WILD-HBRT
DE VREEMDE VOETSPOREN.
De oude meneer Reinaart sloeg zijn oogen
op naar Sammy en Sammy zag dadelijk,
dat er iets niet in orde was bij meneer Rei
naart, dat vertelden diens oogen wel di-
1 reet.
„Wel", riep Sammy, „wat is er met je
aan de hand, heb je je betere helft gevon
den?"
De oude Reinaart schudde ontkennend
het hoofd daarna keek hij dezen kant uit,
toen dien kant uit, daarna den anderen
kant en met een blik van een detectieve
zei hij: „Kijk dat eens" en wees naar de
vreemde voetsporen in den modder bij den
bocht van de kreek, waar Pat de Bever
altijd aan land kwam. Sammy keek naar
beneden, daarna vloog hij een paar takken
verder, om de afdrukken der voetsporen
van meer van nabij te kunnen bekijken.
„Van wie zijn die?" fluisterde hij.
„Ik weet het niet", zuchtte meneer Rei
naart. Er is een vreemdeling hier in het
groene bosch. Ik ga naar huis, ik ga naar
huis, naar mijn woning bij de oude pasto
rie. En zonder ook zelfs maar te groeten,
liep meneer Reinaart het bosch» in naar zijn
woning. Sammy staarde hem na tot hij
heelemaal uit het gezicht verdwenen was.
Daarna ging hij nog wat dichter naar de
voetsporen, om deze nader te bekijken. Zij
waren echt, daar viel niet aan te twijfelen,
en ze waren nog versoh. Sammy keek met
zijn scherp oogen in het rond en trachtte
te ontdekken van wie ze wel konden zijn.
Doch daar kwam Pat de Bever net uit de
kreek aanzwemmen. Sammy sloog vlug op
een der laagste takken van een boom en
lette scherp op of Pat de Bever de voet
indrukken ook zou zien. Hij vroeg het hem
niet. Dat was trouwens ook heelemaal niet
noodig. Hij wist het zoo al, dat Pat ze ge
zien had. Er was iets wan vrees en schrik
in de oogen van Pat.
„Zoo heb je de vreemde sporen ook ge
zien?" vroeg Sammy tenslotte. „Ja" ant
woordde Pat. „Van wien zijn ze?" vroeg
.Sammy verder. Pat schudde het hoofd. „Ik
weet het niet", zei hij. „Ik zou het wel
graag willen weten, maar ik weet het
niet".
„Heb jij den vreemdeling dan niet ge
zien, die de indrukken gemaakt heeft?"
.fluisterde Sammy.
„Neen, ik denk het niet", zei Pat de Be
ver. „Ik wil hem liever niet zien ook, want
ei zijn hier in het bosch al roovers en ja
gers genoeg. Het wordt steeds moeilijker
het leven er niet bij in te schieten. Als er
nu nog een roover bij komt, dan weet ik
niet hoe wij kleinere dieren uit ons huis
kunnen komen om voedsel te zoeken, zon
der zelf te worden opgegeten. Ik denk dat
we verstandig doen om maar te gaan ver
huizen. Kijk daar komt Springvoet Hert
aan om te drinken. Ik ben nieuwsgierig of
hij de voetsporen ook zal zien. Sammy
vloog wat dichter naar de kreek. Voor
zichtig kwam Sprinvoet Hert nader, zacht
jes deed hij een paar stappen, bleef dan
weer staan luisteren, deed daarna weer een
paar stappen, stond dan weer stil.
Sammy zag, dat het mooie gewei van
Springvoet afgebroken was, het hert was
daar erg verdrietig over. Eindelijk bereik
te hij het water en na nog eens rondgezien
te hebben, leschte hij zijn dorst, tot hij op
eens de sporen ontdekte. Van schrik maak
te hij een luchtsprong en verdween in het
dichte struikgewas.
Terwijl Sammy en Pat over den schrik
van Springvoet lachten, kwam Billy Beer
aangestrompeld. Hij had gevochten en liep
met vier verbonden pooten voorzichtig
naar de kreek om te drinken. Tot groote
verbazing van Pat en Sammy waren de
sporen precies even vreemd als de onbe
kende, waar ze zich zoo angstig over had
den gemaakt. Het raadsel was dus ineens
opgelost. Met een zucht van verlichting
groette Pat Sammy en ging vlug naar huis.
