ALICE, BE MOOIE VETTE BIG. Alice Big werd vet tenminste haar broeders Arthur en Arnold, zoowel als haar zuster Amalia zeiden, dat zij iederen. dag dikker werd. Dat was een prettig voor uitzicht, want eea big is dan pas mooi, als ze heel dik is. Alice pochte er alleen een beetje op en zij kreeg de neiging gul zig te worden. Zij schepte er bijvoorbeeld groot behagen in oen ai de wortels, die kaar broers en zustere verzameld hadden ergens t i I deden niets dan roepen. Ze waren al heel diep in het bosch, zonder echter nog maar een spoor van Alice te hebben ontdekt. Nogmaals riepen zij en opeens daar hoor den zij iets. Ja, ze kregen antwoord. Vlug liepen zij die richting uit, waar de stem vandaan kwam en daar vonden zij Alice, vastgeklemd tusschen het gat in de hei ning en den grond. Zij had met een volle vaart geprobeerd er door te kruipen, met het gevolg, dat zij niet meer voor- of ach teruit kon en daar den heelen nacht had moeten blijven. Wat was ze blij, dat haar moeder en broertjes en zusje haar gevon den hadden. Vlug groeven zij de aarde om haar heen weg en trokken haar toen niet vereende krachten uit het gat. Zij was erg stijf en hongerig maar had verder geluk kig heelemaal geen letsel bekomen. Zij had den heelen nacht echter tijd in over vloed gehad em eens over haar gedrag na te denken. Zij begreep nu maar al te goed, dat zij heelemaal niet aardig was ge weest voor haar moeder en broertjes en zusje en was vast besloten haar leven te gaan beteren. Toen ze haar nu vonden, zei ze berouw vol: „Ik was verwaand en akelig, en daarom heb ik hier voor straf moeten zitten, maar ik beloof jullie, dat ik zal veranderen". Nu ze hield woord, het was haast niet te gelooven, zoo als zij ineens omgekeerd was, zij werd de bescheidenste en nederig- badden, zich daar zoo behagelijk voelden, dat zij er niet meer uitwilden. Grootmoeder moest er om lachen, zoo als de dieren het zichzelf prettig wisten te maken. Eens op een dag gebeurde het, dat groot moeder veel aardappels over had gehou den. Zij besloot toen de honden een deel er van te geven en de rest aan Kwik en Kwak te verdeelen. Nauwelijks hadden de eenden hun eten gekregen, of Tim, die dol \,as op aardappelen, liep vlug naar de een denportie en wilde daar aan beginnen. Maar Kwik was erg slim, hij liep naar Tim, hield hem bij zijn oor vast, terwijl Kv/ak onderwijl zijn deel opat. Toen pakte Kwak Tim bij zijn staart en nu at Kwik zijn eten op. Tom, had onderwijl van de ge legenheid gebruik gemaakt om alle aard appelen voor hun tweeën op te eten en zoo had Tim voor straf heelemaal niets. Dat was een goede les voor hem, want hij probeerde dat voor geen tweede keer. Grootmoeder, die het heele geval gezien had, moest daar natuurlijk om lachen. Eens op een keer had oom Koos een MENEER SPIJKER WORDT OM HULP GEVRAAGD. Meneer Spijker was een bekwaam tim merman. Hoewel hij nog jong was, woonde hij in een huisje, dat hij zelf had getim merd en dat hij heelemaal had ingericht zooals hij dat had willen hebben. Hij woonde daar dus erg naar zijn zin. Vrien den en kennissen had hij niet, hoewel de menschen geen hekel aan hem hadden. Maar hij was een stille man, en bleef maar liever alleen in zijn eigen huisje zitten, hy hield erg veel van lezen en als hij dan bij een heerlijke warme kachel zoo rustig zat te lezen, dan kon hij erg tevreden zijn met zijn lot. Toch had hij een vriend, en wel een heele groote vriend, namelijk een kleine grijze muis, die al dadelijk toen hij zijn huisje gebouwd had, zijn intrek bij meneer Spij ker had genomen. Toen deze dan ook voor zichzelf een gemakkelijken leunstoel had gemaakt, besloot hij ook voor zijn muizen vriend net zoo'n stoel, maar dan een ver kleinde uitgave te maken. Daar was