DE EENZAME HERDER. Midden tusschen de bergen in een ver land woonde eens een herder met zijn schapen en een hond. Het was in die streek erg eenzaam en de herder stond dan ook dikwijls in gepeins verzonken, terwijl Kees, de hond over de kudde waakte. Eens op een dag, toen het reeds begon te scheme ren en de herder juist van plan was om zijn schapen bij elkaar te fluiten, hoorde hij tamelijk van dichtbij een eigenaardig geluid. De herder, Karei was zijn naam, sloeg er eerst geen acht op, maar toen het geluid bleef aanhouden, werd hij nieuws gierig en begon hij te zoeken in de rich ting waar het geluid vandaan kwam. Ein delijk hoorde hij het vlak bij en toen: zag hij,- daar was een kleine dwerg, die met zijn lan^e baard tusschen een paar rotsen be- gen witten baard van den onvriendelijken dwerg te bevrijden. Eindelijk gelukte het hem en de dwerg kon zich weer vrij bewegen. „Ik vind het erg vriendelijk van je, dat je mij geholpen hebt en als belooning mag je een wensch doen", sprak de dwerg. Na even nagedacht te hebben antwoordde Ka- rel: „Nu, als het niet te veel gevraagd is, zou ik vreeseliik graag een nieuw huisje hebben om in te wonen, want in het dak van mijn tegenwoordige hut zitten alle maal gaten, zoodat de regen er vrij in kan komen en ik het vooral 's winters, als het sneeuwt, vreeselijk koud heb." „Welaan", sprak de dwerg", „ik zal je wensch ont houden en hedennacht aan den dwergenko ning voorstellen" en weg was hij. Na eenige uren wakker gelegen te heb- klemd was geraakt en niet bij machte was om^ichzelf te bevrijden. Karei was in eens vol medelijden en haalde een mes uit zijn zak om het puntje baard, dat tusschen de rotsen beklemd zat, af te snijden, maar toen begon de dwerg nog harder te jam meren, zoodat de arme herder niet wist hoe hij het had. Toen begon de dwerg opeens te spreken: „Maar herder, hoe kun je nu mijn mooien baard trachten af te snijden, waarop ik zoo groot ga; ik ben degene, die den langsten baard heeft in het dwergen rijk". Ja, nu begreep Karei, waarom de dwerg zoo kwaad was geworden en nu trachtte hij heel voorzichtig den prachti- met haar geiten terug. De prins keek haar aan en begreep niet hoe het kwam, dat hij zoo al van haar hield, zonder dat zij nog een enkel woord gezegd had. „Het Ls ver wonderlijk", riep hij. „Drie jaar lang heb ik niets anders gedacht dan aan het prin sesje, maar nu zoek ik niet langer naar haar". Hy liep vlug naar de bron, waar Adalmina zoo'n verandering had onder gaan, en liet daar een slot bouwen. Op een heeten zomermiddag knielde hij neer om van het frissche water te drinken. „Wat schittert daar zoo?" vroeg hij, stak zijn arm zoo ver mogelijk uit en vischte een gouden kroon op, met een prachtige parel. Hij nam de kroon mee naar het koninklijk paleis en nauwelijks hadden de koning en de ko ningin die gezien of zij riepen: „O, waar is nu ons lief dochtertje?" De koning liet door het geheele land bekend maken, dat alle meisjes van achttien jaar in zijn paleis bijeen moesten komen, en, wie de kroon paste, zou als prinses erkend worden en prins Sigmund zou met haar trouwen", Tot 's avonds ging de kroon van hoofd tot hoofd, maar paste geen enkel meisje. Tegen zons ondergang kwam de arme geitenhoedster aan en ziet, haar paste ze volkomen. Toen werd het arme meisje, met de kroon op het hoofd naar een zaal gevoerd, door dui zenden waskaarsen verlicht, maar, niet zoo dra had zij haar parel teruggekregen, of zij was ook weer in het bezit van haar schoon heid. En het beste van alles nog: een vrien delijk nederig hart. Toen haar geheugen te rugkeerde, herinnerde zij zich wat een on aangenaam, onvriendelijk meisje zij was geweest. Zij vroeg haar ouders om verge ving en liet het oude vrouwtje uit het bosch halen en beloofde voor haar te zor gen. Prins Sigmund zei: „Adalmina's parel is prachtig, maar oneindig veel meer waar de heeft een nederig hart". EEN AARDIG KLEURPRENTJE. Hierbij een alleraardigst prentje om te kleuren. Het stelt voor Hijnheer Haas, die op weg naar de stad een muisje tegen komt en met dezen een gesprek aanknoopt over het mooie weer. Grooteren zouden kunnen trachten het prentje na te teekenen, maar