EEN 3UID-AFRIKAANSCHE JO-JO-
GESCHIEDENIS.
Mijnheer Stijlhaar kon niet goed tegen
het klimaat in dat koude Noordelijke Euro
pa. Dagen achter elkaar liep hij al met
plannen rond om toch naar een warm land
te kunnen trekken, maar ja: daa'r is geld
voor nccüg en Mijnheer Stijlhaar had dit
niet. Ten einde raad besloot hij de hulp in
te roepen van zijn broer, die eenige spaar
duitjes bezat en werkelijk deze leende hem
een klein sommetje, waarmede Mijnheer
Stijlhaar zijn fortuin ging beproeven. Hij
besloot na rijp beraad naar Afrika te gaan;
hij had n.l. gehoord, dat de zwartjes wel
aardige menschen waren en zeer geneigd
hande lte drijven met de blanken. Aan
boord van het schip, waarmede hij naar het
Donkere Werelddeel ging kreeg hij een
lumineus idee: „zouden de Zwartjes niet
van het door ons afgedankt^ jo-jo houden?"
vroeg Mijnheer Stijlhaar zich af. Je kon het
in ieder geval wel eens probeeren en daar
hui prg handig was had hij aan het einde
van zijn reis een 50 jo-jo's gemaakt. Zoo-
ais jullie weten heeft ook Afrika betrekke
lijk groote steden en hier trachtte Mijnheer
Stijlhaar zijn fortuin te beproeven, maar
MIJNHEER STIJLHAAR
DEMONSTREERT DE JO-JO
daar vonden de menschen het spelletje niet
leuk, zij waren daarvoor veel te ongeduldig.
Eindelijk kwam hij in een heel klein neger
dorp terecht, wel 10 K.M. van de kust ver
wijderd, waar hij plechtig door het opper
hoofd van den stam werd ontvangen. En
gelukkig hoor! Deze voelde voor het plan
van Mijnheer Stijlhaar en beloofde hem al
zijn medewerking te verleen en, mits hij en
zijn vrouw en al zijn kinderen een jo-jo
van hem ten geschenke kregen.
Nu, je begrijpt, dat Mijnheer Stijlhaar
dat graag wilde doen. Het opperhoofd zou
een jo-jo-Zondag organiseeren, waarop
groote feestelijkheden zouden plaats heb
ben. De door Mijnheer Stijlhaar lang ver
beide dag was eindelijk daar. Nadat de ne
gers eehige wilde krijgsdansen ten beste
hadden gegeven hield het opperhoofd
Yulalo, die voor deze gelegenheid een oude
jas en een hoogen hoed droeg, welke door
een Europeaan in zijn dorp waren achter
gelaten, een korte redevoering en demon
streerde toen voor de verbaasde oogen van
zijn stam de jo-jo.
„Wie wil er een jo-jo koopen?" vroeg hij
telkens met donderende stem. „Ik, ik en ik"
riepen allen in koor.
Mijnheer Stijlhaar ontving voor ieder jo
jo een ivoren olifanten-tand, maar hij had
niet genoeg jo-jo's bij zich om aan al die
aanvragen te voldoen en toen beslistte het i
i HET OPPERHOOFD YULALO TIJDENS
ZIJN REDE OVER DE JO-JO.
opperhoofd, dat- er over veertien dagen weer
een jo-jo-Zondag zou worden gehouden.
Terwijl alle negers, die een jc-jo hadden
gekocht zich met allen ijver op het edele
spel toelegden, vervaardigde Mijnheer Stijl
haar met grooten ijver jo-jo's. Toen de
tweede jo-jo- Zondag daar was, waren alle
negers uitgelaten van vreugde, want zij
vonden het spel van Mijnheer Stijlhaar in
één woord reusachtig en waren den Euro-
peesohen mijnheer zoo dankbaar, dat zij een
ouden Ford zoo netjes mogelijk in orde
maakten en nu werd Mijnheer Stijlhaar met
een lauwerkrans om zijn hals in triomph
door het negerdorp voortgetrokken (de ne
gers hadden geen verstand van den motor
en daarom werd de auto maar voortgetrok
ken). Je begrijpt, dat Mijnheer Stijlhaar
genoot. Laat ik je nog even vertellen, dat
hij daar in het negerdorp mocht blijven
wonen. Af en toe ging hij naar de dichtsbij-
gelegen stad en verkocht daar het ivoor,
dat hij in ruil voor de jo-jo's kreeg en zoo
doende was zijn hartewenseh vervuld: hij
woonde in een warm klimaat en verdiende
genoeg geld.