het muisje heel blij mee en 's avonds zaten zij hij een en in za- r welke ekeek de te schrij- straat wachten op een teeken van den ver keersagent en Hansje was erg geboeid door dien grooten man in zijn blauwe uniform, die door het opsteken van zijn hand alle groote auto's en fietsen liet stoppen om zijn moeder en hem en ook andere menschen te laten passeeren. Onder het boodschappen doen bleef Hansje steeds drocmen hoe het zou wezen als hij later groot was en hij ook zoo m de straat mocht staan en iedereen op een teeken van hem moest wachten; dan zou hij ook zijn moeder voor alles laten gaan en Tante Emmy en de nichtjes. Toen zij in het warenhuis kwamen en zijn moeder haar inkoopen deed, was Hansje plotseling verdwenen. Ze zocht en ze zocht overal tot zij Hansje eindelijk terugvond in het drukste gedeelte, waar hij ijverig stond te wijzen met zijn handjes om de menschen van den eenen kant door te laten loopen en den anderen kant tegen te houden, want hij had gezien, dat er twee dames tegen elkaar liepen en hij vond, dat hier juist een ver keersagent op zijn plaats was. Moeder wilde hem medenemen, maar Hansje zei: „ik ben toch verkeersagent en als ik hier wegga, dan loopen de menschen tegen elkaar". Moeder vond dit spelletje wel leuk en ook de juffrouwen in de winkel stonden lachend naar hem te kijken, zoo dat moeder zei, dat hij maar even moest doorgaan, maar niet wegloopen, dan kwam zij hem later wel weer halen, en met een ernstig gezicht ging Hansje weer door het verkeer te regelen. Toen Moeder terugkwam zei zij te^ee dan beiden rustig samen. Natuurlijk kon de muis niet lezen of schrijven, maar dat was geen bezwaar, om dat meneer Spijker dat allerbei wel kon. Hij las dan zijn vriendje soms een stukje hem luisterde, zei dan, als meneer Spijker ophield: „Piep-piep". Dat wilde zooveal zeggen als: „Dat was heel mooi". Op zekeren avond, het was buiten storm weer en het water viel met dikke stralen op de aarde, dat zij weer samen rustig za ten te lezen bij de warme kachel, werd er opeens hard tegen de deur gebonsd en meneer Spijker, een beetje boos over deze rustverstoring, stond op en keek door het luikje in de straatdeur om te zien wie daar stond te kloppen. Het was een arme man, die riep: „Ach meneer Spijker zoudt U niet even met me mee willen gaan, het dak is bijna van mijn hutje afgewaaid". Meneer Spijker voelde er eigenlijk niet veel voor om met zulk weer zijn warme huis te verlaten en zei: „Dat kan toch wel tot morgen wachten, het is veel te slecht weer". Maar de arme man jammerde: „Toe me neer Spijker, helpt U mij alsjeblieft nu dadelijk, want mijn kinderen slapen vlak onder het dak en nu vatten zij kou en kun nen niet in een nat bed slapen". Toen begon het goede hart van meneer Spijker weer te spreken. Hij trok een paar waterlaarzen aan, en een flinke regenjas en ging toen, nadat hij zijn gereedschap had opgezocht, met den armen man mee. Dat was hoog noodig, want werkelijk, verschillende planken van het dak waren, losgewrongen door den storm en m on zou het heele dak wel naar beneden ge komen zijn, als hij tot morgen had ge wacht. Vlug maakte hij het weer in orde en een uurtje later was alles weer klaar. De arme man vroeg hoeveel hij hiervoor moest be talen, maar meneer Spijker zei: „Wel mijn beste man, natuurlijk niets, je kon toch zoo niet blijven wonen". Voordat de arme man hem had kunnen bedanken, was meneer Spijker verdwenen en toen deze thuis kwam en de muis nog rustig in zijn stoeltje op hem zat te wach ten, zei hij: „Ja, ja, als een mensch goed werk verricht heeft, dan is het in zijn huis eigenlijk nog prettiger". „Piep-piep", zei de muis, wat natuur lijk beteekende: „Ja, daar heb je gelijk in". Hansje: „Nu moeten wij nog even