vindt jullie dit 'e moeilijk, dan moet je het ben viel Karei 's nachts eindelijk Tn slaap, doch toen hij 's morgens vroeg wakker werd kon hij zijn oogen bijna niet geloo- ven, want hij lag in een heerlijk bed. In eens was hij natuurlijk klaar wakker en kleedde zich vlug aan. Neen maar wat een snoezig huisje had hij van den dwerg ten geschenke gekregen. Het was heelemaal licht groen geschilderd en het had een dak van roode pannen, terwijl voor de ramen kleine potjes geraniums stonden. Karei voelde zich heel gelukkig en nog vele lange jaren woonde hij in het schattige huisje, dat hem door den edelmoedigen dwerg was geschonken. EEN KOSTBARE PAREL. Er was eens een koning en een koningin, lie een dochtertje hadden, Adalmina gehee- :en. Toen het prinsesje gedoopt werd, wer- len er twee goede feeën als peetmoeders ap het feest genoodigd; de ééne was in het roode fee gaf het petekind een groote parel roode fee gaf het petekind eengroote parel van onvergelijkelijke schoonheid en nog drie andere gaven. „Luister, a koninginne", riep de fee. Zoo lang Adalmina deze parel draagt, zal zij met den dag liever, verstan diger en mooier worden; maar, wanneer zij deze verliest, verliest zij ook onmiddel lijk de eigenschappen, die ze niet terug krijgt, eer ze de parel weervindt". Daarop zei de blauwe fee: „Adalmine heeft nu al drie zulke schitterende gaven, dat de mees te menschen niets meer zouden verlangen. Maar als het prinsesje de parel verliest, ontvangt zij de vierde gave: een nederig hart. De koning en de koningin zouden er wel voor zorgen, dat Adamina die parel niet verloor: ze lieten een gouden kroontje voor haar vervaardigen, dat zóó gemaakt was, dat het met het prinsesje groeide. Als zij maar even buiten het paleis kwam, werd zij bewaakt door vier hofdames en vier heeren. Adalmina groeide op en alles gebeurde, zooals de roode fee voorspeld had; haar oogen schitterden als sterren, overal verspreidde zij zonneschijn en zij v/erd zóó rijk, dat ze door de grootste schat ten omringd was. De vloer van haar kamer was van zilver met paarlmoer ingelegd; de wanden waren een groot spiegelvlak; het plafond was met diamanten versierd. Het prinsesje at van gouden vaatwerk, sliep in een gouden bedje en was in goudstof ge kleed. Zij was zóó knap, dat zij in een om mezien, de moeilijkste raadsels kon oplos sen en de langste les kon onthouden. De koning en de koningin dachten dan ook, dat Adalmina het volmaaktste schepseltje was ter#>vereldenongelukkigerwijze be gon zij dit zelve ook te vinden. Zij werd zóó heerschzuchtig en onverdraagzaam, dat een ieder haar vreesde en niemand van haar hield. Op een dag toen zij 15 jaar oud was, wandelde zij in de koninklijke tuinen en wilde het hek door gaan. Toen de hof dames en heeren zich daartegen verzetten, snelde zij weg, als een hinde, klom over het hek en was in een ommezien uit het oog verdwenen. Nadat zij nog een heelen tijd geloopen had, kreeg zij dorst en ging bij een bron zitten uitrusten. Daar zag zij haar spiegelbeeld en boof zich voorover, om zich nog beter te kunnen bewonderen, toen opeens de gouden kroon met de parel er in, haar van het hoofd viel en door het stroomende water werd meegesleept. En wat gebeurde er nu? Ineens zag zij een heel ander beeldje voor zich. Zij verloor ook haar geleerdheid en haar geheugen, zoo- dat zij totaal niet meer wist, wie zij was en zich zoo angstig voelde, alleen in het bosch, dat ze onmiddellijk afging op een lichtje, dat in een armoedig hutje brandde, waar een oud vrouwtje woonde. Het oudje deed haar van allerlei vragen; wie zij was en waar zij woonde, en vond het heel vreemd, dat het meisje niet antwoorden kon. Maar toch had zij medelijden met haar en bood haar een plaats als geitenhoedster aan. Adalmina was heel blij met dit voor stel en omhelsde het vrouwtje hartelijk; want de blauwe fee had woord gehouden en zij was nu in het bezit gekomen van een nederig hart. Her verdriet van den koning en de koningin was onbeschrijfelijk. Zij ga ven hun onderdanen bevelen rouw te dra gen; en overal terstond bekend te maken, dat hij, die prinses Adalmina vond haar tot vrouw kreeg, maar bovendien nog de helft