DE VIER VERBORGEN KINDEREN.
Kleine Annie moest naar school en
ging altijd langs de weilanden en door
liet boscn, omdat dit de kortste weg was.
Meestal kwam zij dan vier andere kin
deren tegen, die ook naar school moes
ten en zij liepen dan met hun vijven.
Vandaag echter kon zij ze niet vinden,
hoewel zij van verschillende kanten naar
haar hoorde roepen. De dieren in het
fcosch keken haar eens aan, want zij
begrepen niets van Annie, die anders
altijd zoo slim was. Probeeren jullie
eens de vier kinderen in de teekening te
vinden. Draai hem maar naar alle kan
ten, misschien ontdek je ze dan wel.
Een schip van lucifersdoosjes.
Van leege lucifersdoosjes kan men al
lerlei dingen maken. Op de teekening
zien jullie een schip, dat gemaakt is van
de binnenste lade van een doosje met
daaraan vastgelijmd de omhulsels. Een
uitgeschoven doosje dient als schoor
steen, terwijl de beide hoeken gemaakt
worden van het binnenste van een doos
je, dat vervormd is. Een mooie naam op
het schip geschilderd en klaar is het!
Probeeren jullie het maar eens.
De goéde daad.
De eerste padvinder: Heb je vandaag
je goede daad al gedaan?
Tweede padvinder: Ik heb vandaag 50
goede daden gedaan. Ik heb dus voor-
loopig geen zorg.
Eerste padvinder: Vijftig, hoe kan dat
nu?
Tweede padvinder: Ik heb mijn moe
der vandaag helpen mangelen en heb
vijftig maal een rol goed onder den
mangel doorgetrokken.
- EEN HERKENNINGSTEEKEN.
Om je vriendjes altijd te laten weten
waar je heen bent, kom je gemakkelijk
een geheim teeken uitdenken, dat je
alleen aan je beste vrienden vertelt. Moet
je bijvoorbeeld een boodschap doen, dan
leg je op een afgesproken plaats een
paar steenen en stokjes neer. De manier
waarop de steenen en stokjes liggen zijn
dan het afgesproken teeken, waar je te
vinden bent. Moet je b.v. naar den sla
ger, dan leg je twee stokjes over elkaar
gekruisd neer, naar den bakker twee
platte steenen, naar de school een paar
steenen op elkaar en zoo kun je zelf
steeds andere combinaties verzinnen.
Maar denk er dan om, dat je het je
vriendje eerst vertelt, want anders heeft
hij er niet veel aan en kan hij je nog
niet vinden!
De straatmuzikant en de agent.
Een politie-agent kwam een harmoni
caspeler tegen, die een paar liedjes ten
beste gaf en zei: „Heb je vergunning om
hier te spelen? Zoo niet, dan moet je
met me mee!"
„Met plezier", antwoordde de straat
muzikant, „wat wilt u zingen?"
Borduurwerkje op papier.
Deze teekening kun je op papier mooi
naborduren; je legt haar op een stukje
wit karton en prikt nu met een speld
overal, waar je streepjes ziet met stipjes
er aan. Je kunt ook het plaatje uit de
krant knippen, een beetje groot en de
hoeken vastlijmen. Dan neem je een
draadje zijde, liefst in verschillende kleu
ren en volgt precies de streepjes, waar-
overheen je het draadje moet trekken.
Moeder zal jullie wel even wijzen, hoe
het precies moet. Als de teekening hee-
lemaal is geborduurd, trek dan de stuk
jes krant er onder uit, wat heel gemak
kelijk gaat en de teekening staat ge
borduurd op een stukje wit karton. Is
dat niet eenvoudig? De kleuren kun je
zelf kiezen, bijvoorbeeld het zand geel,
de zee blauw, de voeten der kinderen
oranje, evenals hun armen en gezicht en
^oo ga je maar verder.
Op School.
Jan moet onder de leesles een beurt
yervullen en blijft bij een woord steken.
Meester (hem helpend): Blaffen.
Jan zwijgt.
Meester: „Jan luister, ik zeg „blaffen".
Jan: Waf! Waf!
VISSCHEN VANGEN.
Antoon had van zijn moeder een visch-
net gekregen, en nu het Woensdagmid
dag was, ging hij met een paar vriendjes
naar den grooten vijver, om vischen te
vangen, daar zaten van die heele groote
beesten. Hij nam een stroopbus mee, daar
konden de gevangen visschen in, dan
kon hij ze levend mee naar huis nemen.
