H£ ET
KOl/D
WsMt1
MilllillMIIIIIÏI
WAAK DE KINDEKEN GROOTMOEDER
VONDEN.
Harold en Jopie,
En Walter en Mien,
Henry en Rietje
En Willem en Sien,
En Jane en Ruul
En Georges en Richard,
En Trees je en Juul
Zij liepen allen even hard
Uit den trein op een dag,
In een dorp, dat lag,
Dicht bij het huis van Opa.
Het was heelemaal niet zoo wonderlijk,
dat al de kinderen in dezelfde trein alle
maal tegelijk uitstapten, want hun ouders
hadden hen een kaartje om den hals ge
hangen, waar met groote letters opstond:
Dit kind moet naar meneer en mevrouw
Blijdschap, Huize de Zon, te A. Al de con
ducteurs hadden voor de kinderen ge
zorgd, alsof het hun eigen kinderen ge
weest waren.
Opa was aan het station met een auto
bus en toen de kinderen hem zagen
staan, holden zij naar hem toe en gaven
hem allemaal een zoen, maar zij krioelden
zoo door elkaar en riepen ook zoo door
elkaar, dat Opa niet wist, die hij nu al
een zeen had gegeven en wie niet, zoodat
verschillende van zijn kleinkinderen wel
twee zoenen kregen. Toen zij eindelijk wat
kalmer waren geworden, riepen de kinde
xen: ,,Opa, waar is grootmoeder?"
„Ja", zei opa, „dat is een geheim, en
.geen gewoon geheim, maar een geheim,
waarvan de oplossing alleen gevonden kan
worden, door de verschillende koekjes, die
ais wegv/ijzers moeten dienen. Wachten
jullie maar tc: vrij thuis zijn. En zoo klom
men Harold en Jopie, en Walter en Mien,
Henry en Rietje en Willem en Sien, en
Jane en Ruul en Georges en Richard en
Treesje en Juul allemaal in de autobus.
Opa toeterde een paar maal en daar gin
gen ze op weg naar het groote huis van
opa.
De kinderen vonden het altijd heerlijk
-om naar hun grootouders te gaan en de
grootouders vonden het heerlijk wanneer
er veel kleinkinderen op visite kwamen.
En deze veertien waren heelemaal niet al
le kleinkinderen, die ze hadden, o neen, zij
hadden er nog veel meer, maar van ieder
kind waren er nu twee kleinkinderen over
gekomen, zoodat dus de kinderen neefjes
en nichtjes van elkaar waren.
Eindelijk kwamen zij bij het huis van
opa aan. Hij toeterde weer om grootmoeder
te waarschuwen, dat hij terug was. De
kinderen stapten uit, maar niemand kwam
hun tegemoet en van grootmoeder was
geen spoor te vinden. Wel stond de straat
deur wijd open, en op den drempel lagen
veertien koekjes. In de vestibule lagen er
weer veertien, en bij de trap weer". Zoo,
ik geloof, dat jullie grootmoeder wel kun
nen vinden", zei opa, „loopen jullie al de
koekjes maar achterna, ik denk, dat zij
dan wel ergens zal zijn."
En de kinderen zochten verder, boven
en weer naar beneden en in de huiska
mer en ten slotte in de keuken, en jawel
daar was grootmoeder. Dat was nog eens
een prettige manier van zoeken geweest,
vonden zij allemaal en zoowel Harold en
Jopie, en Walter en Mien, Henry en Rietje
en Willem en Sien en Jane en Ruul, en
Georges en Richard, als Treesje en Juul
waren het er over eens, dat zij grootmoe
der op een heele zoete manier gevonden
hadden.
HARRY DE DENKER.
Karef Lang schoof zijn kano in het wa
ter, aarzelde een oogenblik, keek zijn zuster
aan en zei: „Ik vind het heelemaal niet noo-
dig, dat wij Harry vragen om mee te gaan.
Hij is toch geen loge van ons, maar hij is
hier komen wonen".
„Ik vind, dat wij het hem wel moeten
vragen", zei Marie, zijn zusje.
„Maar waarom?" hernam Karei. „Omdat
hij nu toevallig hier is gekomen, behoeven
wij ons toch niet altijd met hem op te
schepen?"
