten, maar er
was geen die de donkere plaats over
naar het huis van de Moeder dorst
gaan.
Ja, toch, daar wordt een deur
opengedaan en een vrouwtje gaat
rustig en onbevreesd de plaats over.
Het is de oude Anne. door elkeen
bemind om haar vriendelijke goed
heid. Zii is in 't geheel niet bang.
waarom zou zii bang zijn Zii is op
recht en rein van gemoed, zii draagt
den menschen een warm hart toe.
Vol bewondering gluren de ande
ren ernaar hoe zii de plaats over
steekt, maar meteen verstijven zii
van schrik, want vlak bii de pomp
nadert de geheimzinnige gestalte van
den man. Maar Anne toont geen
spoor van schrik en als de man tot
dicht bij haar genaderd is zegt zij
met klare stem men kan het in
de stilte duidelijk door de gesloten
ramen hooren - de aloude groet
„Vrede zij U". En nu zijn de glu
rende bessen getuige van een won
derlijke tafereel. De maan is juist
door de wolken komen kijken en
giet haar zilverwit licht over het
plaatsje. Bii het hooren van de vro
me groet heeft de man het gelaat
opgeheven de uitdrukking van ver
wondering maakt plaats voor een van
groote ontroering en terwijl de tra
nen langs zijn gelaat stroomen grijpt
hii de handen van de oude Anne
en stamelt: „Heb dank. heb dank".
Dan ijlt hij weg.
Nu komen allen naar buiten en
loopen op Anne toe, haar met vra
gen bestormend, maar deze is zelf
te ontroerd om veel te zeggen.
Een half uur later zijn de besjes
rond de tafel bij de Moeder ver
zameld, het feest wordt dezen keer
in stillen eerbied gevierd en de
Kerstliederen klinken inniger en be-
wo^ener dan anders.
Een maand is verloopen en „de
stille ronde" is niet meer gehoord.
Maar op een morgen brengt een
koerier een brief van een dankbaren
vreemdeling, waarin wordt verteld
hoe hij, door het vele zware leed
stil en stug geworden, door de
menschen eerst gevreesd, dan gehaat
wordt. Hoe hii ten laatste men-
schenschuw geworden 's avonds
zijn eenzame wandeling over het
stille hof gemaakt heeft en dan van
de ontmoeting op dien Kerstavond.
Dat hij daardoor een ander mensch
is geworden en vol moed en vertrou
wen het leven weer is ingegaan.
Ademloos hebben allen het ver
haal aangehoord en wie van de ou
de vrouwtjes heeft niet stil het be
sluit genomen om te trachten zooals
de oude Anne te zijn
Vragen op rechtskundig gebied
(Abonné's kunnen in deze rubriek
GRATIS vragen stellen.)
Tusschen den tuin van mijn achter»
buurman en mijn tuin staat een schutting.
Het onderste deel der schutting stond
reeds toen ik mijn huis kocht. Later
heb ik de schutting voor mijne rekening
laten verhoogen. Nu gooit mijn buurman
natte vuile zakken over die schutting
om ze zoogenaamd te laten drogen, maar
het is om mij te plagen.
Wat kan ik daartegen aanwenden
W. K v. S.
Mijn huisbaas laat niets aan mijn huis
doen, zoodat het geheel onderkomt. Reeds
vele malen vroeg ik hem reparatie's te
doen uitvoeren, maar het helpt niets.
Mag ik nu de reparatie's laten doen op
zijn kosten en de kosten van de huur
afhouden
B. Een huurder.
Een minderjarige slagersjongen
stond zijn rijwiel, waaraan een mand
was bevestigd, af aan een vriend.
Deze laatste reed er op en de sla
gersjongen zat op den bagagedrager.
Er werd een kind aangereden, waar
voor de vriend proces-verbaal kreeg
en veroordeeld werd. Het kind
had een arm gebroken en moest on
der behandeling van een dokter. Wie
moet nu de kosten van verpleging
en van den dokter betalen
A. v. Z.
Als de schuld der aanrijding met het
kind ligt bij den bestuurder van het rij
wiel, moet die de kosten van verpleging
enz. betalen.
Ik heb een kruidenierswinkel. Te
genover mij staat een huis van mii
dat ik kan verkoopen. Mag ik nu
als voorwaarde bij den verkoop ma
ken dat in het huis nimmer een
kruideniersaffaire mag worden ge
vestigd
V. Een kruidenier.
Ja, ongetwijfeld moogt u zulks doen.
Wegens bezuiniging heeft men mii
tegen i Januari a.s. ontslag gegeven
als gemeentewerkman. Wat kan ik
hier tegen doen, daar het ambtena
renreglement in deze gemeente nog
niet bestaat
G. Een werkman.
Ik heb een meisje in huis om eenige eenige wat u kunt doen (maar veel
hulp mede te verleenen, waarvoor deze succes Zult u er niet mede hebben) is
slechts kost en inwoning ontvangt Moet j aall h. M. de Koningin vernietiging van
•25.)
