HET PAARDJE, DAT BANG VOOR KINDEREN WAS.
Een St. Nicolaas-vertelling.
Langzaam en statig gleed een stoomboot
«ver de zee. 't Was de boot uit Spanje, die
St. Nicolaas en zijn knecht naar Nederland
bracht. St. Nicolaas was erg bleek, en Piet's
gezicht was nog zwarter dan anders. Dit
kwam cmdat ze beiden zoo heel moe waren,
't Was ook een groote zorg geweest, vóór
dat ze met al hun pakken en manden, hun
kisten en zakken, goed en wel aan boord
"waren. Doch nu stond alles veilig in 't ruim.
Daarom zei dan ook St. Nicolaas tot Piet:
dat is heel breekbaar. We zijn nu bijna
in Nederland. Kijk, de loopplank ligt al
klaar! Haal jij nu gauw mijn schimmeltje
van het vóórdek, dan zullen wij daar dien
zak vast opladen. En op jouw ezeltje
Toen St. Nicoiaas van het schimmeltje
sprak, keek Piet hem verschrikt aan. „Ach,
Sinterklaasje", riep hij, „w:e hebben het
schimmeltje vergeten mee te nemen! Het
staat nog in Spanje op de kade, en mijn
j ezeltje ook...."
„Pieter, als we in Nederland aankomen,
begint voor ons de grootste drukte. Ik kruip
daarom vlug in mijn kooi. Die jij dat das
ook, en slaap eens fijn uit. Nacht Pieter!"
„Nacht Sinterklaas", sprak Piet, en bij
ging naar zijn hut, kroop in zijn kooi, en
sliep weldra zóó best, dat hij niet hoorde,
hoe het begon te stormen, en niet voelde,
dat de boot zóó stampte en schommelde dat
alles, wat met vast stond, rolde en tolde
van links naar rechts. Nu was onder alles,
wat zoo rolde en tolde een groote zü'a,
waarin poppen waren, die konden praten;
koeien, die „boe, boe" loeiden; hondjes, die
konden blaffen; katjes die miauwden; ja, er
waren zelfs kikkers, die „kwak-kwak" rie
pen, en teddy-beren, die bromden. En om
dat het nacht was, en de menschen sliepen,
was het speelgoed wakker, en dat vertelde
elkander van hun leven.
Juist had een clown, die trommelen kon,
het hoogste woord. „Als ik wil, dan trom
mel ik jullie allemaal doof!" pochte hij.
„Als je dat durft te doen, bijt ik je",
bromde de teddy-beer.
„En ik krab je", miauwde een wollen
poes.
„En ik stoot je met m'n horens", loeide
de koe.
„Ach vrienden", begon een zwart-harig
paardje, „kibbelt toch niet zoo. Over acht
dagen zijn we allen dood...."
„Hoe weet jij dat?" loeide de koe.
„Ach", zuchtte het paardje, „eerst vin
den de kinderen ons prachtig; maar ze heb
ben ons goed twee dagen, of.... daar
gaan onze vier pooten.... Dan krijgt onze
staart een beurt.... Daarna gaan onze
ooren er aan. O, en danonze kop....
neen, neen, langer dan acht dagen leven
yvij niet
„He, praat toch niet zoo akelig", zei een
nuffig popje. „Ik hoorde juist, dat kinderen
heel lief zijn".
„Mij kunnen de kinderen niet kapot ma
ken", bromde de Teddy-beer.
„Een kinderhandje kan alles", zuchtte
het paardje. En omdat het andere speel
goed geloofde, wat het paardje vertelde,
zwegen allen in den grooten zak. En zij
bleven stil tot de nieuwe dag aanbrak, en
de menschen ontwaakten, en met elkan
der spraken.
„Piet", begon toen weer St. Nicolaas,
„gooi niet te hard met den linnen zak.
Daarin zit het speelgoed, dat praten kan en
„Hoe kun je toch zóó dom zijn, Piet",
bromde St. Nicolaas. „Hoe kun je de dieren
vergeten, die wij zoo noodig hebben? Nu
moeten wij natuurlijk een auto nemen.
„O, een auto!" riep Piet angstig uit.
„Neen, hoor Sinterklaas, ik durf niet in
zoo'n benzine-ding!"
„En je durft wel op de daken", zei St.
Nicolaas.
„Dat ben ik van jongaf gewend", was
het antwroord. „Maar zoo'n auto gaat zóó
hard, dat er geen stuk heel blijft. O, u zult
zien, Sinterklaas, dat, als we in de stad
aankomen, alles kort en klein is, en wij
zelf komen er ook niet heelhuids af
„We zullen alles stevig vastbinden,
Piet", beloofde St. Nicolaas. „Jou soms ook,
Pieter?"
