XL.
iü 2 av
iSmliiiiBiimil&iiuiiiiliJiiil
DE IkiU'ITftlN VAN ,.DE YVITTE VOGEL'
Jan en zij» zusje Mientje speelden sa
men dag aan het strand. Dat was
geen wwar, want zij woonden er vlak
bij. Hun y«vJer was zeeman en de oudste
broer van Jan was juist van de zeevaart
school afgekomen en maakte nu zijn eerste
proeftocht. En iederen dag, als Jan en
Mwmtje samen langs het strand holden,
ziaehtte Jan opeens: „He. ik wou, dat ik ai
groot genoeg was om ook zeeman te wor
den. Ik wil alleen geen stuurman zijn
maar kapitein en een eigen schip hebben
met groote, witte zeilen en geen stoomboot
en dat schip noem ik dan „De Witte Vo
gel", omdat het zoo vlug moet kunnen zei
ler. als een vogel kan vliegen".
Mientje vond het niet zoo prettig, dat
behalve haar vader nu ook haar broers
neg naar zee gingen en zei dan: „Nu, ik
ben toch blij, dat het nog een heeleboel
jaren duurt voordat je kapitein bent".
Het liefst wilde Jan, dat zijn vriendjes
en zijn zusje Kapitein tegen hem zeiden,
maar zijn beste vriend lachte hem uit en
zei: „Hoe kan ik nu kapitein zeggen tegen
iemand, die niet eens een schip heeft?"
Dat bracht Jan op een idee. Hij was
namelijk de beste maatjes met den schoeps-
bauwer van het dorp en er ging geen dag
voorbij, dat Jan op weg naar school of van
schooi naar huis, niet even bij baas Scheep
maker, zooals hij werd genoemd, even giftg
kijken. Baas Scheepmaker had een zwak
voor Jan en hij wist, dat Jan later naar
zoe wilde. Toen Jan hem eens vertelde, dat
hij kapitein wilde worden maar dat zijn
vriendje hem geen kapitein wilde noe
men, omdat hij nog geen schip had, vroeg
baas Scheepmaker hem, waarom hij dan
zalf niet vast een zeilschip bouwde, dan
kon hij vast leeren hoe zoo'n schip in- en
uitwendig zijn moest om zeewaardig te
worden.
Daar voelde Jan natuurlijk alles voor en
den volgenden vrijen middag dien Jan had,
ging hij niet, als naar gewoonte met zijn
zus naar het strand, maar naar baas
Scheepmaker. Van kleine stukjes hout
mocht hij, onder leiding van den scheep
bouwer zelf, de vorm van het schip maken
en alles wat tot het tuigage behoorde. Al
leen, Jan was een beetje ongeduldig eti een
beetje erg eigenwijs.
Het gevolg was, dat hij niet precies deed
wat baas Scheepmaker hem zei, omdat hij
vond, dat deze overdreven secuur en
nauwkeurig was. Toen na eenige vrije mid
dagen werken dan ook het schip klaar was,
netjes wit geverfd zijn eerste proefvaart
zou gaan maken, en er juist een klein
briesje stond, ging baas Scheepmaker met
Jan naar de zee. Daar werd het 9chip aan
de golven toevertrouwd. Eerst ging alles
goed, maar toen kwam er een rukwindje
dat het heele schip onderste boven gooide.
Baas Scheepmaker keek Jan eens aan en
zei: „Jongen, Jan, je schip is heelemaal niet
zeewaardig, heb je wel precies gedaan wat
ik je gezegd heb?"
Jan kreeg een kleur en moest bekennen,
dat hij b.v. het ruim niet zoo diep had uit
gesneden en de zeilen niet precies had ge
maakt, zooals hem was onderwezen. Ja, en
daar zag hij nu de gevolgen van zijn eigen
wijsheid. Rood van schaamte nam Jan het
schip op en liep er mee naar de scheeps
werf, waar hij het dadelijk ging aftakelen.
Baas Scheepmaker lachte eens in zichzelf
en zei niet veel. Eindelijk besloot Jan den
baas om raad te vragen en toen nu het
schip opnieuw klaar was, schilderde Jan op
het witte schip met .mooie zwarte letters
,De Witte Vogel".
Op een middag, dat het flink woei, ging
hij weer met baas Scheepmaker naar de
zee en liet het schip weer zeilen, maar nu
kon het een sterken wind trotseeren en
lachend zei baas Scheepmaker: „Jongen,
kapitein, je schip is prachtig zeewaardig".