MIJNHEER STIJLHAAR WORDT IN
TRIOMPH DOOR HET DORP
GETROKKEN.
HET ZWEMFEEST.
Al dagen achtereen was het droog, de
'Zon scheen helder en de dieren in het bosch
besloten een badpartij te organiseeren in
de sloot aan den voet van den eik, waar
mijnheer Pluimstaart woonde. Floortje,
Kwik, Amalie en al de vrienden waren
door mijnheer en mevrouw Pluimstaart ge
vraagd. Langs de kanten van de sloot zat
het reeds vroeg in den morgen vol deel
nemers aan het zwemfeest. Floortje open
de de pret. Hij sprong van den kant par
does in de sloot, liep langzaam heen en
weer tot hij aan een plekje kwam, waar
het water bijna zijn veeren raakte. Ver
schrikt sprong hij terug, tot hij weer het
•ndiepe gedeelte had bereikt, waar hij
Juist tot aan zijn knie in het water stond.
De kleine deelnemertjes giecheldeh. Ver
beeld ja, wie doet er nu aan een zwem
feest mee, "als je bang bent je kleeren nat
be maken! Maar kijk! 't Lijkt wel of Floor-
tie aehoord heeft, wat de kleintjes tot el
kaar zeiden, want plots duikt hij, komt om
hoog, duikt weer en heeft de grootste pret
om de anderen, die het water nog wat
frisch vinden en liever wachten dan er zoo
pardoes in te springen. Hij bespat de vleu
geltjes van de dieren, die verschrikt en
luid gillend wegvliegen, maar even later
weer lachend terugkomen-. En niet lang
daarna plast en plonst een ieder in het
heerlijk frissche bad. De dieren hebben de
grootste pret en loopen elkaar gillend en
lachend achterna.
Ten slotte komt de spreeuwenleider Kwik
aan de beurt. Zijn optreden is geheel ver
schillende met dat van Floortje, de duif.
Met een vaart vliegt hij het water in,
maakt een reuze drukte, slaat met zijn
vleugels zoo hard, dat het water ieder tot
om de ooren spat. Daarna vloog hij weer
naar den kant, zich omslachtig uitschud
dend en ieder, die reeds uit het bad was,
weer nat spettend. Hans Kraai volgt zijn
voorbeeld. Hans Kraai heeft lange, stijve
pooten en kan, wegens zijn gevorderden
leeftijd, niet gemakkelijk vooruit. Eerst
doopt hij zijn blauwzwarte staart voor
zichtig in het water, dan de rechtervleu
gel en dan de linker. Ten slotte duikt hij
en komt proestend en benauwd van het
niet adem kunnen halen, weer boven....
De anderen vermaakten zich intusschen,
ieder cp hun eigen manier. Plotseling geeft
een der deelnemers een juichkreet: „Mijn
heer Pluimstaart! En Mevrouw ook!"
Vroolijk met het wandelstokje zwaaiend en
mevrouw aan de rechterzijde, komt Mijn-
haar Pluimstaart aangewandeld. Glim
lachend slaat hij het vroolijk troepje ba
denden gade en knikt dan weer tegen die,
en dan tegen deze. Mevrouw kijkt even
eens glimlachend naar de kleine dieren,
die zich kostelijk schijnen te vermaken. Ze
amuseert zich reeds bij het zien van het
lachend troepje.
Mijnheer Pluimstaart voelt er eigenlijk
wel voor mee te doen. Zou hij? Komaan,
hij neemt een moedig besluit, doet zijn
jas uit, zet zijn hoogen hoed af, doet zijn
vest uit en spring in het water. Oef! wat 'n
fijnen sprong kan mijnheer Pluimstaart
maken. Iedereen kijkt met bewondering
naar hem en wat zwemt hij goed! Me
vrouw is heimelijk trots op haar man en
vindt 't jammer, dat zij niet zoo goed kan
zwemmen en dan, ze heeft haar mooiste
japon aan, die ze toch niet zoo maar aan
den waterkant kan neerleggen....