Gerard zag haar met een karden
trek om zijn mond en toornige oogen
een oogenblik aan en mompelde:
Mijn God! Wat gebeurt er toch?
VIII.
De eerste gedachte der vrouw van
Haudecoeur was, toen haar echtgenoot
Frankrijk verliet, om met een con-
vooi gevangenen naar Nieuw-Caledonië
te gaan verlof aan te vragen hem
te volgen, zijn ballingschap te dee'.en,
"bij hem te wezen, om hem in zijn treu
rig lot te troosten.
Niettegenstaand haar zwakke gezond
heid zou zij hem gevolgd zijn.
Maar één gedachte weerhield haar.
Haar dochter!
Wat zou er van haar worden, als zij
'aan zich zelf overgelaten was, zonder
steun, zonder bescherming, zonder ken-
tiissen, te midden van dat gevaarlijke
Parijs? Louise, die zoo jong en zoo
schoon was? Want Mederic zou wel
dra ook niet meer bij haar zijn om over
zijn zuster te waken, daar hij binnen
kort moest dienen, een geheel jaar.
Tusschen die twee plichten kon zij
niet aarzelen.
Toch had zij Haudecoeur om raad
gevraagd, toen zij hem voor het laatst
gezien had.
Maar Haudecoeur had toornig uiige-
roepen:
Neen, neen, dat mag niet! Je
kunt onze Louise niet verlaten! Aan
wie zou je haar toevertrouwen? Wij
kennen niemand! En wat zou er van
haar moeten worden? eens! Ja, als zij
alleen was! Dan zou ik er niets van
zeggen! Dan zou je met mij mee
kunnen gaan en wellicht zouden we
daar in den vreemde kalm kunnen le
ven. Mederic zou je vertrek goed
keuren. Neen, neen, mijn beste vrouw
je moogt er niet aan denken mij te
vergezellen. Laat mij. Ja, ik zal onge
lukkig wezen. Ja, wanhopig en ver
vuld van haat en toorn zal ik vertrek
ken. In ieder geval ben ik er dan zeker
van, dat je over ons kind zult waken
en dat zal mij troosten.
Op zachten toon zeide zij, haar oogen
afwisschend:
En toch vrees ik voor de toe
komst.
Ik begrijp je niet.
Och zie, een ongeluk komt nooit
alleen. Wij zullen overal het verwijt
moeten aanhooren dat je veroordeeld
bent. Maar dat is niet alles.
Maar wat denk je dan?
Wat zal er van je worden, daar
in den vreemde? Ik ken je, je
bent goed, je bent eerzaam. Maar
weet je wel, dat je twintig jaar temid
den van dieven, schurken en moorde
naars zult leven?
Haudecoeur steunde het hoofd in
zijn handen.
Ja, dat ik in een gezelschap kom,
waar ik mij niet op mijn gemak zal
bevinden, dat weet ik. Maar wees
gerust en bid den goeden God
waaraan je missschien nog geloot, ik
kan er helaas niet meer aan gelooven
dat hij ons nog twintig jaar voor
elkander spare. Dan zal ik terug-
keeren.... verouderd, mijn arme onge
lukkige vrouw, maar steedk zal 'ik je
blijven liefhebben.
Zij zuchtte.
Zij wist hoe zwak hij was, en hoe
die ongelukkige man een ieder, de ge-
heele wereld was beginnen te haten.
Luister, zeide zij, terwJjl zij hem
cmhelsde:
Vergeet nooit, dat je in Frankrijk
kinderen hebt achtergelaten, die je als
het ware aanbidden, vergeet nooD, dat
al houden allen je ook voor schuldig,
wij aan je onschuld niet twijfelen.
Vergeet nooit je dochter Louise
Blijf, wat je bent. Lijdt in stilte. Denk
aan ons en lijd!!
Na de veroordeeling van Haudecoeur
was Margaretha zwaar ziek geworden.
Verscheidene maanden lag zij te bed,
ten prooi aan een verschrikkel ?ke koorls
die haar het leven tot tweemaal toe
in gevaar bracht.
Onophoudelijk waakte Gerard bij haar
bed. Gelukkig voor haar toekomstige
daarvoor nu toch geplakt worden
B. b.
Heeft een pachter van een jachtterrein
het recht een onbeheerden hond, waarvan
het bekend is, dat deze stroopt, dood
te schieten, wanneer hij dezen tijdens
het jagen op zijn jachtterrein aantreft
Zoo ja, volgens welk artikel van het
strafwetboek.
