EEN ONTMOETING.
Het was' Woensdagmiddag en Jopie
Langoor had dus een fijnen vrijen mid
dag. Hij hield erg veel van zijn grootmoe
der en besloot dus om weer eens te gaan
kijken hoe zij het maakte. Nadat hij op de
groene deur van haar huisje aanklopte
kreeg hij niet dadelijk gehoor en ongerust
geworden klopte Jopie nog verschillende
keeren, maar nu veel harder. Eindelijk
hoorde hij een zwakke stem zeggen: „Wie
is daar?" „Ik ben het, Jopie". „De steutel
ligt in een hoekje bij het raam", antwoord
de toen de stem van Grootmoeder. Jopie
.was nil erg ongerust, want hij dacht na
tuurlijk dadelijk, dat Grootmoeder erg ziek
was en nadat hij de deur had open ge
maakt holde hij naar binnen. „O! lieve
grootmoeder, bent u ziek?" riep hij, toen
hij zag, dat grootmoeder in bed lag. Maar
grootmoeder stelde hem gerust en zeide,
dat zij alleen maar heel erg verkouden was
en dat zij nu erg voorzichtig moest zijn,
omdat zij al zoo oud was. Bijna gerustge
steld ging Jopie naast haar bed zitten en
.Vroeg, of hij wat voor haar kon doen. „Wil
5e voor mij een drankje gaan halen in het
dorp?" Ja, dat wilde Jopie Langoor graag
yoor zijn grootmama doen en opgewekt in
het vooruitzicht, dat grootje door het
drankje weer beter zou worden toog hij
op weg.
Het dorp was tamelijk ver weg en op het
laatst werd Jopie zoo moe (want het was
een warme dag en de weg was zoo eentoo-
nig) dat hij onder een boom aan den kant
van den weg ging zitten. Nauwelijks zat
hij daar even, of hij hoorde een scherpe
krassende stem vanuit de hoogte zeggen:
„Hé, daar mijnheer Jopie Langoor, wat veer
jij daar uit?" Verwonderd keek Jopie op
en daar zat op een tak van den boom,
waar hij onder zat een kraai. „Ja, mijnheer
Kraai, ik ben zoo moe en de weg naar het
dorp is nog zoo lang en daarom rust ik even
uit, maar hoe weet u, dat ik Jopie Langoor
heet?" „Nou, dat is heel eenvoudig", ant
woordde de kraai, „toen jij laatst met je
vriendje op weg naar het dorp was, zijn
jullie even onder dezen boom gaan zitten
uitrusten en toen hoorde ik toevallig, dat
je Jopie heette en omdat jij zulke lange
ooren hebt is het vanzelf sprekend, dat je
familienaam „Langoor" is. Dit vond Jopie
erg schrander van mijnheer Kraai, maar
toen dacht hij opeens weer aan het drankje
van zijn grootmoeder en hij zeide tegen
de vogel, dat hij nu weer verder moest en
als goede maatjes scheidden zij.
Eindelijk kwam Jopie in het dorp aan en
vlug begaf hij zich naar de apotheek. Hij
moest daar even wachten, want de apothe
ker moest het recept nog even klaar maken
en toen dit gebeurd was en Jopie het
drankje kreeg, holde hij het dorp uit en
vlug sloeg hij de richting in van het huisje
van zijn grootje. Grootmoeder was erg blij,
dat zij het drankje had en Jopie mocht als
belooning een glaasje limonade inschenken.
Een paar dagen later was Grootmama weer
heelemaal beter.
HOUTHAKKEN.
Het was wel bijna voorjaar, maar toch
was het af en toe nog wel eens echt koud
en daarom zeide op een morgen mevrouw
Beer tegen haar man: „Johannes, ik heb
heelemaal geen hout meer en het is juist
vandaag zoo kil, zou jij niet eens wat in
het bosch willen gaan hakken?" Nu, dat
wilde mijnheer Johannes Beer wel graag
voor zijn vrouw doen. Maar om hout te
hakken moet je een bijl hebben en dies
ging mijnheer Beer naar de keuken om er
een te halen, maar de bijl was daar niet en
hoe mijnheer Beer ook zocht, hij vond de
bijl niet. Toen herinnerde zich opeens me
vrouw Beer, dat zij kleine Peter met den
bijl had zien loopen en toen riep zij: „Pe
ter!.... Peter!" en eindelijk kwam een
klein spits snuitje om den hoek van de deur
kijken en daar was de kleine Peter Beer.
DE AVONTUREN VAN RICHARD.
ï?e beide vrienden, want dat waren zij
nu geworden, al bleef Richard dan ook de
baas, en Grauw de secretaris van hem, be
gonnen nu eens rond te zien of er mogelijk
heden waren om arme stumperds te helpen,
lederen dag ging Grauw een paar uur de
stad in en kwam met alle mogelijke inlich
tingen terug van die schepsels, die hard
hulp noodig hadden. Zoo trachtte Richard
goed te maken, wat hij alzoo voor kwaad
had gedaan in zijn leventje en gevoelde
zich heel gelukkig.