Daarom kijkt ze maar toe en moedigt de
kleinsten aan, die eigenlijk heusch niet aan
gemoedigd behoeven te worden, want 'n
pret dat ze hebben en vooreerst ook geen
zin uit het zwembad te gaan.
VOGEL-LIEF EN -LEED.
Nu wil ik jullie nog wat vertellen om
trent de vogelfamilie en -kennissen van
Mijnheer Pluimstaart. Het was weer een
heeten dag in den zomer en Pluimstaart
wischte het zweet van zijn voorhoofd,
zwaaide niet zooals anders, vroolijk met
zijn stokje, want daarvoor was het veel te
warm. Ook Floortje de duif en Kwik, de
Kraai verroerden zich niet, want elke be
weging was naar in die warmte. De drie
vrienden zaten zwijgend bij elkaar, maar
toch weer ver genoeg van elkaar om geen
last te hebben van den buurman, en ieder
wilde graag het zachte-koele windje langs
de vleugels voelen strijken.... Tot Pluim
staart plots zei: „Mevrouw verwacht dezen
morgen visite".... Floortje en Kwik had
den nauwelijks aandacht voor dit nieuws.
Mevrouw Pluimstaart ontving zoo vaak vi
site. Je kon 't nauwelijks bijhouden. Want
Mevrouw was heel bemind in de buurt en
iedereen hield van haar en haar heerlijke
thee.... „Ja, begon Pluimstaartje weer,
toen niemand zijn belangstelling te kennen
gaf, „zij zei zooiets van, dat ze voelde, dat
iemand haar zou opzoeken, iemand, die
lang geleden van ons vandaan is geweest,
en ik ben benieuwd, of haar voorgevoelens
bewaarheid zijn...." Beide vogels luister
den aandachtiger. Dus 'n oude bekende,
hé, wie kan dat geweest'zijn. Pluimstaart
onderbrak hun peinzingen door te zeggen:
„Kom, ga mee naar huis. Dan kunnen jul
lie zien, wie er is." Nu dat wilden ze wel.
Mevrouw was nog thuis en ontving hen,
zooals altijd, heel hartelijk. Ze schonk heer
lijke thee en had gebak in huis laten ha
len. Opgewonden riep ze: „Verbeeld je!
Ze is hier geweest...." En op een langge
rekt: „Wie?" van de bezoekers, zei ze
„Amalia! En ze is overal geweest en heeft
alles gezien". Mijnheer Pluimstaart keek
haar ongeloovig aan en vroeg: „Weet je
dat wel zeker?" „Héél zeker", antwoordde
mevrouw gewichtig en keek triomfantelijk
„Dan", vervolgde mijnheer, „moet ik haar
zien, ik heb iets in het hoofd, dat mij al
door bezig houdt",Ik ben blij te hoo-
ren" zei Floor met 'n ondeugend knip
oogje naar Kwik, dat er nog iets in je
hoofd zit!" Maar zulke toespelingen was
men van Floor, de plaaggeest, gewoon; hij
meende het niet kwaad.
Mijnheer Pluimstaart nam zijn vrouw
bij den arm en noodigde de beide vrien
den uit met hen mede te gaan, het dorp in,
om naar Amalia te zoeken, want sinds
Pluimstaart wist, dat Amalia „overal" ge
weest was, moest hij haar dadelijk spre
ken.. Ze waren nog geen drie minuten
onderweg toen zij een heele groep bosch-
bevvoners bij elkaar zagen zitten, allen
spraken door elkaar, zoodat hooren en zien
verging. „Amalia", riep Mijnheer Pluim-
straat, zich tot het roodborstje wendend,
dat met het reiskoffertje aan de voeten tot
de anderen stond te praten. „Amalia", her
haalde hij, na zijn vriendin hartelijk te
hebben begroet. „Jij bent overal geweest
nietwaar en hebt alles gezien?" „Ja, dat
heb ik", bevestigd^ Amalia glimlachend,
en keek Mijnheer Pluimstaart een beetje
trots aan, maar trots was ze anders heusch
niet hoor. Amalia was heel bemind in het
bosch, maar natuurlijk, als je 'n verre reis
DE KINA.