Bij een van gemeentewege uitge
voerd bestratingswerk is een gleuf in de
straat. Er hangt een lantaarn bij, die
uit is. Ik rijd in de gleuf met gevolg,
ontwrichte arm en kapot rijwiel. Burg.
en Wethouders beweren dat de lantaarn
aanvankelijk brandde, maar later door
den storm is uitgewaaid, zoodat ze mij
niets behoeven te vergoeden,
Is zulks juist
G. Een scholier.
Ik ben lid van de Nederduitsch Her
vormde Gemeente en wil nu als zoodanig
bedanken. Moet ik daarvoor den deur
waarder in den arm nemen
H. X.
Mijn buurmnn schiet alle katten dood
die in zijn tuin komen Is daar niets
tegen te doen
W. J. K.
zielerust, ontsnapte mevrouw de Beau-
preault geen enkel woord, dat de ziel
van haar zoon zou kunnen verontrusten.
Hoewel Jean Demarr dagelijks naar
hare gezondheidstoestand liet informee-
ren, was hij niet zelf gekomen.
Eindelijk was Margaretha g^red en
kon zij het ziekbed weer verlaten.
Sedert den dood van de Beaupreault
was het kantoor gesloten gebleven. We
gens ziekte van de jonge vrouw had
men er nog niet ,aan kunnen denken,
een andere woning te zoeken. Niets
was er dus in de rue Daunou veran
derd. De herfst was aangebroken, de
wind huilde hevig en joeg de regen
kletterend tegen de vensterglazen, waar
achter mevrouw de Beaupreault bleek
en vermagerd gezeten was.
Sedert eenige dagen had Gerard zijn
lessen weer hervat.
Den geheelen dag bevond Margaretha
zich dus alleen.
Den geheelen dag alleen met hare
verschrikkelijke herinneringen, die haar
zelfs gedurende den nacht geen oogen
blik rust verschaften.
Zij durfde niet informeeren naar die
menschen, aan wie zij onophoudelijk
dacht en van wier ongeluk zij de oor
zaak was.
Wat was er van hen geworden? Hoe
hadden zij hun ongeluk gedragen?
Haudecoeur had zeker reeds Frankrijk
verlaten en was nu daar ver over den
Oceaan, alleen, wanhopig, in gezelschap
van bandieten? En zijn kinderen?
En zijn zieke vrouw? Ook aan hen dacht
het betrekkelijk besluit vragen als zijnde
in strijd met het algemeen belang.
Ik heb, zooals iedere boer doet.
een meid gehuurd (mondeling)
voor een jaar. Iedere week betaal
ik haar haar loon uit. Nu heeft de
meid mij haar dienst opgezegd tegen
i Jan. a.s. terwijl het jaar pas met
i Mei a.s. is verstreken. Hoe moet ik
nu handelen, daar ik de meid gaarne
tot Mei zou willen houden
H. J. v. D.
Als u kunt bew ij zen dat u de
meid hebt gehuurd tot 1 Mei a.s. zou ik
de zaak bij den kantonrechter aanhangig
maken. En als u dan door den kanton
rechter in het gelijk wordt gesteld zult
u er mogelijk nog niet veel mede op
schieten daar dienstmeisjes in den regel
niets bezitten dan hunne kleeding.
DE RIJKSMIDDELEN.
Tot nu toe 53 millioen achterstand.
De Rijksmiddelen hebben in Novem
ber 1931 ruim anderhalf millioen gulden
meer opgebracht dan in November 4930
(f42.237.523 tegen f40.696.900).
In de eerste elf maanden van dit jaar
was de opbrengst ruim 53 millioen min
der dan in dat deel van het vorihe jaar.
zij. Maar dat wilde zij voor niemand
weten, noch voor Gerard en vooral
niet voor Jean Demarr.
Eenige maanden geleden had zij de
nieuwsbladen niet kunnen lezen, die
over Haudecoeur en diens veroordee
ling spraken, want op den dag der
zitting, nadat zij de veroordeeling ver
inomen had, was zij ziek geworden;
maar sedert zij hersteld was, had zii,
zonder ér iets van aan Gerard te zeg
gen, de nieuwsbladen genomen en las
ze i.n stilte. En wat haar vooral ge
troffen had, dat was de geheime mee
ning, die door al die artikelen heen
schenen, namelijk, dat Jean Demarr
voor zijn taak niet opgewassen ge
weest was.
Jean Demarr was te zeer gezien, men
kende zijn groote kennis te zeer, om
die zwakke verdediging niet voor een
gevolg van een ongesteldheid aan te
zien. Maar Margaretha alleen had de
geheimzinnige redenen begrepen, die
zijn argumenten als verdediger ver
zwakt, die zijn gedachten verward had
den.
Jean had het verzoek van Margaretha
vreemd 'en onverklaarbaar gevonden.
En niettegenstaande zijn pogingen
was dit van invloed op zijn spreken
geweest.
Was het daarom, dat zij hem niet
meer teruggezien had?
(Wordt vervolgd.)
-i ftj—M |H|i