Moeder en Mientje moesten nu ook komen
küken en natuurlijk zijn vriend ook. Allen
ppemden Jan nu „Kapitein" en toen Mien
tje aan hem vroeg: „Wel, Kapitein, wat
denk je van het weer vandaag", toen keek
hij als een echte zeeman naar de wolken
en zei: „Een flinke bries uit Noord-West".
Jan was heel blij met zijn schip, maar hij
had geleerd, dat een ervaren scheepsbou
wer toch meer verstand van schepen heeft,
dan hij.
Jl1 'i
\i
II
II
ütfkl 1
PT
m
Vt v4
1 U 1*
KÏKENPUZZLE VAN KEESJE
MUIS.
Meester Ooievaar laat Keesje Muis een
heele moeilijke som oplossen.
Keesje moet n.l. de negen cijfers, die in
den cirkel staan, zoo in het vierkant plaat
sen, dat er op iedere rechte lijn, naast
elkaar en onder elkaar 3 3/4 komt te staan.
Oplossing: Rekenpuzzle van Keesje Muis.
DE GOUDEN HANDSCHOENTJES.
Annetje zat te kijken naar haar Tante
Lien, die een paar mooie witte handschoe
nen zat te maken. Vol bewondering keek
zij naar de vlugge vingers, die zoo snel en
toch zou nauwkeurig vingertje voor vinger
tje van de handschoenen maakten. Toen
Tante Lien een oogenblik met een glim
lach opkeek, zeide Annetje wijsneuzig:
„Hè, Tante, ik zou ook wat graag zoo'n
paar mooie witte handschoenen willen dra
gen; wat zou ik er trotsch op wezen, ik
geloof, dat ik ze dag en nacht zou willen
aanhouden". Tante lachte en zei: „Neen,
Annetje, voor zulke witte handschoenen
ben je nog wat jong. Maar zou je geen
gouden handschoentjes willen dragen? Ik
dacht juist aan het eerste paar gouden
handschoentjes, dat ik had.... en aan de
wijze, waarop ik ze verdiende".
„Verdiende?" vroeg Annetje ongeloovig.
„Hebt u ze zelf verdiend? Ik zou ook best
een paar gouden handschoentjes willen
verdienen".
Tante keek heel geheimzinnig en Anne
tje verheugde zich er al op om te hooren
hoe of zij ook een paar kon verdienen,
want dat zij dat ook zou kunnen, dat had
zij allang uit Tante's gezicht begrepen.
Tante liet haar niet te lang in spanning en
vertelde: „Toen ik een klein meisje was,
Annetje, ongeveer zoo oud als jij nu ber.t,
was ik eens op een dag vreeselijk ongeluk
kig. Ik vond iedereen akelig en onaardig
tegen mij, en ik begreep niet, dat dit mijn
eigen schuld was, omdat ik niet aardig te
gen anderen was". v
Tante Lien hield even op met spreken
en haar kleine nichtje dacht hoe de men-
schen onaardig hadden kunnen zijn tegen
Tante Lien en bovenal hoe zij onaardig
had kunnen wezen tegen anderen, zij, Tan
te Lien., die Annetje juist de aardigste
Tante ter wereld vond. Daarom zei zij:
„En nu houdt iedereen zoo veel van u!"
Maar Tante antwoordde daar niet op en
vertelde verder: „Dien dag dan was ik
zoo ongelukkig, dat grootmoeder medelij
den met mij had, mij bij zich riep en mij
troostte door mij te leeren gouden hand
schoentjes te dragen. Ik zal het jou ook
leeren, Annetje, maar je moet me beloo-
ven, dat je het niemand vertellen zult,
want het moet een groot geheim tusschen
jou en mij blijven".
Nu, Annetje beloofde dat natuurlijk met
graagte en haar nieuwsgierigheid werd er
des te meer door geprikkeld, want zij was
dol op alles wat geheimzinnig was. Toen
zeide Tante: „Nu dan, doe net als ik en
trek je gouden handschoentjes aan". En
Tante deed net alsof ze een paar hand
schoenen aantrok; eerst de rechter en bij
elke vinger zei ze een woord en als ze deed
alsof zij het knoopje vastmaakte, zei zij ook
een woord. Toen ze dus ook de linkerhand
schoen had aangetrokken, had zij twaalf
woorden gezegd, die Annetje haar trouw
nazei. Nauwelijks waren alle twaalf de
woorden gezegd of Annetje zag, dat zij
nu ook gouden handschoentjes aanhad, die
niemand zien kon dan alleen zij zelf.