„Heel graag", wilde Piet zeggen, maar
daarna schaamde hij zich wel wat. Maar-
toen hij een poosje later in de auto naast
den chauffeur zat, hield hij zich toch streng
aan diens jas vast. En achter in de auto
zat St. Nicolaas tusschen heel veel pak
ken en doozen, terwijl de zak met het speel
goed, dat spreken kon, stevig achter de
auto was vastgebonden. Piet rolde van
angst, toen de chauffeur den motor aanzet
te, en onder Ja^t rijden kermde hij telkens:
„Er blijft geen stuk heel en wij ook
niet.
Ook het speelgoed in den zak ging te
keer. „Er blijft geen stuk van ons heel",
loeide droef de koe.
„O, daar gaan we al!" riep een pop.
„O, de zak is open! Ik val er uit:" bromde
de teddi-beer.
„Ach, mijn pootjes, mijn ooren en mijn
„Ach, menn pootjes, mijn ooreii en mijn
staartjeEn het lag op den weg naast
de koe, de pop en den Teddy-heer.
„O, 'k zie kinderen!" loeide opeens de
koe. En ze had goed gezien, want er kwa
men twee kinderen aan. 't Waren broertje
en zusje beiden gekleed in dunne, versleten
kleeren. 't Zusje liep op oude pantoffels; 't
broertje op gebarsten klompjes. „Kinde
ren", had moeder dien middag na school
tijd, want 't was op Zaterdag, tot hen ge
zegd, „jullie moeten uitgaan, om wat hou
ten knijpertjes te verkoopen, want er moet
brood zijn voor morgen".
Met de laatste boterham, die moeder in
huis had, waren zij toen op weg gegaan.
Wel twee uren hadden zij reeds geloopen,
maar nog geen knijpertje hadden ze ver-
L Uitlegging,
i Moeder: Harrie, waar ben je geweest?
j Harrie: Bij Robert.
J Moeder: Robert, en waar ben jij geweest?
Robert: Bij Harrie.
Moeder (wanhopig): En waar zijn jullie
samen geweest?
HET ALPHABET IN DE GOEDE
VOLGORDE.
Knip deze twee prentjes zóó in 4 stukken,
dat ze te samengevoegd een kwadraat vor
men, waarin het alphabet in de goede volg
orde komt te staan.
kocht. Daarom durfden ze nog niet naar
huis te gaan. En toch waren zij zoo vree-
selijk koud, dat hun handjes beefden en
hun tandjes klapperden en ze huilden dikke
tranen, omdat hun voetjes zoo'n pijn de
den. Daar reed vlug een auto voorbij!
Even waren zij verschrikt opzij gesproo-
genen daarna, toen de auto reeds lang
voorbij was, zagen zij iets op den weg lig
gen. „O. 't is een prachtige pop!" riep hel
zusje. „O, en een houten koe, een Teddy
beer en een prachtig paardje met zwarte
haren! O, Fransje, hoe is dat daar toen
gekomen?"
„Misschien heeft Sinterklaas dat daor al
lemaal voor ons neergelegd, Mien", zei
Fransje.
„Ja, dat kun je denken",sprak het zuï-
je. „Sinterklaas komt niet meer bij ons.
Moeder zegt toch, dat hij ons straatje met
kan vinden, en er kan niets door den
schoorsteen, door dat kraaiennest...."
„Zoo, en verleden jaar dan?" vroeg het
broertje. „O", zei Micntje, „toen lag vader
nog niet in het Ziekenhuis, en toen kwam
vader Sinterklaas tegen en die gaf hem
lekkers voor ons...."
„Nu dan wilde ik, dat Sinterklaas nu
óók eens langs kwam en ons al dat speel
goed liet houden", sprak Fransje, terwijl
hij het paardje in zijn handjes nam.
„O, Fransje, hoor jij niets!" riep opeer.s
Mientje.
„Neen, zei Fransje. „Of bedoel je dat ge
toeter?"
„Natuurlijk bedoel ik dat", sprak het
zusje, ,,'t Is een auto. Misschien zit Sinter
klaas daar wel in, en hij komt misschien
wel het speelgoed terughalen.'t Lag er
toch, toen straks de andere auto voorbij
kwam
„Heb jij nou Sinterklaas wel ooit in een
auto gezien?" vroeg Fransje. „Op de prent
jes zie je hem toch altijd op zoo'n prachti-
gen schimmel!"
„Maar hij kan nu best in een auto ko
men", zei Mientje.
„En als hij nu eens hier kwam, zou jij
dan bang zijn?"
„Neen, hoor, ikke niet!" riep Fransje.
„Ik zou wel durven vragen om dat mooie
paardje en die koe...."
„En. ik zou zeggen", zei Mientje, .Sin
terklaas, mag ik den Teddy-beer voor
kleine Jantje meenemen, en die pop...."