Sammy vloog nu naar de oude pastorie, om
meneer Reinaart gerust te stellen en toen
hij onderweg Springvoet Hert tusschen de
struiken ontdekte, toen kon hij niet na
laten, hem eens flink uit te lachen, en te
vertellen waarvoor hij zich zoo benauwd
had gemaakt, zoo keerde de rust in het
bosch weer spoedig terug.
HET GEHEIM VAN FIDEL.
Onze roodbruine koe, Annie, hield op met
herkauwen en staarde voor zich uit. Zij
staarde zoo lang, dat Mieke, onze zwart
bonte, op het laatst ook begon te staren.
„Waar kijk je naar en waarom schei je
uit met herkauwen?" vroeg Mieke haar
tenslotte.
„Ik kijk nergens naar en ik herkauw niet
meer omdat ik denk en ik kan geen twee
dingen tegelijk doen", antwoordde Annie.
„O", zei Mieke, „nu, ik herkauw liever".
„Ik denk er juist over, hernam Annie, de
laatste opmerking negeerend, „dat ik wel
op reis zou willen gaan
„Wel nu ren dan een paar maal langs
den rand van de weide", stelde Mieke haar
voor. De roodbruine Annie sloeg eenige
malen met haar staart en zei vol vaardig
heid: „O, neen, wat ik wensch is verre lan
den te gaan bezoeken". Mieke was hierdoor
zoo verrast, dat zij heelemaal vergat te her
kauwen.
„Wel heb ik ooit", loeide zij, „mag ik
met je mee".
„Dank je voor je vriendelijk aanbod",
antwoordde Annie. „Maar ik denk, dat één
koe minder de aandacht trekt dan twee.
En buiten dat heeft een groot dichter ge
zegd: „Hij reist pas, die alleen reist".
„Heel goed hoor", zei Mieke, „wanneer
ga je weg?" „Nu dadelijk, dag!" en weg'
holde onze Annie.
Toen zij door het veld snelde en daarna
op den weg kwam, zei zij iedereen, die zij
passeerde, goeden dag. Gerrit de gans zei,
dat hij hoopte, dat het niet zijn slecht ge
drag was, dat haar noopte op reis te gaan
AVONTUREN VAN RICHARD.
Hij ging weer naar Grauwtje en zei, dat
hij rijden wilde en klom op den rug van
den armen ezel, die natuurlijk bang was
van de scherpe nagels van Richard. Hij liet
het echter niet blijken en zoo ging de reis
verder naar Den Haag, want Koning Zozo
had gezegd, dat de schat in de duinen bij
Saheveningen was verborgen. Het was voor
Grauw een heel eind maar ook aan dien
langen weg kwam gelukkig een einde en
zoo arriveerden zij tenslotte in de duinen.
HERTEN.
Het wilde hert, dat zich in dichte bos-
schen ophoudt, komt bij het vallen van den
avond naar de slootjes of waterplassen in
het bosch toe. Het dier is buitengewoon
schuw en het ritselen van een takje is
soms genoeg om hem van de bron te doen
vluchten, en het dier dien dag niet te laten
drinken, daar hij niet meer terug durft te
keeren. De bok heeft een gewei. Sommi
gen zeggen, dat er ieder jaar een tak bij
komt, maar dat is heelemaal niet juist,
want er zijn bokken, van een jaar of drie,
en de vierling Bigmans wilde graag met
haar mee, maar Pa en Moe Bigmans wil
den hen niet laten gaan. Fidel zei, dat hij
haar op zou zoeken, als ze binnen een jaar
niet terug was en Poesiekat wilde haar
leeren hoe zij in boomen kon klimmen, als
zij soms behoefte had om te slapen en een
veilig plaatsje wenschte te hebben. Annie
bedankte hen allen heel hartelijk en daar
na ging zij door het hek den weg op.
Nadat zij heel ver geloopen had, zij dacht
een paar duizend kilometer, bedacht zij,
dat het nu wel ongeveer lunchtijd was. Zij
liep een grasveld, waar zij langs kwam, in
en had een verrukkelijken maaltijd. Daar
na liep zij weer duizenden en duizenden
kilometers.
Plotseling stond zij voor een breed water,
dat moest de zee zijn, dacht zij, die verre
landen van elkaar scheidt, maar daar zij
geen aardrijkskunde kénde, was zij er niet
heel zeker van. Zij ging over een brug weer
verder en kwam tenslotte bij een hoogen
muur.- „Dit is het einde van de wereld",
verklaarde zij, „ik heb me altijd voorge
steld, zooals het er hier uitziet.