van het koninkrijk. Menige vorstenzoon ging daarop af en de prins Sigmund kwam op zijn zwerftochten by de hut der oude vrouw. „Over wien rouwt gij?" vroeg hij vriendelijk. „Over de verdwenen prinses", antwoordde zy, „maar het volk heeft aan haar niet veel verloren; zij had een trotsch hart". Op dat oogenblik kwam Adalmina uit de krant knippen, op een mooi stevig wit vel papier of op karton plakken en als het goed droog is kun je er een mooi recht lijntje om trekken en het geheel kleuren. EEN POSTZEGEL GESCHIEDENIS. Het maken van zoo'n boek is voor onze jongens een heel interessant werk. Het beste is, dat je er een gewoon schrift voor neemt. De postzegels van het land, die je op een zekere bladzijde wilt hebben, week je eerst af en droog ze dan, alles heel voor zichtig, daarna plak je ze in volgorde op. Nu ga je alles, wat je van zoo'n land weet, er bij schrijven. Lees je er iets interessants over in de courant, misschien wel met een illustratie, dan knip je dat uit en plakt het er ook bij, je ziet dus, dat je voor ieder land wel bijna een apart schrift kunt nemen, want er is natuurlijk in ieder land heel veel bijzonders, zooals him voortbrengselen, iets over de kunsten en wetenschappen, de ge woonten enz. Iets over de regeeringen, wie de koningen waren, wanneer zij geleefd hebben, of ze nu republieken zijn, wie de President is en al die dingen kun je er bij schrijven. Als je b.v. Ned.-Indië neemt, dan kun je spreken over de koffieplanten, thee suiker, klapperboomen, misschien wel tee- keningen, batikwerk, waarvan je wellicht een klein stukje thuis hebt, over het wa jangspel, de tempels, een huwelijksplech tigheid bij een der Hoven, je ziet, er is zoo veel stof, dat je er, als je het erg uitgebreid doet, wel meer dan een schrift mee kunt vullen. Ik raad je aan, om achter in ieder schrift een inhoudsopgave aan te leggen, wil je dan eens iets opzoeken, dan kun je het tenminste terugvinden, maar denk er om, de bladzijden moet je dan in dat ge val nummeren. Het is een geduldwerkje, maar in je studie zul je er later veel plei- zier van hebben. DOOR WAARHEID GERED. Misschien hebben jullie wel eens gehoord van den Amerikaanschen Vrijheidsoorlog, waarbij de koloniën, die Engeland om streeks het einde van de achttiende eeuw in Noord-Amerika bezat, zich hebben vrij gemaakt. Ik zal je eens wat vertellen van een flink en waarheidslievend meisje, dat door haar moedig gedrag een van haar landgenooten het leven heeft gered. Gris- wold de gouverneur van een der strijden de kolonies, liep op zekeren dag groot ge vaar, door Britsche soldaten gevangen te worden genomen. Hij slaagde er echter in, het huis van een van zijn bloedverwanten te bereiken; maar spoedig hoorde hij, dat de soldaten zijn schuilplaats hadden ont dekt en op weg waren, hem te vatten. Hij zag het gevaar onmiddellijk in en besloot een riviertje in de buurt te bereiken, dat in zee uitliep. Daar had hij een bootje, zóó zeer onder het groen verborgen, dat het van den weg af niet gezien kon worden. Haastig verliet hij het huis en sloop naar het riviertje. Toen hij door den boomgaard ging, die behoorde bij het huis, waar hij zich verstopt had, zag hij daar een meisje van ongeveer twaalf jaar op het linnen goed passen, dat onder de boomen lag te bleeken. Zij schrikte op, toen zij den vluch teling plotseling achter haar zag staan; maar toen zij hem aankeek, merkte zij, dat het haar neef was. „O, bent u het neef?" vroeg Hetty, „U doet mij schrikken. Waar gaat u heen?" „Hetty", antwoordde hij, „De soldaten zitten mij op de hielen en ik zal gedood worden, als ik de boot niet kan be reiken, vóór zij komen. Wil jij nu naar het strand hun tegemoet loopen? Zij zullen ze ker naar mij vragen en dan moet je hun vertellen, dat ik naar den grooten weg ben gegaan, om de dilligence te halen. Dan zullen zij zeker den anderen weg inslaan." „Maar neef, hoe kan ik dat zeggen? Het is niet waar! O, waarom hebt u mij verteld, welken weg u wilt inslaan?" „Wil je mij verraden en mij daardoor ter dood laten brengen? Luister Hetty, daar komen ze! Ik hoor paardengetrappel. Zeg hun toch, dat ik den grooten weg genomen heb en de Hemel zal je