Sinds Annetje de gouden handschoentjes
droeg, die zij dag en nacht niet uit hoefde
te doen, vonden alle menschen, dat An
netje een aardig meisje was geworden, al
tijd even vrendelijk en voorkomend en
nooit meer had zij een booze bui, terwijl zij
steeds gereed stond iedereen te helpen.
Daarom waren alle menschen natuurlijk
ook heel lief tegen haar en deden ook haar
graag eens een genoegen. Annetje was
daarover zoo blij, dat zij naar Tante Lien
toeging om haar te bedanken en haar met
een te vragen of zij het groote geheim
TOUWSPELLETJE.
De Jacobsiadder.
Het maken van de Jacobsiadder is een
van de geliefde touwspelletjes onder de In
dianen en wel voornamelijk omdat dit een
van de weinige figuren is, waarvoor je
geen tweede noodig hebt. Het komt dus
een beetje neer op ons patiencespel. Wij
beginnen met eerst het grondfiguur te ma
ken. Laat nu de lussen om de duimen
naar beneden zakken. Grijp nu onder al
de touwen met je duimen en steek die door
de lus van de pink en breng de duimen
daarna weer in hun gewonen stand terug.
Breng nu de duim onder de lus aan den
binnenkant van den wijsvinger daartegen -
de lussen van je duimen glijden. Je moet
nu de lussen op beide pinken en beide
wijsvingers hebben. Deze lussen komen in
het midden bij elkaar tusschen de han
den. Reik nu met den duim er over en
haal de buitenste pinklus en breng dan de
duim weer op zijn plaats. Dan moet je met
de rechterhand de linkswijsvingerlus over
de linkerduim brengen, zoodat de lus rond
gaat over duim en wijsvinger, doe daarna
hetzelfde met de linkerhand. Laat nu de
benedenste lus van den duim glijden zon
der de bovenste lussen van hun plaats te
brengen. De bovenste lussen zijn die, wel
ke gevormd worden door de wijsvingers.
Dan ziet iedere hand er uit als de linker
hand van fig. 3, met een smalle driehoek
over en haal je duim door de lus van den
buitenkant der wijsvinger, breng daarna
de duimen weer in hun gewonen stand te
rug, dan heb je fig. 1 gekregen. Laat nu
de lussen van de pinken glijden en reik
met elke pink over de lus van den wijs
vinger en haal met de pinken de buitenste
duimlussen aan, dan krijg je fig. 2. Laat nu
tusschen duim en wijsvinger. Steek elke
wijsvinger onder dezen driehoek in fig. 3
aangeduid. Laat de lus van de pinken glij
den en draai de handen van je af, de vin
gers naar beneden en de palmen uitge
spreid, dan krijg je fig. 4. Met een beetje
geduld en oefening is deze figuur snel te
leeren.
HET UITZETJE VOOR DE POP.
Hier zien jullie een aardig popje, dat
juist van boven af kwam, omdat zij jurkjes
moest passen. Jullie zien wel, dat er drie
mooie jurkjes voor haar zijn. Om de pop
aan te kleeden moet de heele teekening
eerst op een dun velletje karton worden
geplakt. Als de lijm goed droog is, dan wor
den de jurkjes en het popje precies langs
den omtreklijn uitgeknipt en als je het een
lipjes, die je aan de schouders van de jurk
jes ziet, worden om de schouders van het
popje omgebogen, anders blijft het jurkje
niet zitten.
HET AVONTUUR VAN DE KANARIE.
Pietje beleefde eens een groot avontuur,
dat gelukkig, zooals de meeste avonturen,
eindigde met een gelukkig slot. Pietje was
een mooie gele kanarie, die, als hij ons zag
altijd riep: Piet, Piet, en daarom hadden
wij hem dan ook „Piet" genoemd. Wij leer
den hem uit de kooi te komen om op onze
duim te gaan zitten en zoo de zaadjes, die
wij hem voorhielden, uit onze hand te
pikken.