Zijn vriendjes hadden ook ieder een
vischnet. Antoon was de eerste, die beet
had, een zeer groote; zijn net scheurde
bijna. Toen hij het beest in de bus deed,
sprong het er weer uit, doch omdat het
in het zand terecht kwam, kon het niet
weg en Antoon stopte het vlug in de
bus en deed de deksel er half op, anders
zou het beest stikken. Toen de jongens
den geheelen dag hadden gevischt en
's avonds naar huis gingen, hadden zij
ieder 10 visschen gevangen. Antoon nam
ook een paar slakken mee voor zijn
aquarium, 's Zaterdagsmiddag gingen de
jongens weer visschen. Toen Antoon aan
den kant van den vi:ver zat en zijn arm
uitrekte om een visch te pakken, schoot
hij van den kant af het water in. Zijn
vriendjes schrokken vreeselijk, doch
trokken hem er vlug uit. Hij durfde ech
ter niet naar huis te gaan, want dan
zop hij straf krijgen en nooit meer mo
gen visschen. Hij ging in de zon zitten
en na een poosje was hij weer droog.
Zijn vriendjes veegde het wier en het
kroos van zijn pak af en niemand kon
er iets van zien, dat hij in het water
had gelegen. In het vervolg was hij ech
ter voorzichtiger als hij ging visschen,
want hadden zijn vriendjes hem er niet
uitgetrpkken, dan zou hij in de modder
gestikt zijn.
MOPPEN.
Voldoende voorraad.
Twee Ieren zoeken werk en staan bij
den ingang van een mijnschacht te
wachten, toen er plotseling een liftkooi
vol menschen naar boven kwam.
De eerste Ier: „Kom, laten wij maar
weg gaan, hier is voor ons toch niets te
doen."
Tweede Ier: „Waarom niet?"
Eerste Ier: „Ach, als ze menschen noo-
dig hebben, dan halen zij hen immers uit
den grond, dat zie je toch?"
BEDTIJD.
Kleine Jan moest naar bed, de klok
wees half zeven aan en hoewel met te
genzin, begon hij zijn speelgoed op te
ruimen. Precie'- om zeven uur
stapte hij zijn bedje in en
Moeder dekte hem warm toe.
„Wat vertelt U vanavond,
Moeder?"
vroeg hij. Moe
der dacht eens
even na en zei;
„Alle kinderen
in de heele
wereld gaan
's avonds tegen
zeven uur naar
bedje en zal ik
je vertellen,
wat zij tegen
hun vader en
moeder zeggen
voor zij gaan
slapen?"
„He ja, moe
der?" zei Jan.
„Nu", begon moeder, „in Japan woont
een jongen, die heet O-Sada-Chan, die
zegt tegen zijn vader en moeder „Oya-
sumi nasai", dat beteekent:
„Mag u een vredevolle slaap
hebben".
In China woont een jon
gen, die heet Pao Tung. Ook
hij gaat op tijd naar bed en
zegt dan: „Tsai Chien", of
wei „Goeden nacht". Zijn
moeder sluit de gordijnen en
hij slaapt in.
Een Russische jongen, die
Nikita heet, zegt „Do Svida-
niia", dat wil zeggen: „Vaar
wel, tot weerszien".
In Roemenië woont een
jongen, de kleine Andrei, die
tegen iedereen „Adio" zegt,
terwijl een Spaansche jongen
„Adios" roept.
Een Turksche jongen zegt
Weer heel wat anders en wel:
„Allaha-issmarladik" (vaar
wel), terwijl een kleine Griek
zijn moeder „Khairete!" (wel
te rusten) toeroept.
In Zweden zegt de jongen
„Farval" tot zijn vriendjes,
dat wil zeggen (tot ziens) en
„God natt" tegen zijn familie (goeden
nacht). Een Duitsche jongen zegt: Gute
Nacht (goeden nacht), een Fransch jon
getje „Au revoir" (tot weersziens), een
Engelsche jongen „Good night" (goeden
nacht) en wat zegt nu mijn kleine Hol-
landsche jongen tegen zijn moeder?"
Kleine Jan, die het een pracht ver
haaltje had gevonden, sloeg zijn armen
om zijn moeders hals en zei: „Dag moe
der, wel te rusten, U kunt het mooist
vertellen van alle moeders".
HOE KOMT MEVR. EEND IN HET
KIPPENHOK.
Mevrouw Eend, die in een sloot achter
de boerderij woonde, kwam eigenlijk
nooit in de buurt van het kippenhok.
Maar eens, toen zij met haar kinderen
rustig rondzwom, klom er eentje heel
ondeugend op den kant en rende weg,
het doolhof door en kwam bij het kip
penhok terecht. De moeder, die plotse
ling haar kinderen telde, miste er da
delijk een en hoe zij ook riep en klokte,
nergens was de deugniet te vinden. Ten
slotte kwam de boer naar de sloot, nep
de eend en zei, dat haar kind in bei/
kippenhok zat en vroeg of zij het kwam
halen. Vlug ging zij op weg, maar zij
was nog nooit alleen door het doolhof
geweest. Zien jullie kans haar den weg
te wijzen?