zegenen!" „Zij, die leu gens vertellen zullen nooit gelukkig zijn," hernam Hetty. „Maar ik beloof U, dat ze mij nooit zullen dwingen te zeggen, welken weg U wel genomen hebt; zelfs al zouden zij mij dooden. Loop nu, zoo hard als ge kunt!" „Ik ben bang, dat het te laat is om te vluchten. Hetty waar kan ik mij ver stoppen?" „Vlug neef! Ga gauw onder dit laken liggen. Ik zal het over u heengooien en doorgaan met het linnengoed te bespren kelen". „Ik zal het doen, want het is mijn laatste kans." Spoedig lag hij verborgen onder de zware plooien van het groote la ken. Eenige oogenblikken later kwam een troepje paardenvolk langs den weg ge rend. Een officier zag het meisje en riep haar toe: „Heb je een man dezen kant uit zien rennen?" „Ja, meneer." „Welken kant ging hij op?" „Ik heb beloofd dit niet te vertellen, meneer." „Maar je moet het mij dadelijk zeggen, anders zal het slecht met je afloopen!" „Ik vertel het niet, want ik moet mijn woord houden." „Laat mij haar eens ondervragen, want ik geloof, dat ik het kind ken", sprak een man, die als gids diende. „Heet je Hetty?" „Ja, mijnheer". „Was misschien de man, die hier langs rende je neef?" „Ja mijnheer". „Zoo, wij willen hem spreken. Wat zei hij tegen je, toen hij voorbij kwam?" „Hij zei tegen mij, dat hij hard moest loopen om zijn lever, te redden." „Juist dat is zoo. Ik hoop, dat hij niet ver hoeft te loopen. Waar zou hij zich verstoppen. „Mijn neef zei, dat hij naar de rivier zou gaan, om de boot, die daar lag, te halen, maar hij wilde, dat ik aan de soldaten, die naar hem zochten, zou zeg gen, dat hij den anderen kant opging, om gebruik te maken van de dilligence". „Je bent een flink meisje, Hetty en wij weten, dat je de waarheid spreekt. Wat zei je neef, toen hij hoorde, dat je geen leugens wilde vertellen, om zijn leven te redden?" Hij vroeg of ik hem wilde verraden en hem daardoor ter dood zou laten brengen." „En. jij antwoordde natuurlijk, dat het niet zou zeggen, zelfs al zouden wij je dooden? Dat waren dappere woorden en ik denk, dat hij je bedankt heeft en toen is weggerend." „Ik heb beloofd, niet te vertellen, welke^ weg hij is opgegaan, mijnheer". „O, ja", dat vergat ik. Maar zeg mij zijn laatste woorden, dan zal ik je niet langer lastig vallen." „Hij zei; „Dat zal ik doen, want het is mijn laatste kans". Hetty was in doods angst; zij had een gevoel, of zij haar tranen niet langer had kunnen inhouden. De sol daten geloofden, dat zij nu alle mogelijke inlichtingen had gegeven, en zij marcheer den in de richting van de rivier. Zoodra zij wegrenden, gaven de bloedverwanten van Griswold, die van uit het huis al hun be wegingen hadden gadegeslagen, den bootslui een teeken van wal te steken. Toen de soldaten aan het strand waren aangeko men, was de boot al een eind uit het ge zicht, waaruit zij opmaakten, dat Griswold ontsnapt was. Deze verborg zich evenwel weer in het huis, tot de duisternis viel, en kon 's avonds ongezien ontsnappen, dank zij het moedig en eerlijk gedrag van het kleine meisje. HET SCHADUWSPELLETJE. Als jullie eens met veel kinderen bij el kaar zijn, dan is dit een aardig spelletje. Er wordt een laken gespannen in de deur opening en in de kamer wordt het licht uitgedaan. In de andere kamer of in de gang laat je het licht goed op het laken vallen. Om de beurt gaan er nu een paar kinderen naar buiten en wandelen langs het laken, zoo dat him schaduw op het laken komt. Iedereen mag net zooveel grimassen maken als hij wil om het voor de toeschouwers moeilijker te maken om te raden, wie er langs komt. Raadt iemand driemaal ver keerd, dan moet hij een pand geven, dat later terugverdiend moet worden. DE AVONTUREN VAN RICHARD. Weer bij zijn schat terug gekomen, wil den zij samen de zware kist tusschen zich innemen, doch deze was zoo zwaar, dat zij met geen mogelijkheid van haar plaats was te krijgen. Richard nam een zak vol geld, gaf deze aan Grauwtje en vroeg toen of deze even een auto wou gaan koopen en dan terug komen. Spoedig kwam Grauwtje aanrijden en nu werd de heele schat over geladen in de auto en veilig thuisgebracht.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1934 | | pagina 7