„Ach", antwoordde Annie, een ander Sus-
je, „hij wil toch niet mee, hij heeft een
oude klok op zolder gevonden en daar
heeft hij veel meer zin in om die te ma
ken, dan met ons mee te gaan. En hij heeft
het kindje van de melkvrouw beloofd zijn
bootje weer te maken, dat van de week
kapot is gegaan".
„Luister eens", zei Marie „als jullie er
toch zoo van overtuigd zijn dat Karei, die
toch onzen neef is, niet met ons mee wil,
wat hebben jullie er dan op tegen, dat ik
hem vraag mee te gaan. Wij zijn niet on
aardig en hij heeft niet het gevoel, dat wij
hem van onze pretjes buiten sluiten".
Zij holde nu over het smalle pad naar
de waranda, waar zij Harry met het kindje
van de melkvrouw samen op de stoep von
den zitten. Harry was druk bezig de kleine
boot weer in orde te maken.
Marie ging naar hem toe en vroeg: „Wil
je met ons mee naar het eilandje in den
vijver, waar wij eergisteren geweest zijn?
Tante Mies heeft haar broche daar verlo
ren en zij heeft ons opgebeld om te vra
gen of wij het willen zoeken, dan komt zij
het vanavond halen".
Harry keek haar in gedachten verzonken
aan en zij kon merken, dat hij zoo druk met
de boot bezig was, dat hij niet half had
verstaan wat zijn nichtje zei, maar ant
woordde even later: „Neen, dank je wel,
ik blijf hier bij broertje, ik heb hem be
loofd zijn boot v/eer in orde te maken".
Terwijl Marie terugholde naar de cano
zei Karei, dat hij niet kon begrijpen hoe
iemand op zoo'n mooie zonnigedag met
een oude klok zich kon vermaken en dat
hij er van overtuigd was, dat hij bij het
examen de volgende week om toegelaten
te worden tot de H.BiS. vast zou slagen.
Annie, die zich wat leeren betreft ook
niet graag erg inspande, hoewel zij geluk
kig nooit was blijven zitten, zei: „Het is
toch wat om zoo'n neef te hebben, die den
heelen dag niets doet dan denken, en vooral
als die neef een paar jaar achter elkaar
bij je in hetzelfde huis moet wonen".
Zijn ouders woonden namelijk in Trans
vaal en hadden Harry naar zijn oom en
tante gezonden om daar de H.B.S. te door-
DE WEGGEVALLEN LETTER.
Hector kon zoo vreeselijk hard blaffen
en hij maakte dan natuurlijk 's nachts zijn
baas wakker. Daarom verbood deze Hector
fs nachts eenig geluid te maken. Maar eens
op te schrijven. Hij had echter erg veel
moeite met de „B", zoodat hij besloot die
letter dan maar weg te laten. Zijn vriend
kreeg het briefje en had erg veel moeite
een nacht, dat het koud was en hij weer
buiten liep, wilde hij aan een van zijn
wienden iets vertellen van den zoon van
jf&n baas. Hij vond het toen beter het maar
het te lezen. Willen jullie het ook eens pro-
beeren? Er moeten dus verschillende „B's"
bij de woorden worden gezet.
loopen en misschien later naar Delft te
gaan om ingenieur te worden, wat Harry
altijd graag had gewild.
Onderwijl hadden de kinderen het eiland
je in den vijver bereikt. Zij stapten aan
land, gingen op zoek naar de broche van
Tante Mies en bekommerden zich niet om
de kano. Annie wist nog precies waar Tan
te Mies gezeten had en begon daar heel
ijverig te zoeken, de beide andere kinderen
zouden dan daar kijken, waar zij overal
hadden geloopen. Maar hoe zij keken en
zochten, van de broche geen spoor. Einde
lijk besloten zij hun boterhammen op te
eten en dan weer naar huis terug te gaan.
„Ja", zei Karei, „ik moet precies om
twee uur weer terug zijn, want ik moot
vanmiddag voetballen, wij hebben een
match, die precies om 3 uur begint".
Iedereen wist dat Karei een van de beste
keepers was van zijn club, dus besloten zij
aan hun tijd te denken. Na op hun gemak
de boterhammen verorberd te hebben, gin
gen zij nog even wat in het gras liggen,
waarna zij eindelijk op hun gefnak naar
het water toeliepen om in hun kano te stap
pen.