PIETER'S DROOM.
Pieter, die we voor het gemak Piet
zullen noemen, was een flinke jongen
van 6 jaar. Hij zat in de eerste klas en
leerde vlijtig, zoodat zijn rapport altijd
goed was. Zijn twee zusjes, die vijf en
drie jaar waren, hielden veel van hem,
en vonden niets prettiger dan wanneer
hij met ze wilde spelen. Maar een ding
was er, dat hij nooit wilde doen, name-
Oplossing: De vier verborgen kinderen
WAT ZIET JUMBO?
Jumbo liep eens in het oerwoud te
wandelen en zag opeens een heel groot
beest met twee bulten op den rug. Als
jullie de cijfers van 167 verbinden, dan
zien jullie het dier ook. Hoe heet het?
lijk meeluisteren als moeder sprookjes
vertelde. Dat vond hij veel te kinder
achtig, en hij geloofde ook niet aan
elfjes, kabouters en toovenaars, terwijl
zijn zusjes in spanning naar moeder
Iruisterden.
Eens op een warmen dag waren ze met
z'n allen den heelen dag naar het bosch
gegaan, om daar in de schaduw van de
boomen te spelen. Toen ze moe werden
gingen ze een beetje in het gras liggen,
en het duurde niet lang, of Piet en zijn
zusjes vielen in slaap, en toen had Piet
een prachtigen droom. Hij droomde, dat
hij vlak onder een grooten hollen boom
lag. De vogeltjes die daar hun nestjes in
hadden gebouwd, zongen het hoogste
lied uit. Opeens hielden ze op met zin
gen, en hoorde hij een heel ander ge
zang, maar nog zoo zacht, dat hij eerst
dacht, dat hij het zich maar verbeeldde.
Toch werd het langzamerhand duide
lijker. Zooiets had hij nog nooit gehoord.
Het klonk zoo zuiver en teer, dat hij
dolgraag wilde weten waar het vandaan
kwam. Voorzichtig stond hij op en ver
stopte zich in den nollen boom. Er was
een flinke opening in, dus kon hij uit
kijken zonder zélf gezien te worden.
Terwijl hij zijn adem inhield en vol
spanning stond te wachten, zag hij op
eens vlak bij zich een heel klein wezen
tje. Het was geen meisje en geen jonge
tje, want het had heel dunne vleugeltjes,
zilveren krulletjes en een teer blauw
kleedje aan. Toen hij goed keek, zag hij,
dat er nog veel meer van deze wezentjes
waren. Het waren elfjes, en zij waren
het die zoo prachtig zongen. Ze schenen
erg vroolijk te zijn, want onder het zin
gen dansten ze een rondedans. Eigenlijk
was het geen dansen, maar ze zweefden
op hun vleugeltjes, die zacht ritselden.
Piet wilde graag met ze mee zingen en
dansen, en heel voorzichtig stond hij op.
Maar au, wat was dat? Hij kreeg een
harde bons tegen zijn hoofd. Opeens wa
ren de elfjes weg, en hoorde hij de stem
van zijn moeder, die zei: „Domme jon
gen, je was zeker aan het droomen, want
met je oogen stijf dicht wilde je opstaan
en stootte je hoofd aan dien dikken tak.
Wat droomde je dan toch."
Piet vertelde zijn moeder van de elf
jes, en het speet hem zoo erg, dat alles
maar een droom was, dat hij voortaan
altijd kwam luisteren als moeder sprook
jes vertelde, en het liefst hoorde hij die
waarin elfjes voorkwamen.
EEN KIJKJE NAAR DE LUCHT.
De meeste menschen, die op straas
loopen, kijken slechts voor zich uit, dik
wijls naar den grond, maar de meeste
menschen weten heelemaal niet wat er
aan den hemel te zien is. Tel eens de
menschen, die in een kwartier tijd voor
bij gaan als je op een'bank ergens in
een park of een plein zit, die niet naar
den grond, maar naar de lucht kijken.
En oefen jezelf vooral om lederen dag
flink naar de lucht te kijken. Een aardig
spelletje is om met je vriendjes op het
plein naar boven te kijken en dan op te
schrijven, wat je daar allemaal hebt ge
zien. Wie het meeste heeft gezien in
bijvoorbeeld tien tellen, heeft het spel
letje gewonnen.
Een bekende naam.
Bezoeker: Hoe is uw naam?
Inwoner: Pietersen.
Bezoeker: Een bekende naam!
Inwoner (trotsch): Dat komt uit!
woon al 75 jaar in hetzelfde huis....
Ik
J