DE DRIE WENSCHEN Aan het einde der wereld, waar nog feaën leven, ligt een klein dorp. In een van de laatste hutten leefde een man met zijn vrouw en een zoon. Zij waren zoo arm, dat zij vaak niets te eten hadden en toch waren zij niet ontevreden en leefden gelukkig met elkaar, hielpen gaarne hun buren en waren vriendelijk voor iedereen. In dit dorp leefde ook een broeder van dezen man, die was evenwel heelemaal 't tegenovergestelde van hem. Hij had een mooi huis, veel geld en goed, doch hij was zoo gierig, dat hij er geheel niet aan dacht zijn armen broer te helpen. Alle menschen in het dorp waren bang voor hem, want iedereen had van hem geld geleend en daarvoor moesten zij voor hem zijn akkers in orde houden. Zij moesten daarom bij hem zoo lang en zoo hard werken, dat zij geen tijd meer voor zichzelf hadden en daardoor steeds maar armer werden en weer geld moesten leenen. Maar daarover bekommerde de gierigaard zich niet, in tegendeel, hij verheugde zich omdat hij op die manier zulke goedkoope knechten Kreeg! De schulden van de menschen wer den echter niet minder, waardoor zij hem bun huis en grond moesten afstaan. En oo kwam het, dat den rijkaard spoedig bet geheele dorp toebehoorde. Dat was voor hem de schoonste dag van 't leven! Op zekeren dag kwam een arme oude vrouw met een zwaren mand op haar rug in het dorp. Zij was zoo moe, dat zij niet meer verder kon. Toen zij dat mooie huis van den rijkaard zag, ging zij er op af om een stukje brood te vragen en om te mo gen uitrusten. Als op het kloppen de gie rigaard aan de deur verscheen en de ar me vrouw zag, werd hij nijdig en schreeuwde haar toe: „Dat zou wat moois zijn, wanneer ik hier al het voorbijtrekken de arme volk binnen moet laten! Scheer je weg, anders laat ik je door m'n honden uit den tuin jagen....". Verschrikt keerde de vrouw zich om en strompelde zoo snel zij kon weg. De zoon van den armen boer, die uit de verte alles had gadgeslagen, trad medelijdend op de oude toe, nam haar den zwaren korf af en zei: „Kom maar bij ons. Wij hebben weliswaar geen warm vertrek, maar uitrusten kunt gij zoolang gij wilt!" Een dankbare blik was het ant woord van de vrouw.„Daar moeder, breng ik je een gast, riep de knaap, toen bij het huisje binnentrad. „Wees welkom! sprak de moeder, wij hebben weinig, maar wij willen toch met je deelen". Hierop kwam de vader binnen en zette zich bij he neer. Nadat men eerst had gebeden, zette men zich aan het karig maal. Eeni- gen tijd later schudden zij het stroo op, want bedden bezaten ze niet, wezen de oude vrouw een plaatsje aan en waren spoedig ingeslapenIn den vroegen morgen stonden ze weer op. De oude vrouw bedankte de arme lieden en sprak: „U hebt met mij uw laatste brood gedeeld en zijt lief en vriendelijk geweest, daarvoor moogt ge 'n wensch doen, die vervuld zal worden"Met deze woorden verliet zij de hut en liet de drie verbaasd achter. Ze gingen even zitten en overlegden met elkaar wat zij wel zouden wenschen. „Ik zou willen, sprak de moeder, dat mijn zoon een goed en gelukkig mensch werd, dat zou mijn grootste pleizier zijn". „En ik, sprak de vader, wilde, dat hij eens meer geld en goed kreeg als mijn grooten, gie- rigen broer". „En ik, sprak de jongen, zou willen, dat u beiden een mooi huis had, wat u toch altijd gewenscht had". Nauwe lijks waren deze woorden gesproken, toen hun hut kraakte en barstte, waarop zij el kaar veschrikt aanstaarden. Opeens zat men in een mooie woning, die zoo was gebouwd, als zij altijd hadden gewenscht. Terwijl zij gelukkig om zich heen keken, kwam plots de gierige broer binnen, die vanuit zijn huis de hut had zien schudden. Toen hij nu hoorde hoe alles was geschied, ergerde hij zich zoo, dat hij geheel bleek