C
„Zeg, Petertje, weet jij ook, waar de bijl
is?" „Die heb ik", zei Peter. „Maar, wat
moet jij nu met een bijl doen?" „Ik moet
hcuthakkertje spelen". Toen kreeg vader
Beer een lumineus idee: „Zeg, Petertje, ga
met vader mee, dan mag je vader helpen
hout hakken". Nu dat wilde Peter wel en
welgemoed gingen vader en zoon naar het
naburige bosch, waar hout in overvloed
was.
Nu, dien middag deed Peter reuze zijn
best en zooals jullie op het prentje zien, zag
hij er met zijn schortje vreeselijk leuk uit
en toen zij 's avonds naar huis gingen en
Peter naar bed moest, kreeg hij eerst nog
eens van vader en moeder de belofte, dat
hij later houthakker mocht worden.
DE KABOUTERS.
Heel vroeger leefden er kaboutertjes. Dit
waren kleine menschen, niet grooter dan
een kind van vijf of zes jaar. Zij werkten
altijd 's nachts voor de menschen, zoodat
men ze nooit kon bedanken. Op een dag had
een kleermaker hard gewerkt aan een pak,
dat voor den volgenden dag moest klaar
zijn. De man wist geen raad, want dat kon
hij nooit alleen gedaan krijgen! Tot laat
in den nacht werkte hij door, totdat zijn
oogen dichtvielenDe kabouters, die den
man zagen zitten, begrepen wat er aan de
hand was. Zij grepen naar de schaar, naald
en garen en begonnen te naaien zoo hard
zij konden.... Toen de man des morgens
vroeg wakker werd en om zich heen keek,
bemerkte hij tot zijn grootste verbazing,
dat het pak klaar wasHij begon van
vreugde te dansen en te zingen, zoodat zijn
vrouw kwam kijken wat er aan de hand
was. Zij was natuurlijk al even blij als haar
man. Den volgenden avond zetten zij een
mand heerlijke aardbeien in het werkver
trek van den kleermaker, dat was voor de
kabouters uit dank, maar toen zij de mand
den volgenden dag nog net eender op de
tafel zagen staan, lag er een briefje bij,
waarop stond, dat de kabouters het heel
aardig van den kleermaker vonden om hen
te beloonen, maar zij hadden niet voor een
belooning gewerkt; zij hadden het alleen
maar gedaan, omdat het pak anders niet
klaar had kunnen zijn en de kleermaker
zijn geld niet krijgen zou.... De kleerma
ker was heel verlegen, toen hij het briefje
las, maar er was niets aan te doenEn
dat de kabouters tegenwoordig niet meer
boven de aarde verschijnen, komt, doordat
de kleermakersvrouw, die graag een kabou
tertje wilde zien, in de gangen en de ka
mers overal grauwe erwten had gestrooid,
zoodat de kabouters «leven zouden maken
en zij dan vlug zou gunnen gaan kijken.
Het liep echter anders uit dan zij had ge
dacht De kabouters konden hun even
wicht niet meer houden en rolden over den
grond, zoodat zij armen en beenen braken
en meteen niet meer bij de menschen durf
den te komen....
Een, die het wist.
Stadsjongen (naar een hooiberg wij
zend): „Is dat een huis?"
Boerenjongen: „Nee, dat is hooi".
Stadsjongen: „O zeg, je kunt mij niets
wijsmaken, hoor, het hooi groeit nooit op
zoo'n hoop".
IN DEN SPEELTUIN.
Het was vacantie. Toen Liesje en Ma-
rietje uit hun bedje kropen, zagen zij tot
hun groote schrik, dat het regende en flink
ook! Dat was een leelijke tegenvaller op
den eersten dag van hun vacantie, en ze
zouden nog wel des middags met moe naar
den speeltuin gaan, waar zulke fijne schom
mels en wippen stondenHet zag er
heelemaal niet naar uit, dat het zonnetje
dien dag nog zou doorbreken. Wat zouden
zij nü gaan doen?Zij besloten met hun
poppen schooltje te gaan spelen, maar dat
verveelde de kinderen al gauwPlotse
ling klaarde de lucht op en heusch, het
zonnetje gluurde heel eventjes door de ka
merruiten! Gauw liepen ze naar moe en
vroegen uitgelaten of ze dan toch nog gin
gen.... Moe tikte eventjes tegen de baro
meter en jawel, de groote wijzer schoot een
eindje vooruit naar „Mooi weer".... Dus
spraken ze af toch maar naar den speeltuin
te gaan. Leuk was het daar, den heelen
middag hadden ze vóór hen, dus naar huis
gaan was voorloopig geen sprake, tenzij
het weer zou gaan regenenen, maar daar
dacht ze maar niet aanEerst gingen
ze schommelen, daarna wippen en toen riep
moe hen om 'n heerlijk glas limonade te
drinken. Hè, daar knapte je fijn van op,
want spelen maakt moe en warm. Naast
den speeltuin was een tennisveld en moe
besloot de beide meisjes tennissen te leeren.