Zij ging even .liggen en loeide van wel
behagen. Nadat zij een poosje uitgerust
had, begon zij er over te denken, terug te
gaan. Zij had nu wel den weg gevonden
naar het einde van de wereld, doch zij wist
niet meer hoe zij terug moest. Zij keek heel
ernstig voor zich uit en dacht er harop over
na. Eindelijk had zij een reuze idee. „Ik
geloof, zei zij tegen zichzelf, dat je in zulke
gevallen altijd je neus achterna loopt". Zij
stond op, stak haar neus in den wind en
liep deze achterna. Haar neus leidde haar
recht door het veld naar den grooten weg,
die zij een heel eind af liep.
Plotseling hoorde zij achter zich een stem
die zei: „He Annie, wat ga je doen?" Annie
draaide zich om. Het was de boer en nooit
in haar leven was zij zoo blij geweest hem
te zien als nu. Hij bracht haar weer terug
naar de wei. Zij trachtte hem onderweg
te vertellen waar zij overal geweest was,
maar hij begreep er niets van. Terugge
keerd zijnde in de wei, liep zij eerst heel
voornaam naar de melkplaats en voelde
zich de interessantste koe van de wereld.
Fidel, die eigenlijk niet op de boerderij
woonde, herinnerde zich juist een fijne vet
te kluif, die hij bij het keukenraam begra
ven had en ging deze halen. Binnen in de
keuken hoorde hij de boer zeggen: ..Dat
die een heel groot gewei hebben, terwijl
soms een oude bok maar een klein gewei
heeft. Tegen het einde van den winter, als
de herten hun warme haren verliezen, ver
dort ook hun gewei, dat afvalt. Ieder jaar
krijgen zij een nieuw gewei. Hebben de
bokken ruzie en vechten zij, dam stooten
zij naar elkaar met hun gewei en het ge
beurt dan niet zelden, dat de geweiën in
elkaar verward raken en zij net zoo lang
trekken, tot den eenen bok zijn gewei van
den kop wordt getrokken, waaraan hij
meestal sterft.
In de hoogvlakten van Nieuw Zeeland
treft men groote kudden wilde herten
aan, soms wel eenige duizenden stuks. Zij
leven van gras en in den winter stellen zij
zich met mos en boomschors tevreden. Toen
de menschen in de hoogvlakten kwamen,
hebben zij een wilde jacht gehouden op
herten en schoten ze zonder er bij na te
denken, neer. Eindelijk heeft toen de re-
geering ingegrepen om algeheele uitroeiing
te voorkomen.
gat in de heg moet morgen gemaakt wor
den, want de roodbruine Annie is er van
door gegaan; ik vond haar ongeveer drie
kilometer hier vandaan op den weg wande
len". Fidel nam zijn kluif en rolde haast om
van het lachen. Toen hij bedaard was, ging
hij naar de vei, waar de verschillende die
ren in een halve cirkel om Annie plaats
genomen hadden. Toen het eindelijk stil
was, liet Annie een goedkeurend „boe"
hooren en begon haar avontuur te vertel
len. De dieren luisterden in ademlooze stil
te en het stilste van allen was Fidel, hoe
wel hij bijna tweemaal was uitgeschaterd
van het lachen en zichzelf op het puntje
van zijn tong beet, tot de tranen in zijn
oogen kwamen.
Nadat Annie haar verhaal geëindigd had
over de verschillende landen, die zij had
bezocht en verteld had, hoe het einde van
de wereld er uit ziet, bedankte alle dieren
haar voor haar interessante reisbeschrij
ving en zeiden, dat zij dien avond heel veel
geleerd hadden. Daarna gingen zij allen
slapen. Ook Fidel ging naar zijn hok, maar
eerst lachte hij eens flink uit. Hij kon ge
woonweg niet tot bedaren komen, maar
daar hij Annie niet in haar gevoelens wilde
kwetsen, vertelde hij nooit aan iemand,
dat zij heelemaal niet aan het einde van
de wereld was geweest; het geheim bleef
veilig bij hem bewaard.
DE VUURVLIEGEN.