werd. Toen viel hem in, dat de oude vrouw nog niet zoo ver kon zijn en liep haar na zoo snel hij kon. En ja, daar in de verte kon hij haar zien strompelen. Hij ging nog harder loopen en spoedig had hij haar in gehaald. „Lief, goed vrouwtje, waarom ben je toch gisteren zoo snel weggegaan, ik meende 't niet zoo kwaad! Ga met mij mee en ik zal je als een koningin huisves ten". De oud vrouw, die wist waarom de iijkaard haar inhaalde, ging toch rustig terug. Zij liet hem den man dragen en deed onderweg ongemerkt steeds meer steenen erin, zcodat de man nauwelijks kon loopen met de vracht. Steeds moest hij er aan denken, dat hij morgen ook drie wenschen mocht doen en zoo hield hij het loopen wel vol, tot aan zijn huis. Hier kreeg zij 'n mooie kamer en hij beval de huishoudster kippen te slachten en 'n heer lijk maal te bereiden. Hij zelf ging in den kelder 'n flesch wijn halen en onderweg overlegde hij wat hij wel zou wenschen. Zoo deed hij den heelen dag z'n best voor de oude vrouw, om 't haar heel ge makkelijk te maken. Den ganschen nacht DE AVONTUREN VAN RICHARD Richard was zeer verheugd met de we tenschap van de schat en wilde zoo spoe dig mogelijk op weg. De vlag bracht nogal bezwaren met zich, vooral om hem er 'n beetje netjes te laten uitzien. Den volgen den morgen, terwijl de zon haar dagtaak begon, ging hij op reis, zijn flesch karne melk onder den arm, de vlag over de schouders en zijn hoed, de hoed, waar hij zooveel aan te danken had, op zijn hoofd. Met een vastberaden trek op het gezicht zette hij er stevig de pas is en kwam na eenige weken aan de kust, waar juist een boot klaar lag, die naar Nederland vertrok. De bemanning, schrok eerst bij 't zien van den grooten tijger, die met één sprong aan boord was, doch toen zij zijn vlag zagen,, salueerde de heele bemanning. Zooals jul lie al hebben begrepen, had Zozo aan de vlag een toovermacht toegekend, zoodat de menschen dadelijk wisten, en trouwens de dieren ook, dat Richard beloofd had niemand te zullen dooden. Richard vond dit eerbewijs echter heel gewoon, omdat de kabouterkoning hem dit had voorspeld. kon hij van opwinding niet slapen, tel kens weer ging hij voorbij haar kamer- keur om te hooren of zij ook niet verdwe nen was. Eindelijk ging men ontbijten. Brood met vleesch en wijn stond klaar, opdat de vrouw onderweg eten zou hebben Hij wilde zelfs 'n rijtuig inspannen, maar daarvan wilde zij niet weten. Zij bedankte voor zijn goedheid en ging. Verschrikt zag de man haar aan en sprak: „De drie wen schen mag ik voor m'n moeite toch wel doen?!" Toen lachte de oude en zei: Na tuurlijk kun je je iets wenschen, maar overleg goed... Daarop kon de man nau welijks wachten tot de oude weg was. Goed overleggen, hij lachte, daarover had hij toch al 'n geheelen nacht gedacht! Hij liep naar 't venster, wreef zich vergenoegd de handen en sprak: „Ik wil, dat m'n stal len nog grooter worden met dubbel zooveel paarden. Hierop kraakte het en zag hij, dat de stallen grooter werden. Vanuit zijn venster bekeek hij alles. „Wat 'n goed idee van men om die ouwe terug te halen!" riep hij telkens. Toen wenschte hij zijn akkers dubbel groot en ook deze werden uitge strekter. Hij sprong van vreugd in 't rond. Toen ging hij naar z'n geldkist en zag, dat ze bijna vol goud was. Nu wilde hij ook de kamer vol goud hebben. Toen opende zich de daken en zware goudstukken vie len naar omlaag. Hij sprong naar de denr om de kamer te verlaten, want de stukken vielen op zijn hoofd. Maar o schrik! de deur ging niet meer open, want 't geld lag al hoog ervoor. Hij riep om hulp, maar niemand hoorde hem. Altijd voller en vol ler werd het vertrek, tot aan 't plafond reikte 't goud. Toen braken de boeren de deur open en