Zoo pratende en het speelgoed bekijken
de, vergaten de kinderen, dat ze zoo heel
koud waren. Ja, ze vergaten zelfs de auto,
die reeds vlak bij was. En in die auto zat
werkelijk St. Nicolaas!
Maar hoe kwam die auto, die straks
voorbij tufte, nu weer terug? Ja, dat was
waarlijk 'n vreemd geval! Niet wetende,
dat de linnen zak scheurde, had de chauf
feur in volle vaart doorgereden, totdat,
juist bij een kromming van den weg, er
twee doozen met lekkers uit den auto rol
den. „Stop, chauffeur!" riep toen St. Nico
laas. En daarna tot Piet: „Ach, Piet, we
hebben twee doozen verloren! Kom, raap ze
vlug op!"'
„Ach, Sinterklaas", kermde Piet, „ik wist
wel, dat het zoo zou gaan. Eerst vallen de
doozen, straks vallen.... wij! En terwijl
Piet terugliep, om de verloren doozen op
te rapen, zag hij opeens, dat de zak, die
achter den auto was vastgebonden, een
groote scheur had en dat door die scheur
heel wat van het speelgoed was verloren.
„Ook dat nog!" riep hij verschrikt en hij
liep weer terug naar de auto, schreeuwen
de: „Ach, Sinterklaas, de doozen liggen op
den weg, maar we hebben de helft van het
speelgoed verloren".
„Hè, hoe kan dat nu toch?" vroeg St. Ni
colaas.
„Alles kan als er een scheur in den zak
Schoone borden.
Tante: Wat is er Bob, wat kijk je zielig?
Bob: O Tante, moeder heeft gezegd, dat
ik altijd mijn bord goed schoon moet ma
ken, en ik heb zooveel zout op mijn
bordje liggen.
DE BOEKPUZZLE.
Een zeer mooi, maar meestal erg duur
boek is hierboven afgebeeld. Als de let
ters op de goede volgorde zijn geplaatst,
zien jullie vanzelf hoe zoo'n boek heet. Heb
ben jullie ook zoo iets moois?
Geen eieren zonder kippen.
A.: Je kunt geen eieren krijgen zonder
kippen.
B.: O, ja, dat kan mijn vader wel.
A.: Doe me een plezier, en vertel dan
eens hoe.
B.: Mijn vader krijgt eieren van de een-
li den.
is", was Pieter's antwoord. „Nu is het speel
goed gevallen, straks vallen.... wij!"
„Zucht toch niet zoo, Pieter", suste St.
Nicolaas. „We zullen langzaam terug tuf
fen, dan vinden we het speelgoed wel".
't Was daarom, dat Fransje en Mientie
den auto, die straks voorbij tufte, zagen
terugkomen. En zij, die hadden gezegd niet
bang te zullen zijn, schrokken zóó vreese-
1 ijk, toen zij daar op eens St. Nicolaas en
Pieter zagen, dat Mientje de mooie pop liet
vallen, terwijl Fransje het paardje zóó stijf
in zijn armen drukte, dat dit weer zuchtte
over zijn ooren, zijn pooten en zijn staartje.
v y T
iiiiiiiiüfiiiiniiiüiiiiilint
mijnheer Sinterklaas", legde Mientjeuit,
„Als die al dat geld en het mooie speelgoed
zien, dam nemen de groote jongens het van
ons weg. Maar als u misschien het kraaien
nest uit onzen schoorsteen kunt wegnemen
en dan alles door den schoorsteen wiit
werpen, dan...."
„Ja, nu begrijp ik het", lachte St. Nico
laas. „Dan gaat het in één moeite door, hè?
Zeg maar waar jullie woont, dan schrijft
Piet dat wel op. Heb je het begrepen, Pie
ter?" En toen wees hij naar Mientje's pan
toffeltjes.
„O, natuurlijk, Sinterklaas", antwoordde
En juist toen Mientje en Fransje wilden
gaan huilen, vroeg St. Nicolaas heel vrien
delijk: „En waar wilden jullie met dat
speelgoed heen? En wat moeten de mandjes
met knijpertjes hier op den weg! Moeten
jullie de wasch voor je moeder ie drogen
hangen?"
„Neen, mijnheer Sinterklaas, we moeten
de knijpertjes verkoopen", durfde Mientje
met een verlegen stemmetje te zeggen.
Daar gaf Fi-ansje zijn zusje een duw,
„vraag nu!" zei hij.
„Wat moet ze vragen?" vroeg St. Nico
laas.
„üf ik den teddy-beer voor mijn broertje
Jantje mag meenemen, mijnheer Sinter
klaas?", vrueg Mientje heel zacht. „En de
pop.
„Voor je zelf hé?" zei St. Nicolaas.