Op zekeren dag nu, beleefde Pietje een
avontuur, waaraan wij zelf ook wel schuld
hadden. Wij maakten weer het deurtje van
zijn kooitje open en vergaten het raam te
sluiten. Nu was het buiten prachtig zon
nig weer en hij hoorde al de. vogels in de
boomen hard schreeuwen en fluiten en lok
ken. De verleiding werd hem te groot, hij
nam een aanloopje met „rrt!" weg was hij
het raam door naar buiten. Wat hij daar
zag, ging zijn begrip ver te boven. Hij
kwam n.l. uit een klein plaatsje in Saksen
en was nu eensklaps op een plein in den
Haag. Den Haag is een heerlijke stad, maar
niet geschikt voor een kanarie, die den weg
niet kent, om alleen op verkenning uit te
gaan.
Toen wij 's avonds thuis kwamen von
den wij zijn kooi leeg en het raam open en
begrepen, dat hij weggevlogen was, want
niet aan haar zusje Leni mocht verteö«a
om haar ook zoo gelukkig en zoo blf} te
maken. Tante zei, dat als zij er voor zorg
de dat niemand het hoorde, zij het Leni m
het geheim mocht vertellen. Opgetogen liep
Annetje weg en vertelde het geheim van
de gouden handschoentjes dadelijk aan
Leni.
Nu zijn jullie er natuurlijk wel nieuws
gierig naar te weten, wat die twaalf woor
den waren. Welnu, die twaalf woorden luid
den: Wat Gij Niet Wilt Dat
U Geschiedt Doe Dat Een
Ander Niet. En, zoo vertelde Annetje esr
aan Leni bij, telkens als je je hier niet aan
houdt, maak je een vlek op je gouden
handschoentjes en moet je stevig je han
den tegen elkaar wrijven om de vlek er
weer af te krijgen, die je door een leelijk
woord of een onaardige gedachte er op ge
maakt hebt.
En Leni hield zich er trouw aan, en
trachtte nooit een vlek op haar gouden
handschoentjes te maken. Proberen jul
lie dat ook?
hoe wij ook zochten en riepen en hem
trachtten te lokken, het hielp niets, Piet
was en bleef weg.
Nu was er op het plein waaraan wij
woonden, een groot park met allerlei hees
ters en een van onze vrienden vertelde ons,
dat hij tusschen de heesters gisteren onze
kanarie had zien vliegen. Wij gingen nu
het plein op en probeerden hem te vinden,
maar het is moeilijk zoeken tusschen al
die struiken, en vooral omdat wij natuur
lijk niet in het park zelf mochten loopen.
Maar hoe wij ook keken, wij zagen niets.
Toen had een van ons de goede inval om
een groot papier op de straatdeur te be
vestigen, waarop stond:
„Weggevlogen een mooie gele kanarie,
luisterende naar den naam van Piet. Tegen,
groote belooning terug te bezorgen alhier".
Nu bestaat den Haag uit allemaal apar
te wijken, waar een massa verschillende
winkels zijn en zoo'n wijk is net een klein
dorp op zich zelf. De meeste menschen ken
nen elkaar dan ook in zoo'n wijk en daar
er altijd een heeleboel nieuwsgierige men
schen zijn, wist spoedig iedereen in onzen
wijk, dat onze Piet weg was. Den volgen
den dag ontmoetten wij een vriendinnetje,
die het papier las en zei:
„O, als iemand hem vindt, krijg je hem
beslist terug, want mijn poes is weg ge
weest, en pas vijf maanden later vonden
zij hem en kreeg ik hem weer terug".
Wr^waren nu erg gerustgesteld en begre
pen, dat wij alleen wat geduld moesten
hebben.
Den volgenden dag kwam hij inderdaad
weer bij ons terug. Zijn avontuur was het
volgende. Hij was weggevlogen, had even
in de heesters op het plein gezeten, doch
was toen weer de lucht ingevlogen, waar
hij over de daken heen in de tuinen van
een blok huizen terecht gekomen was. Hij
was vermoeid en geschrokken en piepte
van angst. De menschen van dien tuin
konden hem gemakkeliik vaneen en 7Pf,ten
hem zoolang in een kooi, waar hij na een
paar uur al weer rustig zat. Maandag moest
de dochter van die menschen een bood
schap doen, zij kwam voorbij ons huis, zag
het papier en las het. Natuurlijk belde zij
aan en vertelde, dat de kanarie waarschijn
lijk bij haar thuis was en vroeg, hoe hij
er precies uitzag. Zij zei, dat de kanarie
er precies zoo uit zag.
De rest van het avontuur is spoedig ver
teld. DienzMfden avond zat er een ver
schrikte Sw vermoeide kanarie in onze
kooi, die zijn lust tot wegvliegen voor go<
verleerd had.