verbaasden zich om 't vele goud. Zij vulden hun zakken er mee en vonden den rijkaard dood op den grond. Men haalde den broer erbij, die als erfge naam al het goud kreeg en die 't onder de armen verdeelde. Toen zijn zoon groot was, werd hij tot burgemeester van 't dorp gekozen en was geliefd en geacht tot aan zijn dood. Zoo werden de drie wenschen van de oude vrouw vervuld voor den een tot ongeluk, voor den ander tot geluk! Sterrenpuzzle Trek die rechte lijnen zóó tusschen de sterren, dat er zeven vakjes ontstaan, ieder met drie sterren er in. HET VREEMDE VAT In China woonde een arme landman, die heel hard moest werken om voor zijn vrouw en tien kinderen den kost te ver dienen. lederen dag bad hij dan ook tot de goden om wat rijkdom en geluk. Op een dag, toen hij al heel vroeg in den mor gen op zijn akker kwam, vond hij daar een vat. Het was een gewoon houten vat. Dit zag Ching-Chow, de Chinees, want het vat had een vreemde vorm en het was uit klei gemaakt. „Ik zal in dit vat het regenwa ter opvangen", mompelde hij, dan kan ik daarmee in den drogen tijd het veld be gieten". Doch omdat het vat er van buiten nog al vies uitzag en het van binnen ook niet frisch rook, rolde de Chinees het naar zijn huis en schrobde het eerst buiten goed schoon en daarna bewerkte hij het van binnen met een borstel. Doch toen hij daar mee bezig was, liet hij den borstel op den bodem van het vat vallen en toen vulde zich opeens het vreemde vat met een stel prachtige nieuwe borstels. „Wel, wait een buitenkansje is dat", sprak de man tot zijn vrouw en hij zond dadelijk zijn oudste zoon er op uit om de borstels te verkoopen en zoo kwam de zoon tegen den avond met geld thuis. Natuurlijk was Ching Chow blij. Hij was zoo blij, dat hij den jongen een geldstuk gaf, omdat deze alles zoo voor- deeling had verkocht. Doch Wang-Chow was niet tevreden met het weinige geld; hij had gedacht, dat zijn vader hem meer zou geven en om zijn ontevredenheid te toonen, wierp hij het geldstuk in het vat. Maar ziet, wat geschiedde; zoodra het geld stuk op den bodem viel, vulde het vat zich met geldstukjes. En Chin Chow, die al het geld zag, dat zich opstapelde tot boven Teekenvoorbeeld. Een konijn. beelden hoe je dit beestje gemakkelijk n| Hier zien jullie een konijntje en de voor- kunt teekenea k \v 1- i v,- wij rijk, nu behoef ik niet meer te wer ken!" „Ja, zeiden de kinderen, nu zijn wij rijk. Nu krijgen wij iederen dag lekker eten, en voegde de vader er aan toe, nu kunnen vader en grootvader bij ons in huis komen". Ching-Chow bromde eerst wat tegen en zei, dat twee oude mannen in huis meer last en drukte gaven, maar toch nam hij zijn vader en grootvader in huis maar liet ze zeer hard werken. Den vader liet hij op het land werden, terwijl de grootvader iederen dag wel tien zakken vol geld uit het vreemde vat moest scheppen. Maar grootvader was al zeer oud en hij werd vreeselijk moe van dat vele geld scheppen en zijn rug deed pijn. En toen de oude man op 'n dag erg over klaagde, schold Ching-Chow hem uit voor luilak. „Ik ben geen luilak, ik ben oud en ben niet meer zoo sterk als jij, die nog zoo jong zyt. En ik hoop, dat de goden je niet zul len straffen voor je harde woorden en voor je misbruik, die je maakt, door je oude vader zoo hard te laten werken!" Ching- Chow lachte met deze woorden en liet den oude harder werken. Doch den volgenden dag, toen de oude man het vat tot op den bodem had leeggeschept, verlieten zijn krachten hem en viel hij zelf in het vat. Toen geschiedde er iets vreemds. Het vat werd opeens heel groot en hoog en heel wijd en toen Ching-Chow op een hooge ladder klom en er in keek, zag hij, dat het vat tot boventaan toe gevuld was met oude grootvaders! Dat was geen