Dat leer je natuurlijk niet zoo maar ineens,
maar ze waren toch handig genoeg om het
spel gauw te begrijpen. Zij spraken af, dat
de meisjes den volgenden dag weer naar
het veld zouden gaan om te oefenen. Nu,
dat was natuurlijk 'n buitenkansje, waar
niemand op had durven hopen. De geheele
vacantie bij goed weer teniste de kinderen
naar hartelust en eer de vacantie om was,
hadden de kinderen de spelregels al zoo
goed leeren kennen, dat zij beter speelden
als menig ander meisje, die al langen tijd
had geoefend....
HET BLINDENSCHRIFT.
De blinden kunnen lezen, zij doen dat
met hun vingertoppen. Dat lijkt je mis
schien wel vreemd, maar zekere meneer
Braille heeft een alphabet gemaakt heele
maal bestaande uit 6 punten in twee rijen
van drie onder elkaar geplaats. Hij prikt
deze grootere en kleinere gaatjes met een
dikke en een dunne speld eerst in het pa
pier en kreeg op deze manier 63 verschil
lende combinaties. Hiervan heeft hij er 26
genomen en deze een vaste letter gegeven
terwijl de letters die voor a, b, c, d, e,
f, g, h, i, j, dienen, tevens de cijfers (1, 2,
3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 0 zijn. Er zijn
voor het maken van boeken in Braille
schrift heel kort geleden machines in den
handel gebracht, doch een paar jaar gele
den deed men alles nog met de hand, iedere
bladzijde werd als het ware geschreven.
Daardoor konden de blinden natuurlijk
niet over een uitgebreide bibliotheek be
schikken. Maar nu zal dat wel beter wor
den, gelukkig maar, vinden jullie niet? Om
netjes te schrijven, want slordig schrift
kunnen de blinden niet lezen, zijn er een
speciaal soort liniaals in den handel ge
bracht, die de ruimte voor iedere letter op
den regl door gaten aangeven. Deze gaten
zijn aan beide opstaande kanten voorzien
van drie inkepingen, zou je het kunnen
noemen. Degene, die nu Brailleschrift
schrijft, heeft een soort priem, al liever
twee, één met een dikke en één met een
dunne stift. De letter wordt nu zóó ge
maakt, dat de gaatjes, die groot meoten zijn
met de dikke priem en de gaatjes, die dun
moeten zijn met de dunne priem worden
gemaakt. Maar nu komt het, waar je op
moet letten. De blinden lezen n.l. niet met
hun vingers langs den gladden kant, maar
draaien het panier ona en voelen zoo maar
de opstaande kanten van de gaatjes. De let
ters moeten dus allemaal achterstevoren op
het papier worden geschreven, anders zou
er geheel niets van terecht komen, dat be
grijpen jullie wel, hè? Er zijn altijd blin
den, die te arm zijn om brailleboeken te
koopen en lang niet iedereen kan zoo'n
machine aanschaffen. Willen jullie eens wat
voor de blinden doen, stel je dan in ver
binding met een of ander blinden instituut
en dan krijg je alle inlichtingen, die jullie
wenscht om b.v. eens een aardig verhaal
in Braille-schrift te schrijven.
NALOOPERTJE SPELEN.
Dit spel is voor een winderigen dag en
moeten buiten worden gespeeld. Je hebt er
voor noodig een ouden wandelstok. Nu
knip je van gekleurd papier, als je dat niet j|
hebt van oude kranten, lange smalle ree
pen, b.v. 5 c.M, breed en zoo lang je kunt.
Heb je zoo een heele bundel, dan bindt je
die tezamen aan het eind van den wandel-
V
stok vast, zoodat het andere eind der ree
pen vrij komt te hangen en in den wind
wapperen. Nu is het de bedoeling om na-
loopertje te spelen en je vriendjes niet met
de hand, maar met de reepen te tikken.
Als het nu flink waait, dan begrijp je, dat
dit niet gemakkelijk is, omdat je steeds al
leen in de windrichting kunt tikken. Hij,
die getikt is, moet nu den stok krijgen en
de anderen zien te tikken.
ZEER JUIST.
De onderwijzer had de kinderen over de
sneeuw vertelt en om nu te zien of zij het
hadden begrepen, vroeg hij:
„Annie, als wij op een kouden winterdag
naar buiten gaan en wandelen de laan af
wat zien wij dan aan iedere hand?"
Annie: „Handschoenen, meester!"
Onmogelijk.
A. De hoeveelste is het vandaag?
B. Dat weet ik niet, maar waarom kijk
je het niet na in de courant, die op tafel
ligt?
A. Daar heb ik toch niets aan, die is van
gisteren.
Het Alfabet.
Moeder: (die kleine Toosje het alfabet
leert): Nu, welke letter komt er achter
-de O?
Toosje: Ja!
Nog gelijk ook.
Onderwijzer: Tom, is pantalon enkel
voud of meervoud? 4
Tom (na lang te hebben nagedacht): Van
boven enkelvoud en van onderen •meer
voud, meneer.
Moeder, nu u voor Ans een piano hebt
gekocht, krijg ik nu een fiets?
Moeder: Waarom?
Frits: Dan kan ik gaan fietsen oncTêrwiJ?
dat Ans piano studeert.