In een zoo moerassig land als het onze
en in een zoo vochtig klimaat als het
onze, is er geen onmisbaarder geneesmid
del dan de kina, of de bekende uit de kina
verkregen stof, die men den naam van
chinine geeft. Hierbij een korte beschrij
ving, welke jullie zeker wel interessant
zullen vinden, want de kina is werkelijk
een buitengewoon onmisbaar geneesmid
del.
Er zijn ongeveer dertig soorten van
boomen of heesters bekend, die men tot
het geslacht kinaboom rekent. Het spreekt
vanzelf, dat wij al die soorten niet kun
nen beschrijven: wij bepalen ons dus hier
slechts tot eenige algemeene opmerkin
gen omtrent den kinaboom.
De kinaboom groeit op verschillende
hoogten van het Andesgebergte, je weet
wel dat lange gebergte aan de Westkust
van Zuid-Amerika (kijk maar eens op ce
kaart als je het niet weet).
De bladeren van dezen boom zijn kort
gesteeld, eivormig, met gladde randen. De
bloemen zijn wit of purperachtig rooskleu
rig en zitten in tuiltjes, zooals de afbeel
ding hierbij aantoont. De bast is bitter-
specerijachtig, samentrekkend van smaak.
Het is de bast van dezen boom, die een
zoo groote rol in de geneeskunst speelt.
In het Spaansch noemt men de lieden, die
den kinabast verzamelen „cascarilleros's".
Deze „verzamelaars" ontdekken de groe
pen van de kinaboomen in de bosschen
aan de rooskleurige tint der bladeren van
de toppen, die boven de andere boomen
uitsteken en zich op een afstand voor
doen als bassen van bloemen in het mid
den van het donkergroene loof der andere
boomen. Zij begeven zich nu naar die
plaats en hebben zij haar gevonden dan
hakken zij al de boomen om en nemen
den bast der takken weg, dien zij tot bun
dels gepakt uit het bosch dragen om ze te
EËN TAKJE MET BLADEREN EN
BLOEMEN VAN DEN KINAEOOM.
drogen. De zoo verzamelde kinabast wordt
nu in kisten gepakt, die somtijds in een
huid worden genaaid of wel in seroenen,
dat zijn pakken bestaande uit een ossen
huid, die niet zelden met grof doek is be
kleed. Zóó ingepakt worden zij verzonden
uit verschillende havens van het weste
lijke gedeelte van Zuid-Amerika, zooals
Arica, Valparaiso (de hoofdstad van
Chili), Lima (de hoofdstad van Peru),
Callao en Payta.
Wegens gebrek aan plaatsruimte moeten
wij nu eindigen. Een volgende keer zul
len wij nog eenige bijzonderheden van
dezen nuttigen kinabcom vertellen.
achter den rug hebt, en je spreekt er met
je vrienden over, natuurlijk, dat je je dan
'n beetje „de meerdere" voelt....
„Welnu", begin Mijnheer Pluimstaart
weer, terwijl alle omstanders de ooren
spitsten, nieuwsgierig naar wat er zou
volgen, want alles, wat Pluimstaart zei,
was gewichtig en van het grootste belang.
„Is er een land op de geheele werld, Ama
lia, waar het warmer is dan hier in het
Gooibosch?" „Neen," antwoordde Amalia
met kennis van zaken. „Ik ben overal ge
weest, maar zoo warm als 't hiér op het
oogenblik is, nee, zóó warm heb ik 't nog
niet gehad, maar.... voegde ze er snel
aan toe, „er is ook geen land op de gehee
le wereld, waar men zoo'n mooie streek
aantreft als hier in het Gooibosch!" De
omstanders klapten van blijdschap en plei-
zier en voelden zich op hun beurt een
beetje trots op hun mooie streek.... Na
denkend steunde Pluimstaart met de kin
in de handen en dacht lang en diep na,
toen zei hij voldaan: „Amalia, ik ben blij,
dat je weer terug bent, je hebt een groot
en moeilijk vraagstuk voor mij opgelost.
Al sinds langen tijd peinsde ik bij mezelf:
Zou het hier wel goed wonen zijn. Zouden
er geen koelere streken bestaan? Maar nu
ben ik blij, dat we hier gerust kunnen blij
ven wonen!"
En opnieuw klapte men in de handen en
des avonds was er ten huize van mevrouw
Pluimstaart een intiem feestdiner voor de
genoodigden ter eere van de terugkomst
van Amalia.