koopje voor hem, want, zoo dacht hij, „als ik al die grootvaders er uithaal, dan vult het vat zich natuurlijk weer met andere grootvaders en als een goed kleinzoon moet ik al die oude mannen een nette be grafenis gevenHij wend zoo boos, dat hij voor die begrafenissen zooveel geld moest uitgeven, dat hij het vat met een hamer stuk sloeg. Ching-Chow was toen weer even arm als vroeger. Want hij had van al het geld, dat het vreemde vat had gegeven, de begrafenissen te betalen van de grootvaders. Hij ging daarom weer, net zooals vroeger, op het land werken en werd zijn geheele leven niet meer rijk! SCHERTSVRAAG In een treincoupé zit 'n heer met 'n hondje en 'n andere heer, die 'n pijp rookt. Nadat de heer met 't hondje den heer met de pijp herhaaldelijk heeft ver zocht het rooken te staken en de heer dit niet doet, neemt hij zijn overbuur de pijp uit den mond en smijt haar 't raam uit. De andere heer woedend, neemt 't hondje en gooit het ook uit het raam. 200 meter ver der is 'n halte waar de trein stopt. Eenige minuten later komt het hondje aan en wat heeft hij in den bek? Antwoord: Zijn tong! Oplossing Iettergreep-puzzie. 1 ambtenaar. 2 wapen. 3 hooge school. 4 paard. 5 vrucht. 6 =m koninkrijk. 7 bloem. 8 trouwpartij. 9 24 uur. 10 roofdier. 11 militair. 12 jongensnaam. 13 dier. OPLOSSING: VERBETER DE TEEKENING. 1. Het meisje achter de tafel heeft aan haar jurk maar één manchet. 2. een vier kante knoop. 3. zij heeft haar schoenen verkeerd aan. 4. de tafel heeft maar dril pooten. 5. de bel op tafel heeft geen klepel 6. het meisje heeft haar linkerschoen ver keerd aan. 7. ze mist een knoop aan haai rechterschoen. 8. de voorpoot van haar stoel zit niet aan de dwarslatten vast. 9. de poj heeft maar één oog. 10. de pop heeft twei verschillende kleuren haar. OPLOSSING VAN DE GOOCHELTOER, De truc is natuurlijk eenvoudig. Van twei spelden maakt men vooraf, zonder dal iemand het ziet, de punten krom, zie tee- kening. De linten worden bij twee spelde» aan het vaste been en bij de andere aan hel losse been gestrikt, daardoor zijn dus alll vier de spelden verschillende. Men onthoudl nu goed, welke speld die of deze kleui draagt, dat moet jullie even uit je hoofd leeren. Krijg je nu van je helper een speld in de handen, dan maak je die op je ru| open en voelt aan welken kant het strikji zit en of de speld recht of krom is, da» weet je meteen welke kleur lint er aan d« speld is gebonden. Aardig hè, en toch zo<t eenvoudig. EEN ARMEENSCH JONGENSSPEL In Armenië spelen de jongens bij voor keur het volgende spel: Ieder heeft een korte dikke stok.. Trek daarmede een flim ke cirkel op den grond. Teeken een middel' lijn in den cirkel en plaats op dezen mid« dellijk zooveel stokken als er deelnemer» aan het spel zijn. De deelnemers staan al< len ongeveer 2 meter van den cirkel mei een stok in de hand. Die het eerst aan dl beurt is, neemt zijn stok en probeert eea der stokken uit den cirkel te slaan mei een slag en zonder zijn eigen stok in de» cirkel te laten vallen. Valt zijn stok in de» cirkel, dan is hij af en kan niet meer mei spelen. Het spel duurt tot alle stokken uil den cirkel zijn geslagen. De zeeleeuw Zeeleeuwen kunnen heel goed kunstjes lee ren. Hier is er een, die heel knap een bal letje op zijn neus kan laten balanceeren, zonder dat het er af valt. Als je nu dit plaatje op een dun stukje karton plakt en daarna voorzichtig langs den omtrek uit knipt, en als je daar lust in hebt, ook nol kleurt, dan komt het kunstje nog vea meer tot zijn recht. Als je nu het karton naar binnen omvouwt langs de stippellij» kan de zeeleeuw aelfs nog blijven staan! ranH via ra vrnnl i i \r Mil

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1934 | | pagina 7