In Jamaica en Zuid-Amerika leven de
vuurvliegen. Zij dragen een reuze-lantaarn
in hun voorpootjes, waarmee zij zichzelf
het pad verlichten, dat zij gaan willen. Als
zij in het donker vliegen of ze zitten in de
lboomen, zijn het net kleine lichtjes. Een
(kleine jongen, daar wonende, maakte eens
het volgende mee. Hij kwam 's avonds laat
met zijn moeder uit de stad terug naar het
dorpje, waar hij woonde en dat alleen maar
met een rijtuig te bereiken was. De reis
duurde bngeveer twee uur en ging door een
donlker bosch. De nacht daalde al spoedig
en weldra kon men geen hand voor oogen
meer zien. Hoe het kwam wist de koetsier
niet, maar de lantaarns van het rijtuig
wilden niet branden. Goede raad was duur,
want ten eerste konden zij niets zien en
te tweede was het verboden zonder licht
te rijden en zou hij een groote boete kun
nen oploopen.
Plotseling kreeg de jongen een goeden
inval. Hij zei tegen zijn moeder: „Wacht
hier maar even, ik kom zoo terug".
Hij stapte uit het rijtuig en ging aan den
kant van den weg. Na eenige oogenblik-
kèn kwam hij terug met vier vuurvliegen
in zijn hand. Met behulp van den koetsier
deed hij er twee in elke lantaarn, waarna
deze weer zorgvuldig gesloten werden, zoo
dat zij er niet uit konden vliegen. Zij reden
nu rustig verder, want zij konden nu den
weg weer zien en geen enkele agent hield
hen aan om hen te bekeuren, want zij had
den voldoende licht. Zoo waren de reizigers
geholpen door een paar vuurvliegen. Hoe
donkerder het is, hoe meer licht deze kleine
lichtdragers uitstralen. Thuis gekomen wer
den zij weer uit hun gevangenis verlost en
vrijgelaten; zij hadden hun vrijheid dan
ook wel verdiend.
EEN SPELLETJE.
Wanneer je met je vriendjes in de ka
mer zit en je weet niet meer wat je nu
eens spelen zal, dan heb ik hier een spel
letje voor jullie: Stuur een van de jon
gens of meisjes uit de kamer, de achterge
blevenen raken even een voorwerp aan,
b.v. een aschbakje, een lucifersdoosje, een
potlood of iets dergelijks. Nu roep je de
gene, die in de gang stond, weer binnen
en nu moet hij of zij raden wat het ge
weest is, n.l. dat voorwerp, wat aange
raakt werd. Komt hij in de nabijheid van
het voorwerp, dan roepen jullie: vuur! en
gaat hij verder, dan roept men in koor:
Water! Kan hij na zesmaal een voorwerp
te hebben aangeraakt, het nog niet vinden,
dan moet hij iets in pand geven en komt
de volgende aan de beurt. De anderen ne
men dan natuurlijk een ander voorwerp.
LETTERPUZZLE.
Zet in ieder der opstaande vakjes een
letter. Deze letter moet een zoodanige zijn,
dat men naar de 12 verschillende kanten,
die men kan lezen, ook 12 verschillende
woorden krijgt.
*w.„
DE VIJF VRIENDEN.
De schildpad was heel èrgë goéde maat
jes met den kraai, die op zijn beurt weer
een poes tot vriendin had. Dat kwam niet
veel voor, dat een poes en een kraai goede
vrienden zijn, maar misschien had juffrouw
eend daar wel schuld aan, want toen de
kraai nog heel klein was, viel hij uit zijn
nest en juffrouw eend, die toen al een
erg voorkomend en zeer vriendelijk en toen
de schildpad eens van een hoogte op haar
rug was gevallen, en zich niet meer kon
omkeeren, toen kwam de hond juist voor
bij en hielp haar weer op de been. Zoo ont
stond er dus een groote vriendschap tus
schen de vijf dieren, die lang, heel lang
duurde. Zij hadden ieder een hoed en hun
goede kennis van de poes was, zorgde voor
den kraai, tot hij groot was geworden. Toen
was er ook groote vriendschap ontstaan
tusschen de poes en den kraai. Eenige tijd
later was er in de straat een hond komen
wonen. Eerst wilde geen der dieren ook
maar iets van hem weten, maar hii bleef
grootste pleizier was nu, om hun hoeden
neer te gooien, zooals jullie op de teeke-
ning kruinen zien. De kunst was nu dat
ieder dier zijn eigen hoed terughaalde, zon
der den weg van een der andere dieren
te kruisen. Probeeren jullie eens of je dal
ook dZedaa.n kunt krijtten?