samen een boodschapje doen". Daarop nam zij hern mee naar de speelgoedafdeeiing. Daar kreeg Hansje een prachtige uniform van een echten agent met een helm, een jasje met een groote ceintuur, een fluit en een witte stede; daarna gingen zij naar de lunchroom om poffertjes te eten en Hansje dacht er aan, dat het nu niet noodig was dat Sint Nicolaas en Zwarte Piet kwamen, want hij had nu een cadeautje gekregen, waarmee hij iederen dag kon spelen en waarmee hij overal waar hij kwam het verkeer kon regelen. GEZICHTSBEDROG. Hier zien jullie een meneer, een kruisje en een hoed. Nu is het mogelijk om den meneer zoo te zien, dat hij den hoed op heeft. Weten jullie hoe je dat moet doen? Welnu, kijk naar het kruisje en breng de teekening zoo dicht naar de oogen toe, dat jullie inplaats van het kruisje de hoed van zelf op den meneer zijn aoofd zien zitten. in een hoek, stilletjes alleen op te gaan zitten eten. Dat vonden zij natuurlijk hee lemaal niet aardig van haar. Als ze met hun allen gingen wandelen, bleef Alice altijd een beetje achter, want zij vond, dat de voorbijgangers haar dan beter zouden zien en zeggen, wat een mooie dikke big is dat. Op een keer waarschuwde haaf broers „en zuster haar en zeiden, dat zij niet zoo véél verbeelding moest hebben, want hoog moed komt voor den val. Alice lachte al leen en zei: „Wees maar niet bang, ik val niet en als ik zou omvallen, dan zou ik toch in ieder geval rollen inplaats van val len Amalia, Arthur en Arnold schudden hunne wijze hoofden en lieten haar voortaan aan haar lot over. Op zekeren dag, een poosje na de waar schuwing, moest Alice tot haar schande ondervinden, dat iemand op verschillende manieren kan mallen. Mevrouw Augusta had op dien bewus- ten avond een heerlijken maaltijd voor haar kinderen klaargemaakt. Zij liep nu naar de straatdeur van haar biggenwoning en riep haar kipderen met een speciaal geknor, dat beteekende, dat zij moesten kernen eten. Haar kinderen waren diep in het groene bosch bezig wortels uit den grond te wroeten. Toen zij hun moeder hoorv en, staakten zij den arbeid en hol den r.a r huis. Alice dacht bij zichzelf: „Ik ga c r net gat onder de heining, dat wij vrc r ais heele kleine biggetjes eens ont' h ben, in plaats van den hee len af te gaan, dan ben ik veel eer de- en esl gauw alles op". 'i weg en vond dat het een uit sta .aval van haar was geweest. Ook Am Arthur en Arnold begaven zich naar is, doch langs den gewonen weg, was n en eerst netjes hun snuiten en voo; es en zaten weldra te smullen. Maar Alice was er nog altijd niet. Toen dach en ze, dat Alice misschien buiten bleef eten en verorberde ten slotte ook haar portie. Toen Alice tegen bedtijd nog steeds niet thuisgekomen was, stopte me vrouw Augusta haar kinderen in bed, kleedde zich netjes aan, want zij had een kaartavondje bij vrienden van haar. Den volgenden morgen aan het ontbijt was Alice er nog steeds niet. Mevrouw Augusta begon nu wel wat ongerust te worden en besloot haar te gaan zoeken. Met hun viertjes trokken zij er nu op uit, keken achter alle boomen en struiken en MEISJES- EN BLOEMENPUZZLE. Oplossing: Hieronder zien jullie de oplossing. Wat eenvoudig, vonden jullie ook niet? Als de kennissen wel eens aan haar vroegen, hoe ze toch zoo veranderd kwam antwoordde ze: „Ga maar eens een nacht onder een heining zitten, dat zie je jezelf van een minder prettigen kant en dan ver ander je van louter schrik direct". Zoo had Alice tenminste heel wat geleerd van dien nacht onder de heining. DE DIEREN VAN GROOTMOEDER. Grootmoeder woonde buiten met groot vader en met oom Koos, die het land be bouwde. Grootmoeder hield erg veel van dieren en daarom had zij dan ook ver schillende beesten om zich heen, wat bui ten