KNIKKERTIJD.
Nu kon Kees fijn knikkeren! Hij had
een groote zak knikkers gekregen. Wel
honderd zaten er in. Vanmiddag ging hij
eens fijn spelen. Wie weet, won hij er nog
niet een volle zak bij. Hij zou beginnen
met een gewone steenen knikker, en als
hij dan 'n beetje won, ging hij met gla
zen knikkers spelen. Maar niet te gauw,
want daar moet je zuinig op zijn. Tjonge,
wat 'n mooie kleuren in die glazen knik
kers! 's Middags ging hij, als afgesproken,
naar een stil plekje op het plein. Twee
van zijn vriendjes waren er al. Hij sloot
zich bij hen aan. Heel voorzichtig, want
verliezen, dat wou hij niet, besloot hij met
één knikkertje te beginnen. Fijn, die was
gewonnen. Alweer een, en toen weer
twee. Het ging prettig dien middag. Ten
minste, zijn zakje steenen knikkers groei
den snel aan. Toen begon hij het te pro
beeren met de glazen. Hè jammer, die
verloor hij. En toen weer.... Wacht,
dacht Kees, ik win ze dadelijk terug'
Maar hoe langer hij speelde, hoe meer hij
verloor. Opeens zei hij: „Ik doe 't niet
meer". „Hè Kees, wat flauw, riepen de
jongens. Ga nu niet naar huis omdat je
'n paar knikkertjes verloren hebt!...."
Maar Keesje beweerde heusch naar huis
te moeten, hoewel iedereen duidelijk te
leurstelling op zijn gezicht kon lezen. Het
huilen stond hem zelfs nader dan het
lachen. Kees kon niet goed tegen zijn ver
lies.... Thuisgekomen vertelde hij schrei
end aan moeder, wat hij allemaal verloren
had van zijn mooie knikkers. Moe troostte
hem en zei: „Wees 'n flinke jongen. Als
dat al je teleurstellingen zijn in je le
ventje. Nou! Dan mag je nog van geluk
spreken...." Kees lachte door zijn tra
nen heen en nam zich voor al zijn knik
kers den volgenden dag weer terug te
winnen.
EEN GEWICHTIG GEHEIM.
Buiten was het naar en somber. De re
gen viel bij stroomen neer en de wind joeg
door de kale boomen. Maar zoo koud en
triest was het alleen buiten, want op het
kamertje van Grootje en Ank was het ge
zellig. Een wakker vuurtje gloeit in da
kachel en de water ketel zingt een liedje.
De dikke poes zit bij de kachel en doet een
dutje, terwijl de kleine met Grootjes ga-
renkluw speelt. Ank komt trouw iederan
avond naar Grootmoeder en vertelt hao
wedervaren van de school. Maar dit ke*r
heeft zij iets bijzonder op haar gewetao-
Grootje heeft al gemerkt, maar zij houdt
zich onverschillig.
Totdat op een gegeven moment Ankja
zegt: „Grootje, als u eens wist, wat Ufc
weet". „Kom, het zal wel niet zoo vaatf
bijzonders zijn", zegt het oudje. Ank, iet*
beleedigd over de kwasi-minachtend»*
toon van Grootje, herhaalt, nu nog gewidk-
tiger: „Jawel, zeker is het iets bijzondari
en héél bijzonders ook! Ik zal het ma^*
vertellen, dan zult u 'ns zien of ik geen ge
lijk heb! Zij treedt heel zachtjes naderbij
en houdt haar mondje dicht bij Grootje*
oor, dan fluistert zij: „De volgende week.
Grootje, dan bent u jarig, en dan krijgt a
iets, maar wat, dat mag ik nog niet zeggen
van papa. Daarom waren wij gisteren alle
maal bij elkaar en wij moesten heel lang
stil zitten en toen zei papa ineens
maar plotseling breekt zij haar verhaal
af. „Nee, meer zag ik niet, want u mag
het natuurlijk niet weten!" Grootje dringt
er ook niet op aan, maar denkt aan vroe
ger, jaren geleden, toen zij zelf zoo klein
was als Ank en ook geen geheimpjes kon
bewaren, tenminste héél moeilijk.
Oplossing van de sinaasappellenpuzzla
van de vorige week: 12 sinaasappelen in
het geheel 6 van ieder soort.