Mientje schudde haar hoofd. „Die moet
u aan Grietje van buurvrouw Vos bren
gen", zei ze. „Want moeder heeft gezegd,
dat u dit jaar niets in ons huisje kunt bren
gen, omdat wij nu in zoo'n nauw straatje
wonen.
„En onze schoorsteen is véél nauwer",
begon nu Fransje. „Daar zit een kraaien
nest in, want sinds vader in het ziekenhuis
ligt, hebben wij geen vuur in onze kachel,
weet u?"
„Zoo, zoo", zei St. Nicolaas. „En hebben
jullie nu al veel knijpertjes verkocht van
daag?"
„Nog geen een, mijnheer Sinterklaas.'^
vertelde Mientje. „En als wij ze niet ver
koopen heeft moeder geen geld om brood
te "koopen".
„Zeg eens, Pieter", begon St. Nicolaas
tot Piet. „Mij dunkt, we kunnen de knij
pertjes best gebruiken voor het drogen
van mijn besten tabbaard. Neem ze maar
allemaal en geef den kinderen een gulden
er voor. Een gulden voor ieder mandje.
Mientje en Fransje wisten niet wat ze
hoorden. Hun straks zoo droeve oogjes
straalden van geluk. Twee gulden zouden
zij krijgen voor de knijpertjes!
„O, wat zal moeder blij zijn!" riep
Fransje.
Doch Mientje schudde haar hoofdje en
begon als een wijs klein vrouwtje: „Ik
durf met'al dat geld niet naar huis te gaan,
mijnheer Sinterklaar. En ook niet met het
mooie speelgoed
„Wat is dat nu?" vroeg St. Nicolaas.
,,'t Is voor de kinderen uit ons steegje,
Piet, die al met de mandjes vol knijper
tjes en het speelgoed in zijn armen stond
en toen iets in de pantoffel stopte.
„Dan maar weer in den auto!" beval St.
Nicolaas.
„Morgen kom ik bij de kinderenAcn,
mijn kop, mijn pootjes, mijn ooren.Dag
koe"zuchtte het paardje.
„Boe.... boe...." loeide de houten koe,.
,,'t kan nog meevallen".
Daar tufte de auto weg, nagestaard door
Fransje en Mientje. „Laten we gauw naar
huis gaan en alles aan moeder vertellen",
stelde Fransje voor.
„O, er zit iets in mijn pantoffels!" riep
Mientje en zij trok haar uitgeloopen pan
toffel uit en vond.een gulden.
„Dat deed Piet!" juichte Fransje. „Ik zag
dat hij er wat instopte. Nu gauw n<jar
huis!"
Wat keek moeder op toen zij haar kinde
ren met blijde gezichtjes zag thuiskomen.
En wat was zij verheugd toen Fransje haar
alles had verteld en Mientje haar den gul
den gaf en zeide: „Moeder u krijgt nog een
gulden van Sinterklaas. Hij zal dien wel
door den schoorsteen werpen, als het
kraaiennest er uit is".
„We zullen morgen wel zien, of het echt
St. Nicolaas is geweest, dien jullie van
daag ontmoet hebben", zei toen moeder.
En 't was heusch St. Nicolaas geweest!
Dit zagen allen den volgenden morgen,
toen in Fransje's klompjes en in Mientje's
oude pantoffels zóóveel lekkers lag, als ze
nog nooit hadden gehad. En naast de
klompjes lagen warme kleeren en een
wollen doek voor moeder. En ook het
paardje, de koe, de pop en de teddy-beer
lagen er naast. Fransje gaf toen het paard
je, dat hij zelf zoo mooi vond, aan zijn
broertje Jantje. En Grietje van buurvrouw
Vos kreeg de pop.
Maar dien nacht werd Jantje, die heel
zwak was, en altijd in zijn bedje moest lig
gen, nog zwakker. Hij lag met het paardje
in zijn magere armpjes en hij streelde het
en zei: „Mijn lief, mooi paardje, wat houd
ik toch erg veel van je!"
En 't paardje keek met z'n glazen oog
jes het zieke ventje aan, en zuchtte niet
meer over zijn vier pootjes, zijn ooren en
zijn staartje, want alles bleef heel; ja, het
paardje leefde zelfs nog véél langer dan het
kleine, zwakke Jantje. Dat had het paard
je, dat bang was voor kinderen, nooit ge
dacht
HET TEEKENEN VAN EEN GEIT.
Hier zijn twee teekeningen en het is de
bedoeling, dat jullie van de verschillende
gegeven deelen, iedere teekening natuurlijk
apart, een geit samenstelt. Ga bijvoorbeeld
als volgt te werk: Neem een stuk dun pa
pier. en trek daarop een gedeelte van de
geit over. Probeer nu welk stuk daaraan
moet komen te zitten en ga zoo veraer tot
je alle stukken gehad hebt en de geit is
klaar. Desgewenscht kan het dier daarna
worden gekleurd.