natuurlijk veel gemakkelijker kan dan in de stad. Toen Wim met de verjaardag van groot moeder een paar dagen kwam logeeren, had grootmoeder juist een twee dagen te voren twee loopeenden gekocht, die de allerbeste maatjes samen waren. Behalve deze loopeenden had grootmoeder nog twee honden, een poes, kippen en konij nen, zoodat zij het druk had met het ver zorgen van al haar dierenkinderen, zooals zij ze noemde. Zij had de eenden een naam gegeven, evenals de meeste van haar dieren en het grappige was, dat als grootmoeder er een bij de naam riep, ieder dier precies wist, dat hij geroepen werd en hard naar haar toe kwam loopen. Zoo had zij de eenden Kwik en Kwak genoemd. Kwik was heelemaal wit, terwijl Kwak grijze vleugels had en verder even eens wit was. Het was een grappig span, dat altijd bij elkaar was. De twee honden, Tim en Tom, speelden ook meestal samen, maar vanaf den dag ZOEK DE FOUTEN. dat Kwik en Kwak er bij gekomen waren, was het net alsof deze vier dieren vriend schap hadden gesloten. Als de honden eten kregen, riepen zij de eenden, die mee kwamen eten en als de eenden in een sloot iets heerlijks ontdekten, riepen zij de hon den, die meezwommen om te zien, wat er voor lekkere hapjes te halen was. Nu was er aan den overkant van de sloot langs het land van grootmoeder, een tamelijk steilen oever. Kwik en Kwak sloegen hun vleugels uit en konden gemakkelijk op den kant komen, maar Tim en Tom, die natuurlijk geen vleugels hadden en aan den kant geen houvast konden vinden, konden ook nooit aan den overkant komen en moesten steeds weer naar den lagen kant terugzwemmen. Grootvader had samen met oom Koos een huis voor de eenden gemaakt, terwijl Tim en Tom samen een hondenhok be woonden, maar de honden vonden dat nieuwe huis van Kwik en Kwak zoo mooi, dat zij er toen het klaar was, dadelijk in trokken, terwijl de eenden, die al een paar nachten in het hondenhok geslapen Jan dacht, dat hij goed kon teekenen, hoewel de onderwijzer hem meermalen had verteld, dat hij erg veel fouten maakte. Maar dat wilde Jan niet gelooven. Eens op een avond teekende hij thuis de zelfde plaat, die hij 's morgens op school ook had geteekend en waarvoor 0 had gekregen, omdat er elf fou ten. Hij vroeg nu aan zijn vad< fouten hij gemaakt had. Deze t teekening en begon ze allemaal op ven. Zien jullie de fouten ook? groot stuk touw laten vallen. Dadelijk vlogen de honden er op af en gingen ieder aan een eind, er aan trekken. Kwik en Kwak vonden dat een aardig spelletje en daar Tim sterker was, liepen zij naar Tom, namen ieder ook een stuk touw in den bek en trokken uit alle macht mee, zoodat Tom de wedstrijd won. Eindelijk werd het te koud en moesten de dieren in een warm nachthok slapen. Grootmoeder bracht Kwik en Kwak bij Saar, de kip, en vertelde haar, dat zij goed voor de eenden moest zorgen. Dadelijk ruimde Saar een warm plaatsje voor hen in, en zoo werden zij in de kippenfamilie opgenomen. KLEINE HANSJE ALS VERKEERS AGENT. Het regende niet, dus Hansje mocht mee met zijn moeder. Den geheelen dag had hij al uitgekeken of alsjeblieft de zon maar wou schijnen, want moeder had beloofd, dat hij dan mee mocht boodschappen doen en dat was altijd het hoogtepunt van de week, want meestal liep dit uit op poffer tjes eten. Dan ging hij met zijn moeder mee, beladen met kleine pakjes, naar die mooie lunchroom, waar Sint Nicolaas ieder jaar kwam, en daar zat hij soms stil in zijn hoekje en verbeeldde zich hoe het zou we zen als de goede Sint nu plotseling te voor schijn kwam, met zijn knecht achter hem, beladen met cadeautjes. Toen Hansje met zijn moeder in de stad liep, moesten zij bij het oversteken van te

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1933 | | pagina 8