Maar hoe zij ook keken, diun bootje was
verdwenen. Nergens in den omtrek konden
zij er een spoor van ontdekken. Zij liepen
het heele eiland om en keken erf tuurden
tusschen het riet. Na lang zoeken zag Ka-
rel dat het al half drie was geworden en
nog steeds stonden zij daar op het eilandje.
Hij wilde overzwemmen, maar de vijver
had een sterke strooming, zoodat dit een
OP REIS MET DEN VLINDER.
Toosje had lang in den tuin gespeeld en
daar het zonnetje erg warm was, ging zij
even onder den grooten boom zitten uit
rusten en het duurde niet zoo heel erg
lang, of zij was in slaap gevallen. Even
voordat zij haar oogjes sloot, was er een
prachtige vlinder langs haar gevlogen.
Deze was op een tak vlak boven haar
hoofd gaan zitten en begon zijn vleugels
uit te kloppen want hij had een tamelijk
eind gevlogen en er was stof op zijn vleu
gels gekomen.
Terwijl Toosje naar den vlinder keek,
zei ze „Wat moet dat een aardig vlinder
tje geweest zijn, toen hij klein was."
De vlinder hoorde haar gedachten en
zei: „Neen, Toosje, toen ik klein was, was
ik èen groote, mooie rups".
„Een rups?" vroeg Toosje ongeloovig.
„Ja, wist je dat niet, dat vlinders eerst
rupsen zijn, dan is het maar het beste,
dat ik je eens wat zal laten zien van de
insectenwereld. Klim maar op mijn rug,
dan vlieg ik met je weg".
En zoo klom Toosje op den rug van
den mooien vlinder, en weldra vlogen zij
door de lucht. Een paar tuinen verder,
ging de vlinder naar beneden, en wees met
zijn voelsprieten naar heele kleine bolle
tjes, die op een blad lagen. „Kijk", zei hij,
„dat zijn de eieren van een vlinder, zoo
als ik er een ben. Zij zijn op een blad ge
legd en als er nu kleine rupsjes uitkomen,
dan hebben ze dadelijk te eten, want zij
zijn dol op bladgroen. De rupsen zijn vol
BLOEMENPUZZLE.
Hier zien jullie twee meisjes en vier
bloemen. Wie ziet er kans, drie rechte lij
nen over de teekening te trekken, maar
zóó, dat in elk der ontstane hokjes slechts
één bloem en één meisje is? Het is deze
maal heel erg gemakkelijk en ik hoop, dat
jullie de oplossing ^llemaal zullen vinden.
onmogelijkheid was. En het ergste van al
les was, dat hij het aan zich zelf had te
wijten, want hij herinnerde zich heel goed,
dat hij zijn kano zoo maar los in het water
had laten liggen. Een lichte windruk en de
boot dreef natuurlijk dadelijk weg.
Opeens zag Marie iets naar het eiland
toekomen en zei: „Zeg, wat is dat?" Karei
kwam wat dichter bij en jawel, even later
kwam 't bootje van den kleinen jongen van
de melkvrouw, dat Harry weer heelemaal
in orde had gemaakt met een paar schroef
jes en moertjes naar hen toe varen. Op het
zeil zat een stukje papier vastgespeld. Zij
namen het schip in hun hand en lazen:
„Waarom komen jullie niet naar huis,
Tante Mies is hier en zij heeft haar broche
gevonden. Zij heeft heerlijke cakes meege
bracht en wacht op jullie. En, Karei, denk
om je voetbalmatch. Harry".
Een antwoord schrijven en de boot op
winden en weer terug sturen was het werk
van een oogenblik. Vol spanning zagen de
kinderen het bootje in de verte verdwijnen.
Nu braken er eenige spannende minuten
aan, doch daar, hoera! daar zagen zij hun
kano eindelijk aankomen, voortgeroeid door
Hurry. De kano was afgedreven en aan den
overkant op het zand vastgeloopen. Het
was al kwart voor drie. Als razenden roei
den zij nu terug. In twee minuten had Ka-
rel zijn voetbalschoenen en trui aangetrok
ken en kwam buiten adem precies op het
veld aangehold, toen de klok drie sloeg.
Zijn heele club was doodsbenauwd geweest,
dat hem iets overkomen was en had al niet
begrepen waar hij zoo lang bleef.
Harry, die altijd spettend door de kin
deren Harry de Denker werd genoemd,
was blij, dat hij had kunnen helpen en van
dien tijd af waren zijn nichtjes en neef heel
anders tegen hem en namen hem heelemaal
als mede-broertje in hun midden op.
Oplossing: Van Heet naar Kond.
Heet, Keet, Koet, Kout, Koud.
Een aardige maand.
Een klein meisje vroeg aan haar moe
der: „Waarom hebt u mij eigenlijk Juni
genoemd?
Moeder: Omdat je op den eersten Juni
geboren werd, kind.
Juni: He aaoedar, ik wou dat ik dan maar
09 de ««rste ym Roseiaarie geboren was.
VAN HEET NAAR KOUD.
Hier zien jullie het woordje „Heet", clan
drie open ruimten en dan het woordje
„koud". De bedoeling is nu, dat je iederer^
"tv.
v
/TT
keer een letter tegelijk verandert en bij de
vierde maal het laatste woord hebt ge
vormd.
Het tweede woord is een huisje, waar ar
beiders hun gereedschap in opbergen, het
derde woord is een ratvogel, zoo groot als
een kleine kip, het vierde woord beteekent
gezellig gepraat. Probeer dus de woorden
te vinden.
Oplossing: De weggevallen letter:
Bram, de brave broer van Brechtje,
Bracht een bruin brood naar Breukelen.
haartjes en hebben een mooie zwarte
kleur met oranje strepen. Een rups heeft
vreeselijken honger en in vier en twintig
uur eet hij tweemaal zijn gewicht aan
bladgroen op."
Toosje zette groote oogen op, maar
voordat zij kon antwoorden, vloog de
vlinder weer met haar weg.
„Kijk daar eens", zei de vlinder, ter
wijl hij op een tak neerstreek.
Toosje keek naar een rups, die uit zijn
huid kroop en riep uit: „Ach vlinder, wat
erg, het beest barst uit zijn huid, als hij
maar niet dood gaat."
De vlinder lachte en zei: „Wel neen, een
rups eet zooveel, dat zijn huid te klein
wordt, en dan kruipt hij er uit, maar daar
onder heeft hij al lang een nieuwe groo-
tere huid. Dat doet hij wel drie maal."
„O", zei Toosje, „en wat gebeurt eS
daarna met hem?"
De vlinder antwoordde echter niet,
maar vloog met haar naar een anderen
boom en wees haar een kleine, bruine co
con. Aan het eene eind was hij puntig, aan
het andere eind vlak
„Kijk, daar zie je een cocon of een pop
en als de rups daar uitkomt, dan is hij ver
anderd in een vlinder."
„En kan hij dan dadelijk al net zoo
goed vliegen als jij?" vroeg Toosje onge
loovig.
„Ach, zijn vleugeltjes zijn eerst nog wat
kleiner dan de mijne, maar die groeien zoo
hard, dat als je een vlinder uit de cocon
ziet kruipen, je op dat groeien kan wach
ten."
„O, is er niet ergens een vlinder, die
juist uit de cocon komt?" vroeg Toosje
belangstellend.
Maar juist toen zij dit gevraagd had, en
de vlinder weer met haar weg wilde vlie
gen, verloor zij haar evenwicht en werd
verwonderd wakker onder den boom,
waar zij in slaap was gevallen.
Zij sprong op en zei tegen zichzelf: „Ik
ga zoeken of ik geen vlinder kan vinden,
die juist uit de cocon kruipt, dan kan ik
zien, hoe dat gaat en hoe zijn vleugels
groeien. Zij zocht den heelen tuin af en
jawel, in een verborgen struik, heelemaal
achteraan, zag zij uit de cocon een klein
puntje bewegen, er kwam een gaatje in
het omhulsel, dat al grooter en grooter
werd, en ten slotte kwam de vlinder netjes
opgevouwen te voorschijn. Hij bleef een
oogenblik stil zitten, ontvouwde toen zijn
vleugels, bewoog ze een paar maal en
verdween toen de lucht in.